• No results found

Toetsing hypotheses

In document Zie je wel! (pagina 45-49)

4. Resultaten

4.5 Toetsing hypotheses

Om de resultaten van dit onderzoek statistisch te kunnen toetsen moeten de benodigde statistische toetsen op een verantwoorde manier toegepast worden. Voor de gebruikte toetsen geldt de voorwaarde dat de data normaal verdeeld dient te zijn. Alle data zijn daarom middels een Q-Q plot in combinatie met een Shapiro Wilk toets getoetst op het feit of deze normaal verdeeld zijn. Gebleken is dat iedere variabele aan deze voorwaarde voldoet, dit zal daarom niet telkens apart benoemd worden. Het significantieniveau bij de toetsing van de hypotheses is vastgesteld op α = 0,05. Iedere hypothese zal op basis van dit vastgestelde significantieniveau worden aangenomen of verworpen.

4.2.1 Toetsing hypothese 1

H1: De attitude ten aanzien van en de intentie tot het aannemen van een gezonder voedingspatroon is het hoogst bij de narratieve tekst met progressiefoto bestaande uit een voor- en na-stadium, gevolgd door de narratieve tekst met effectfoto bestaande uit enkel een na-stadium en het laagst bij de narratieve tekst zonder afbeelding.

Met hypothese 1 wordt de hoofdverwachting van dit experiment getoetst. Middels twee One-Way ANOVA’s is getoetst of de gemiddelde score op de attitude en intentie in de nameting tussen de drie condities significant van elkaar verschilt en of het gevonden verschil aan de toevoeging of afwezigheid van een effect-, dan wel progressiefoto te wijten is. Uit de eerste One-Way ANOVA waarbij gekeken is naar het verschil tussen de drie condities met betrekking tot de attitude, is gebleken dat er geen significant hoofdeffect van de conditie op de attitude aanwezig is (F (2, 94) = 0,259; p=0,772). Voor de intentie geldt dat op basis van een One-Way ANOVA waarbij gekeken is naar het verschil in intentie tussen de drie condities eveneens dat de verschijningsvorm van de afbeelding geen significante invloed heeft gehad (F (2, 94) = 1,4; P=0,251). De gevonden verschillen in gemiddelden kunnen niet aan de onafhankelijke variabele toegeschreven worden. Er is geen significant hoofdeffect van conditie op de attitude en intentie aangetoond. H1 dient daarom verworpen te worden.

4.2.2 Toetsing hypothese 2

H2: De eigeneffectiviteit met betrekking tot het aannemen van een gezonder voedingspatroon is het hoogst na blootstelling aan een narratieve tekst met progressiefoto bestaande uit een voor- en na-stadium, gevolgd door de narratieve tekst met effectfoto bestaande uit enkel een na-stadium en het minst bij de narratieve tekst zonder afbeelding;

Om H2 te kunnen toetsen wordt gekeken naar de gemiddelden met betrekking tot de eigeneffectiviteit die in het onderzoek naar voren zijn gekomen. Met behulp van een One-Way ANOVA is getoetst of de gemiddelden van de drie condities significant van elkaar verschillen en of het gevonden verschil aan de verschijningsvorm van de afbeelding kan worden toegeschreven. De One-Way ANOVA hierbij wijst uit dat er geen significant hoofdeffect van conditie op de eigeneffectiviteit aanwezig is (F (2, 94) = 0,109; P=0,897). Het gevonden verschil tussen de drie condities met betrekking tot de eigeneffectiviteit is dus niet aan de verschijningsvorm van de afbeelding toe te schrijven. H2 dient daarom te worden verworpen. 4.2.3 Toetsing hypothese 3

Hypothese 3 bestaat uit H3 en H3a. Beide hypotheses zijn getoetst met behulp van een gepaarde T-toets. Bij deze toets zijn de gemiddelden van de variabelen intentie en attitude van alle drie de condities samengenomen en is het gezamenlijke gemiddelde uit de voormeting tegenover het gezamenlijke gemiddelde uit de nameting gezet. Op die manier kunnen er uitspraken worden gedaan over het effect van de narratieve tekst, ongeacht of hier wel of niet een effect- of progressiefoto aan is toegevoegd.

