• No results found

Ik heet Alexander

II. Het Troetelkind

Hoe ik erachter kwam waar hij zich ophield, zal ik u vertellen:

Het was marktdag en ik liep door de drukte tot ik bij een menigte mensen kwam, die allemaal naar de toren zagen. En waarachtig! in het topje van de kathedraal zat Axel op de haan - en omdat de wolken zo dreven, dacht ik een ogenblik dat Axel zelf triomfant door de blauwe eindeloosheid voer. Hij zoekt het nog immer hoog, zei ik bij mezelf; de aarde bekoort hem niet; hij is dus altijd nog dezelfde eigenaardige klant!

Nu is het weinig raadzaam veel aandacht aan een, zij het dan ook kleine, duivel te besteden.

Hoe minder aandacht, hoe beter! Dit wist ik al van mijn grootvader, die me, vroeg al, geleerd had mijn man te staan, doch de Kwade uit de weg te gaan. Maar helemaal negeren kan men hem óók niet! Daar komen soms nog meer ongelukken van! Men heeft dus rekening met hem te houden; maar dan alweer niet te veel. Het gaat ook hier, zoals bij alles immers, om de juiste maat.

En wat nu Axel betreft, bleek het mij al spoedig dat ik, zelfs met deze wijsheden voor ogen, een beetje over de schreef was gegaan. Want vóór ik er erg in had zat hij, men zou zeggen: een weerloos en bibberend aapje maar, op de kar van een

groentevrouw. Het verkeer kwam er stil om staan. Men riep: wat een aardig aapje! En de agent zelfs vergat zijn orders. De trams konden niet passeren, de voerlui vloekten en de auto's toeterden; totdat zij merkten wat er aan de hand was en dan lachten zij allemaal.

Men bracht hem lekkernijen: koekjes, nootjes en allerhande versnaperingen, en kinderen en oude mensen wilden hem strelen.

Toe maar, moedigde de groentevrouw aan; hij bijt niet. Hij is lief, zeiden de omstaanders.

Ja, zei de juffrouw die van antiek hield, hij is verschrikkelijk aardig! Hoe heet hij? vroegen de mensen.

Hij heet Axel, zei de juffrouw; hij is lief! Hij is vreselijk lief! herhaalde de menigte.

Ik vroeg de dame of hij nog altijd in de doofpot woonde.

Zij zei van wel, maar voegde eraan toe, dat hij met de dag ongeduriger werd, dat er soms geen huis met hem te houden was en dat zij dan dacht dat de verveling hem aan het lijf was. Honkvast was hij dan ook allerminst, zei de dame; maar dat zij altijd gemakkelijk raden kon waar hij te zoeken was, op het topje van de kathedraal.

De mensen luisterden met aandacht naar wat zij vertelde; het leken wel openbaringen. En ondertussen gaf Axel pootjes, zoveel als men maar wilde. En niemand kreeg er genoeg van; ook ik vroeg er een, dat ik kreeg, maar na lang aanhouden.

Ik ken u, zei Axel, terwijl hij 't reikte, en toen de menigte hoorde dat Axel ook praten kon, steeg de verbazing ten top.

U bent die meneer, zei Axel, die dat aardige stukje over me geschreven heeft, dat vorige, weet u; ik las het toevallig in de krant.

De mensen vroegen in welke, omdat zij er zich allemaal op abonneren wilden; en toen ik de naam genoemd had, zei Axel dat hij er zeer mee ingenomen

geweest was; vooral met het slot dat hij een vondst vond; werkelijk een trouvaille, zei hij in echt Frans. Toen hij zag dat zijn lof me beschaamd maakte, zei hij: kleurt u maar niet, de ijdelheid is immers beminnelijker dan de valse schaamte. En alle mensen klapten in de handen en vonden dat het goed gezegd was.

Eén ding echter moet u me beloven, ging Axel, met een wijs kijken, verder: dat u me geen verkeerde aspiraties meer in de schoenen schuift. Ik zit al lang niet meer met de ogen naar de sterren te knipperen. Vertelt u maar aan de mensen, dat ik mijn eerste bevliegingen, mijn jeugdidealisme, indien gij wilt, totaal overboord heb gegooid en dat ik me in het onvermijdelijke heb leren schikken. Al zal ik het ook voortaan een beetje hoger blijven zoeken dan anderen van mijn soort; tot daar, zei hij, naar de torenhaan wijzend; maar ook geen voet hoger.

