• No results found

HOOFDSTUK 4 FUNDAMENTELE OPLOSSINGEN VOOR DIGITALISERENDE ECONOMIE BINNEN DE

4.3 OESO

4.3.4 Toetsing

A;dlsfkja;slkfdjads;lfjas;dflkjasd;fj 4.3.4.1 Economische efficiëntie

De “twee pilaren benadering” draagt bij aan meer economische efficiëntie. Pilaar 1 zorgt voor een verschuiving van een deel van de winst van de aanbodzijde naar de marktjurisdicties. Gevolg hier- van is dat multinationals op dit deel van de winst weinig tot geen invloed hebben. Hoe groot het deel is dat aan de marktjurisdicties wordt toegerekend, hangt uiteraard af van de nexus en winstallo- catieregels die gekozen gaan worden. Mijn voorkeur gaat uit naar een nexus met een ruime reik- wijdte, zoals het marketing intangibles proposal of het “significant economic presence” proposal. De digitalisering van de economie houdt mijns inziens niet op bij de zeer gedigitaliseerde bedrijven en een nexus zoals het user participation proposal vind ik dan ook niet toekomstbestendig.

Verder is van belang dat de OESO met pilaar 2 het verschuiven van winsten naar laagbelaste juris- dicties tegengaat en een effectief minimumbelastingtarief voor multinationals probeert te bewerk- stelligen. Dit heeft ook gevolgen voor de efficiënte inzet van productiefactoren en de “race to the bottom”. Door een wereldwijd effectief minimumbelastingtarief in te voeren, wordt het voor multi- nationals - afhankelijk van het gekozen percentage - minder interessant om winsten te laten neers- laan in laagbelaste staten, aangezien zij door dit minimumbelastingtarief te maken krijgen met een tax back op aandeelhoudersniveau. Fiscale motieven lijken hierdoor een minder grote rol te gaan spelen bij het doen van investeringen, hetgeen economische efficiëntie bevordert. Ook zal de “race to the bottom” een halt toegeroepen worden door het invoeren van een minimumbelastingtarief, ge- zien het feit dat enkel het verlagen van het effectieve belastingtarief tot onder het

109 OECD, 2019c, p. 30-31, aant. 73 en 75. 110 OECD, 2019c, p. 31, aant. 75.

55

minimumbelastingtarief niet meer zal resulteren in het aantrekken van meer investeringen. Van be- lang is dan ook dat het minimumbelastingtarief niet te laag is.

4.3.4.2 Tegengaan van belastingontwijking

Pilaar 1 gaat belastingontwijking tegen doordat een deel van de winst verschuift van de aanbodzijde naar de marktjurisdicties. Hierdoor blijft er logischerwijs minder winst over voor tax planning. Ook met betrekking tot het tegengaan van belastingontwijking hebben het marketing intangibles propo- sal en het “significant economic presence” proposal mijn voorkeur, gezien de ruimere reikwijdte van deze twee voorstellen. Het marketing intangibles proposal heeft met betrekking tot dit onder- werp nog als extra voordeel dat het de niet-routinematige winst toerekenbaar aan marketinggerela- teerde immateriële activa toewijst aan de marktjurisdicties. Ondanks dat door actiepunten 8 tot en met 10 van het BEPS-rapport progressie geboekt wordt met betrekking tot belastingontwijking, blijft het nog altijd mogelijk inkomensbestanddelen toerekenbaar aan marketinggerelateerde imma-

teriële activa te laten neerslaan in laagbelaste jurisdicties door het gebruik van LRD-structuren.112

Het marketing intangibles proposal biedt hiertegen een oplossing door de niet-routinematige win- sten toerekenbaar aan deze marketinggerelateerde immateriële activa toe te rekenen aan de marktju- risdicties.

Pilaar 2 richt zich met het GloBE nadrukkelijk op het verschuiven van winsten naar laagbelaste ju- risdicties en gaat hiermee dus belastingontwijking tegen. Door het invoeren van een effectief mini- mumbelastingtarief voor multinationals met betrekking tot hun vaste inrichtingen en gecontroleerde lichamen in combinatie met een belasting op grondslagverlagende betalingen, leidt ertoe dat winst- verschuivingen naar laagbelaste jurisdicties veel minder lucratief zullen zijn voor multinationals.