H3: Na blootstelling aan de narratieve tekst zal de intentie tot het aannemen van een gezonder voedingspatroon groter zijn dan voor blootstelling;

Om H3 te kunnen toetsen is zoals gezegd gebruik gemaakt van een gepaarde T-toets. Bij deze statistische toets is het gezamenlijke gemiddelde van de drie condities met betrekking tot de intentie uit de voormeting tegenover het gezamenlijke gemiddelde met betrekking tot de intentie uit de nameting gezet. Uit deze toets is gebleken dat de intentie tot het aannemen van een gezonder voedingspatroon, ongeacht de conditie, niet significant is toegenomen na blootstelling (T (96) = 0,588; p=0,279). H3 dient daarom te worden verworpen.

H3a: Na blootstelling aan de narratieve tekst zal de attitude ten aanzien van een gezonder voedingspatroon beter zijn dan voor blootstelling.

Ook om H3a te kunnen toetsen is gebruik gemaakt van een gepaarde T-toets. Hierbij is de gezamenlijke gemiddelde attitude van alle drie de condities uit de voormeting tegenover de gezamenlijke gemiddelde attitude uit de nameting gezet. Uit deze statistische toets is gebleken dat de attitude tot het aannemen van een gezonder voedingspatroon, ongeacht de conditie, niet significant beter is geworden na blootstelling (T (96) = 1,548; p=0,063). H3a dient daarom te worden verworpen.

2.4.4 Toetsing hypothese 4

H4 met betrekking tot de transportatie naar het verhaal valt uiteen in H4a en H4b die het mogelijke effect van transportatie naar het verhaal nader kunnen verklaren. Om H4, H4a en H4b te toetsen is gebruik gemaakt van onafhankelijke T-toetsen waarbij het gemiddelde van de twee condities met afbeelding tegenover het gemiddelde van de conditie zonder afbeelding wordt gezet. In totaal kregen 65 respondenten een versie met effect- of progressiefoto te zien en 32 respondenten een conditie zonder afbeelding.

H4: De toevoeging van een effect- en progressiefoto leidt tot een grotere mate van transportatie naar het verhaal dan een situatie zonder afbeelding.

Gemiddeld scoorden de respondenten uit de condities met effect- en progressiefoto 3,81 (1,06) op de variabele transportatie. Dit tegenover een gemiddelde van 4,09 (0,80) van de respondenten die geen afbeelding te zien kregen. Dit is een tegenstelde resultaat dan wat werd verwacht. Juist de transportatie naar het verhaal in de conditie met de tekst zonder afbeelding is hoger dan bij de condities waarbij er een effect- of progressiefoto aan de tekst toegevoegd is. De gemiddelde score op de variabele transportatie van de condities met effect- of progressiefoto is tegenover de gemiddelde score op de transportatie van de conditie zonder afbeelding gezet en getoetst op significantie middels een onafhankelijke T-toets. Het effect is op basis van deze toets niet significant gebleken (T (79) = 1,369; p=0,088). H4 dient daarom verworpen te worden. Er is geen bewezen effect van een effect- of progressiefoto op de mate van transportatie naar het verhaal aangetoond.

H4a: De toevoeging van een effect- en progressiefoto leidt tot een grotere mate van sympathie voor het hoofdpersonage dan een situatie zonder afbeelding;

Gemiddeld scoorden de respondenten uit de condities met effect- of progressiefoto 4,66 (0,99) op de variabele sympathie. Dit tegenover een gemiddelde van 5,06 (0,88) van de respondenten die geen afbeelding te zien kregen. De mate van sympathie laat daarmee een tegengesteld effect zien ten opzichte van wat werd verwacht. Juist in de conditie zonder afbeelding is de sympathie voor het personage het hoogst. De gemiddelde score op de variabele sympathie van de condities met effect- of progressiefoto is tegenover de gemiddelde score op de variabele sympathie van de conditie zonder afbeelding gezet en getoetst op significantie middels een onafhankelijke T-toets. Het tegengestelde effect is op basis van deze toets significant gebleken (T (68) = 2,012; p=0,024). H4a dient daarom verworpen te worden, aangezien het tegengestelde effect bewezen is. Juist het afwezig laten van een effect- of progressiefoto leidt tot een grotere mate van sympathie voor het hoofdpersonage.

