• No results found

Inhoudsopgave Leeswijzer

2 Inleiding beekdalvenen in NW-Europa

2.1 Typering van grondwatergevoede venen

V oor het beschrijven van de variatie in veenmoerassen bestaan uiteenlopende typologieën. E r zijn onder andere typeringen die gebaseerd zijn op basis van

topografie en watervoeding en een c ombinatie van de (hydro)chemie en vegetatie. I n deze paragraaf wordt een kort overzicht gegeven voor zover c lassificaties betrekking hebben op grondwatergevoede beekdalvenen.

Classif icatie op basis van topograf ie en watervoeding

I n het N ederlandse spraakgebruik is het onderscheid tussen laagveen en hoogveen het mees t gangbaar. Laagveen zijn veensystemen die door grond- en/of oppervlaktewater worden gevoed en hoogvenen door alleen regenwater. De terminologie s uggereert dat dit ook met res pectievelijk een lage en hoge landschappelijke positie te maken heeft. Juis t op dit aspect is de terminologie misleidend. N ederland had voor de

veenontginningen op grote s chaal hoogveenvorming in de lage delen en laagvenen hadden in het P leistocene deel van N ederland vaak een hoge positie. A l met al zijn de begrippen laag- en hoogveen daarom weinig informatief.

E en veel beter toepasbare c lassificatie betreft de hydrologische typering van

veensystemen die is ontwikkeld door Succow (Succow & Jeschke 1 986). De typering is daarbij een c ombinatie van landschappelijke positie en het func ti oneren van de

waterhuishouding. O mdat de typen goed herkenbaar zijn, wordt de typering door wetland-ecologen in N W-Europa veel gebruikt. I n tekstbox 1 worden voor

beekdalvenen de meest relevante typen toegelicht. V oor de beekdalvenen die in dit onderzoek worden beschouwd zijn vermorsings-, doorstroom- en hellingvenen het mees t relevant.

36 OBN Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit Tekstbox 1: Hydrologische veentypen

(naar Suc cow & Jeschke 1986)

Vermorsingsvenen ontstaan in depressies op een minerale ondergrond. Ze worden sterk

door grondwater beïnvloed en gekenmerkt door een slechte afwatering. Er stagneert ook regenwater en vanuit andere delen van het landschap kan ook oppervlaktewater instromen. De waterstanden fluctueren waardoor doorgaans sterker veraard veen ontstaat. Typische vegetatie zijn rietvegetatie, grote zeggen vegetatie en elzenbroeken en de omstandigheden zijn voedselrijk. In het Nederlandse Pleistocene landschap waren vermorsingsvenen wijdverspreid.

Hellingvenen liggen in hellend terrein en hun positie is veelal gebonden aan het uittreden

van grondwater via een watervoerende laag boven een slecht doorlatende laag. In Nederland kwamen en komen ze voor op stuwwallen, de voet van terrassen en in het heuvelland. Typisch voor hellingvenen is dat het uittredende grondwater over maaiveld omlaag stroomt. De waterstand fluctueert weinig tot matig. Wat betreft chemie en vegetatie is de variatie afhankelijk van de basenrijkdom van het toestromende grondwater. De vegetatie varieert van veenmosvegetatie tot basenrijke slaapmos-kleine zeggen vegetatie. Hellingvenen hebben meestal een dunne veenlaag.

Doorstroomvenen liggen aan de voet van plateauranden en in valleien met constante

toevoer van grondwater vanuit een dik watervoerend pakket. Verondersteld wordt dat e en groot deel van het voedende grondwater door het veen wordt afgevoerd. Recente inzichten in de hydrologie van venen gaan er vanuit dat in nattere perioden ook afvoer over maaiveld belangrijk is. Waterstanden zijn zeer stabiel waardoor sterke veenvorming kan optreden. De vegetatie bestaat vaak uit voedselarme kleine zeggen en slaapmossen. Ook kan meer eutrofe grote zeggenvegetatie voorkomen. De veendikte varieert van enkele meters tot ca. 10 m. Dit hangt samen met een langdurige (millennia) ontwikkeling van doorstroomvenen gedurende het Holoceen. Doorstroomvenen kwamen veel voor in de Pleistocene delen en op de overgangen van Pleistoceen naar Holoceen, maar zijn door vervening en ontginning als functionerende systemen verdwenen. Het grootschalig vernatten van Drentse beekdalen zou op termijn een ontwikkeling kunnen inzetten naar doorstroomvenen.