Dat was een lange redenering voor een klein aapje geweest. En de menigte was er stil van geworden. Ik geloof, zei Axel, het roer omwerpend, met een glimlach naar de mensen, dat jullie me voor heel geleerd houden.

Zeer zeker, knikten de omstaanders: voor een echte filosoof, terwijl zij weer om een pootje begonnen te reiken. En de groentevrouw nam hem, in een opwelling van tederheid, op de arm en noemde hem troetelkindje. Juist, zei Axel, dàt is het; jullie troetelkindje, dat wil ik zijn; verder gaan mijn aspiraties voorlopig niet. En andermaal klapte de menigte, zo hard als zij kon, met de handen.

Ik weet wat ik doen zal! riep Axel toen ze uitgeklapt waren.

Luistert, riepen de mensen van alle kanten, hij weet wat hij doen zal!

Ik zal de groentevrouw een kus geven, zei Axel; en gij zult zien hoe jong zij wordt! Hij deed het en de groentevrouw deed alsof zij heel jong geworden was. Dat was even grappig als griezelig en sommige kinderen begonnen te huilen; hoe kleiner kinderen, hoe harder!

Nu zal ik jullie allemaal jullie wratten afnemen, riep Axel, en in drommen drongen de mensen op, de ene met hun gezicht, de andere met de handen vooruit. De handjes van Axel kwamen tekort en daarna dachten allen dat zij van hun wratten verschoond waren.

Wie heeft er nog rimpels? riep Axel toen. En die hadden ze allemaal.

En moedervlekken, riep hij, en zomersproeten? En die er hadden, werden ook geholpen.

Hij is beter nog dan een poederdoos, riep de een. Een specialist! riep de ander. En toen hij alle ongemakken uit de weg had geruimd, zei Axel: kijkt nu maar eens goed hoe mooi jullie zijn! En ze keken elkander allemaal aan en dachten dat zij het waren.

Behalve een meisje dat een knobbelneus had. Maar Axel nam het orgaan tussen wijsvinger en duim en het euvel was al verholpen.

Een bakker trad vooruit met zijn buik en vroeg: wat moet ik daarmee? Viermaal veertig dagen vasten, zei Axel.

En wat met dit ding? vroeg een boer die een horrelvoet had. Lopen! zei Axel.

En het lachen kwam niet tot bedaren. Maar toen hij de pastor van het Begijnhof, die daar toevallig passeerde, in de gaten kreeg, maakte Axel een kruis. Kijk, zeiden de mensen, dat kan hij óók al!

Ja, zei Axel, wàt kan ik niet?

En toen deden ze allemaal alsof zij nadachten.

Je bent er in al die tijd niet groter op geworden, Axel, verbrak ik de stilte. Daar zijn duivels die niet gedijen willen, was het antwoord.

Waarom niet? wilden de omstaanders alweer weten. Wel, zei Axel, omdat je dan niet past in het Legioen en je vrij van dienst bent!

En de mensen zeiden dat hij verschrikkelijk slim was. Om te gedijen is geen kunst, ging Axel voort, maar om op dat moment, dat het nodig is, nog door het oog van een naald te kunnen, dat wél!

De mensen smeekten dat Axel dat kunstje voor hen uit zou halen; en duizend naalden staken tegelijk de hoogte in.

Maar Axel schudde met zijn hoofd en toen de mensen allemaal gemerkt hadden dat zij dom waren, dropen zij af; dan leidde de agent het verkeer weer in goede banen en scheen het alsof er niets gebeurd was.

En eigenlijk was dat ook niet!

De dame nam Axel weer van de groentevrouw over en ging naar haar huis. Gaat hij nu weer de doofpot in? vroeg ik.

Dat zal eraan liggen, zei de dame.

Waaraan? vroeg ik, ook al een beetje dom.

Of u hem verder met rust laat! was het antwoord. En dat zàl ik dan maar.