H4b: De toevoeging van een effect- en progressiefoto leidt tot een grotere mate van identificatie met het hoofdpersonage dan een situatie zonder afbeelding;

Gemiddeld scoorden de respondenten uit de condities met effect- of progressiefoto 4,14 (1,25) op de variabele identificatie. Dit tegenover een gemiddelde van 4,64 (0,97) van de respondenten die geen afbeelding te zien kregen. Ook hier geldt dat daarmee een tegengesteld effect is gemeten. De identificatie met de hoofdpersoon uit de tekst is juist hoger in de situatie waarbij er geen afbeelding aan de tekst is toegevoegd dan bij de tekst met effect- of progressiefoto. De gemiddelde score op de variabele identificatie van de condities met effect- of progressiefoto is tegenover de gemiddelde score op de variabele identificatie van de conditie zonder afbeelding gezet en getoetst op significantie middels een onafhankelijke T-toets. Het effect is op basis van deze toets significant gebleken (T (77) = 2,159; p=0,017). H4b dient daarom verworpen te worden, aangezien het tegengestelde effect bewezen is. Juist het afwezig laten van een effect- of progressiefoto leidt tot een grotere mate van identificatie met het hoofdpersonage.

4.2.5 Toetsing hypothese 5

Hypothese 5 bestaat uit drie aan elkaar gekoppelde verwachtingen, H5, H5a en H5b. De overkoepelende hypothese bestaat uit een verwacht verband tussen de variabele geslacht en de variabelen sympathie en intentie. Deze hypothese is getoetst met behulp van twee One-Way ANOVA’s. Vervolgens is H5a getoetst met een onafhankelijke T-toets waarbij de twee geslachten met elkaar vergeleken zijn. Hypothese 5b is gebaseerd op een verwacht verband met een interfererende variabele. Om H5b te kunnen toetsen is gebruik gemaakt van een onafhankelijke T-toets waarbij de data uitgesplitst zijn op basis van geslacht.

H5: Geslacht is van invloed op de mate van sympathie en de intentie.

Een One-Way ANOVA met betrekking tot de intentie na blootstelling en het geslacht laat een significant hoofdeffect zien (F (1, 95) = 6,86; p=0,01). Op basis van een One-Way ANOVA met betrekking tot sympathie voor het hoofdpersonage en het geslacht is echter gebleken dat er geen significant hoofdeffect van geslacht op de mate van sympathie aanwezig is (F (1, 95) = 1,9; p=0,17). H5 dient daarom te worden verworpen. Geslacht is wel significant van invloed op de intentie, maar niet op de sympathie voor het hoofdpersonage.

H5a: Respondenten met eenzelfde geslacht als de hoofdpersoon hebben een grotere mate van sympathie voor het personage dan respondenten met een ander geslacht.

In dit onderzoek hebben vrouwen eenzelfde geslacht als het personage uit het narratief en mannen niet. Er wordt dus verwacht dat vrouwen een grotere mate van sympathie voor het personage ervaren dan mannen. Gebleken is dat mannen inderdaad een lagere sympathie voor het hoofdpersonage hebben (4,57 (1,19)) ten opzichte van vrouwen (4,88 (0,87)). Met behulp van een onafhankelijke T-toets is de gemiddelde sympathie voor het personage van vrouwen met de gemiddelde sympathie voor het personage van mannen vergeleken. Uit deze toets is gebleken dat het verschil tussen de gemiddelden niet significant is (T (33) = -1,189; p=0,122). H5a dient daarom te worden verworpen. Het is niet aangetoond dat respondenten met eenzelfde geslacht als de hoofdpersoon ook een grotere mate van sympathie voor het personage ervaren.

H5b: Respondenten met eenzelfde geslacht als de hoofdpersoon hebben een hogere intentie tot het aannemen van het gewenste gedrag dan respondenten met een ander geslacht.

Om H5b te kunnen toetsen is de gemiddelde intentie van vrouwen na blootstelling tegenover de gemiddelde intentie van mannen na blootstelling gezet. Vrouwen zouden in dit geval hoger moeten scoren dan mannen aangezien zij eenzelfde geslacht als de hoofdpersoon hebben. Gebleken is dat vrouwen inderdaad een hogere intentie hebben tot het aannemen van een gezonder voedingspatroon (6,02 (0,75)) ten opzichte van mannen (5,45 (1,36)). Op basis van een onafhankelijke T-toets waarbij deze twee gemiddelden met elkaar zijn vergeleken kan geconcludeerd worden dat het gevonden verschil significant is (T (95) = -2,619; p=0,005). H5b kan daarom aangenomen worden, respondenten met eenzelfde geslacht als de hoofdpersoon van de tekst hebben een significant hogere intentie tot het aannemen van een gezonder voedingspatroon dan respondenten met een ander geslacht.

In document Zie je wel! (pagina 45-49)