Kwelvenen liggen in geohydrologische situaties waar zeer sterke kwel van grondwater

optreedt. Onder de zeer natte omstandigheden wordt sterk veraard veen geaccumule erd. Door preferente stroombanen van grondwater wordt ook veel mineraal sediment naar de oppervlakte getransporteerd. Het kwelwater stroomt over maaiveld af, veelal via

waterloopjes. Kwelvenen vormen vaak koepels met een sterk hellend maaiveld en met een grote fijnschalige heterogeniteit. Door verleggingen van grondwaterstroombanen en waterlopen aan de oppervlakte worden afwisselend venige en minerale algen afgezet. Daarmee kunnen kwelvenen ook als sterk dynamisch worden beschouwd. Er kan ook afhankelijk van de hydrochemie van het toestromende grondwater kalk en ijzer worden afgezet. De vegetatie is vaak eutroof en bestaat vaak uit elzenbroek of grote zeggen vegetatie. Vaak bevatten de bronmilieus en waterlopen ook de typische bronsoorten. Over het vroegere voorkomen van kwelvenen in Nederland is weinig bekend. Niet uitgesloten is dat deze geassocieerd met doorstroomvenen aanwezig zijn geweest in de erosiedalen. Grote kwelvenen komen momenteel niet voor.

Overstromingsvenen liggen in laagten die vanuit een stroomgebied afvoerpieken van

oppervlaktewater ontvangen. De waterstand is fluctuerend en daardoor heeft het veen een hoge humificatiegraad. Er kan ook grondwatertoevoer plaatsvinden. Door aanvoer van sediment en de fluctuerende waterstand zijn de condities voedselrijk en bestaat de vegetatie uit grote zeggen, rietlanden en elzenbroeken. Overstromingsvenen kwamen wijdverbreid voor, maar komen actueel nog maar weinig voor door regulatie van het oppervlaktewater (diepe 'beken'; omleidingskanalen) en bekading.

Typering op basis van chemie en vegetatie

I n de vegetatiekunde speelt de typering van grond- en oppervlaktewatergevoede venen op bas is van c hemie, en daarmee s amenhangend de vegetatie, gedurende lange tijd een belangrijke rol. Reden hiervoor is dat de s oortensamenstelling van de vegetatie een grote samenhang vertoont met de hydrochemie. De afgelopen decennia is in de literatuur veel discussie geweest over de exacte criteria voor het

onderscheiden van typen. Deze discussie is sterk verhelderd door te onderkennen dat de gradiënten van basenrijkdom en nutriëntenrijkdom onafhankelijk van elkaar optreden. V oorheen werd verondersteld dat er alleen een gradiënt van

bas enarm&voedselarm naar basenrijk&voedselrijk bestond. Figuur 1 geeft een moderne indeling waarin c riteria voor s oortensamenstelling de typen onderscheiden, en de gradiënten voor basenrijkdom en nutriëntenrijkdom onafhankelijk van elkaar zijn toegepast. Opgemerkt kan worden dat het type 'rich fens' een vegetatietype bevat van bult-slenk microtopografie met ruimtelijke variatie in basenrijkdom.

O pvallend is dat in alle gepubliceerde indelingen op basis van c hemie en vegetatie de ijzerrijkdom geen enkele rol s peelt. D e huidige N ederlandse ijzerrijke venen zijn daarom lastig te plaatsen binnen de gangbare typologieën.