• No results found

DOC Meting met niet Dispersieve Infrarood sensor na katalytische oxidatie van organisch materiaal

8 Beschrijvend onderzoek van patronen in chemie en vegetatie in microstructuren

8.4.3 Abiotiek van bulten en slenken

Hydrochemische variatie in bult -slenkstructuren

I n Figuur 4 6 is een ordinatie (PCA) met de bulten en slenken van alle transecten als meetpunten weergegeven. Deze ordinatie vond plaats op basis van c hemische

variabelen in het porievocht. De classificatie van de groepen meetpunten is per locatie en per s truc tuurtype (bult of s lenk). Deze analyse maakt het mogelijk om te

beoordelen in hoeverre hydrochemische omstandigheden in bulten en s lenken per loc atie van elkaar verschillen, en wat de verbanden zijn tussen de locaties en de variabelen onderling.

A llereerst is te zien dat de hydrochemische karakteristieken van zowel bulten als s lenken in de ongestoorde referentielocaties (LB1 en BS) dicht bij elkaar liggen op de as s en. Dit houdt in dat deze microtopografie-elementen dus (relatief) weinig van elkaar verschillen in vergelijking met de verschillen tussen de microptopografie

elementen in andere sites. O pvallend echter zijn de relatief grote abiotische verschillen tus s en bulten en s lenken in de zwak (LB2 en DZ) en s terk (DA6) gedegradeerde loc aties ondanks de vaak geringe hoogteverschillen en de geringe doorsnede van bulten. V oor de zwak gedegradeerde locaties geldt dat de bulten meer

overeenkomsten vertonen met ongestoorde referentielocaties dan de s lenken. Verder is te zien dat de c oncentraties van ijzer en fosfor in het porievocht het meest

differentiërend zijn in de ordinatie met afnemende concentraties in bulten. O pvallend is verder dat de gradiënten van ijzer s terk met de eerste as is gecorreleerd en die van fos for s terker met de 2 e as. Genoemde patronen worden verder besproken in de volgende paragrafen.

Universele patronen in bult-slenkstructuren

Figuur 46: Ordinatie (PCA) van porievochtmons ters in bulten (-b) en s lenken (-s ) op bas is van een s electie van chemis che variabelen. Mons ters zijn genomen in telkens 4 bulten en 4 s lenken in 5 microtopografie-transecten.

Figure 46: PCA ordination of pore water s amples in hummocks (-b) and hollows (-s ) on the bas is of s elected chemical variables. Samples are taken in 4 hummocks and 4 hollows in each of the 5 trans ects

I n T abel 1 2 zijn alle c orrelaties weergegeven tussen hoogten in de topografie - trans ecten en de overeenkomstige c hemische variabelen in de bodem en het porievocht. H iervoor zijn eerst de vijf afzonderlijke c orrelatiecoëfficiënten (voor elk trans ect) tussen hoogten en de gemeten variabelen berekend. O mwille van de kleine s teekproefgrootte per transect (n=8) is hierbij gekozen voor niet -parametrische c orrelatie (Spearman c orrelatie). V ervolgens zijn deze correlatiecoëfficiënten gepoold, en met een 1 -sample t-test is getest of deze 5 c orrelatiecoëfficiënten s amen s ignificant groter of kleiner zijn dan 0 . O p deze manier kunnen universele trends in de biochemie van bulten en s lenken gedestilleerd worden (trends die dus dezelfde richting hebben in alle locaties). Dat betekent ook dat wanneer één transect een sterk afwijkend patroon vertoont (vb. pH neemt op één locatie toe met hoogte in plaats van af), de uitkomst van de t-test doorgaans niet s ignificant is: een pH afname in de bulten is dan geen universele trend.

A llereerst valt op dat c hemische variabelen in het porievocht vaker dan

bodemvariabelen gecorreleerd zijn met hoogte. Dit kan in de eerste plaats verklaard worden door het hogere redoxpotentiaal van de bulten. H et actuele redoxpotentiaal kan dan s terke invloed kan hebben op de redoxgevoelige variabelen in het porievocht. Bodemvariabelen en zeker de bulkvariabelen worden niet alleen bepaald door het ac tuele redoxpotentiaal, maar ook door accumulatie en omzettingsprocessen die in het verleden zijn opgetreden.

Bodemvariabelen die universeel afnemen met hoogte zijn bulkdichtheid, totaal Al, totaal N , en totaal-S. De totaal-Fe c oncentraties in de bodem laten ook een dalende trend zien met hoogte, maar deze trend is net niet s ignificant (p = 0 .0 5). O pvallend is ook de toename in totaal-K gehalten en C :N ratio met hoogte.

Belangrijke porievochtvariabelen die universeel afnemen met hoogte zijn Fe, M n, CH4,

C O2, H2S, C a, H CO3-, E GV en P . H et K-gehalte in het porievocht neemt toe met hoogte,

c onform totaal-K in de bodem. H et Al-gehalte heeft een afnemende trend met de hoogte, c onform totaal-Al in de bodem. De lagere waarden van Fe, M n, CH4 en vrije

s ulfiden in de bulten kunnen grotendeels verklaard worden door het hogere

redoxpotentiaal in de bulten. Vooral voor opgelost ijzer waren de verschillen tussen bulten en s lenken zeer groot: de meest Fe -arme bult in locatie DZ was bijvoorbeeld maar liefs t >2 300x ijzerarmer dan de meest ijzerrijke slenk (0 .2µmol/L in de bult tegenover 420 µmol/L in de s lenk). Voor alle drie de ijzerrijke locaties (LB2, DZ en DA 6) geldt dat de concentraties aan de toxische s toffen (Fe, M n en vrije sulfiden) in de bulten afnemen tot c oncentraties vergelijkbaar met die van ijzerarme ongestoorde venen (voor Fe < 5 0 µmol/l).

De lagere CH4, H2S en CO2 c oncentraties in de bulten kunnen ook mede bepaald

worden door ontgassing, door opname van CO2 door de levende moslaag met een

grote fotosynthetische activiteit, en oxidatie van CH4 door bacteriën. De lagere

c onc entraties van Ca en HCO3- in de bulten kan bepaald worden door 1 ) meer invloed

van regenwater en minder invloed van grondwater, 2 ) verschillen in vorming van humus zuren of 3 ) verschillen in de balans van accumulatie van org anisch materiaal en de aanvoer van basische kationen door grondwater. H et proces achter de s terk

s ignificante toename van kalium met hoogte is niet geheel duidelijk, maar kan te maken hebben met de retentie van K door de vegetatie.

De variabelen pH(KCl) van de bodem en DOC, N H4+ en NO3- inhet porievocht zijn niet

Tabel 12: Correlaties tus s en microtopografie en een s electie van chemis che variabelen per trans ect. Met een t-tes t is gekeken of de afzonderlijke correlatiecoëfficiënten van de trans ecten dezelfde richting hebben. De toevoeging (w) geeft aan dat de variabele in een watermons ter is gemeten.

Table 12: Correlation between microtopography and chemical parameters per

trans ect.We us ed a t-tes t to analys e whether the individual correlation coefficients of the individual trans ects have the s ame direction. The addition (w) means that the parameter is meas ured in a water s ample