4.3.4.3 Fairness

Vraagzijde

Het belastingsysteem wordt een stuk eerlijker, nu ook de vraagzijde in de belastingheffing betrok- ken wordt. Hierdoor zullen de marktjurisdicties eindelijk in staat zijn om ook mee te profiteren van dat deel van de winst dat gecreëerd wordt door haar inwoners.

Lokale ondernemer

Onder het huidige systeem hebben multinationals - gebruikmakend van internationale structuren - meer mogelijkheden dan lokale ondernemers om minder belasting te betalen. Ook tussen zeer gedi- gitaliseerde multinationals en “traditionele” multinationals bestaan verschillen. Een effectief

56

minimumbelastingtarief zorgt er dan ook voor dat tussen multinationals en lokale ondernemers een eerlijker level playing field gecreëerd wordt.

Wel dient te worden stilgestaan bij het feit dat een effectief minimumbelastingtarief ook het tegen- overgestelde effect kan hebben: Een lokale ondernemer die veel minder belasting betaalt dan een buitenlandse onderneming met een vestiging in de staat van de lokale ondernemer. Stel dat de lo- kale ondernemer zich in staat A bevindt. Staat A kent een effectief belastingtarief van 5%. De bui- tenlandse onderneming is gevestigd in staat B met een belastingtarief van 20%. Het effectief mini- mumbelastingtarief is een vast tarief van 10%. Op het moment dat de buitenlandse onderneming dan een vestiging opent in staat A door middel van een vaste inrichting of gecontroleerd lichaam, zal de buitenlandse onderneming over deze winst 10% belasting betalen (staat B zal bijheffen), ter- wijl de lokale ondernemer slechts 5% belasting betaalt. Naar mijn mening moeten we dit nadeel voor lief nemen ter bevordering van de economische efficiëntie en het tegengaan van de “race tot he bottom”.

Souvereiniteit

Het effectief minimumbelastingtarief doet een grote inbreuk op de fiscale souvereiniteit van staten. Staten zonder vennootschapsbelasting - of met slechts een zeer laag effectief belastingtarief - krij- gen te maken met buitenlandse bedrijven die als gevolg van het minimumtarief belasting dienen af te dragen aan de staten op aandeelhoudersniveau. Eerstgenoemde staten zullen hierdoor semi ge- dwongen worden om dan ook maar een vennootschapsbelasting in te voeren of hun effectief belas- tingtarief te verhogen tot minimaal het effectief minimumbelastingtarief onder het mom: “Als de buitenlandse onderneming immers toch belasting dient te betalen, dan beter aan onze staat dan aan een derde.”

Anderzijds kan weer het argument aangevoerd worden dat staten op dit moment – ondanks hun fis- cale soevereiniteit – indirect ook gedwongen worden hun belastingtarieven steeds te verlagen, om- dat staten anders op internationaal niveau minder goed kunnen concurreren met andere staten die wel hun belastingtarief verlagen. Mijns inziens dient het invoeren van een effectief minimumbelas- tingtarief niet geweigerd te worden vanwege een inbreuk op de fiscale soevereiniteit. Het een halt toeroepen van de alsmaar dalende belastingpercentages heeft de prioriteit.

Mismatch locatie van waardecreatie en locatie van belastingheffing

Door staten het recht te geven op een tax back wanneer door een andere staat niet aan het effectief minimumbelastingtarief wordt voldaan, laat de OESO hier het basisprincipe gedeeltelijk los dat be- lasting betaald dient te worden in de staten waar de waarde gecreëerd wordt. Staten verkrijgen hier- door dus belastinggelden, ondanks dat er geen waarde wordt gecreëerd in deze staten. De vraag is

57

hoe eerlijk dat is vanuit het basisprincipe van de OESO dat waarde belast dient te worden daar waar de waarde gecreëerd wordt. Mijns inziens is dit onvermijdelijk.

4.3.4.4 Eenvoud

Het huidige fiscale systeem is al ingewikkeld. Het grootste nadeel van de “twee pilaren benadering” zit naar mijn mening dan ook in het feit dat het systeem met de implementatie van de twee pilaren nog veel ingewikkelder wordt. De moeilijkheidsgraad zit voornamelijk in de winsttoerekening aan de marktjurisdicties. Met betrekking tot de Modified Residual Profit Split methode is het de vraag of de totale winst berekend dient te worden op groepsniveau of per entiteit. Bovendien zal het vast- stellen van de routinematige winsten en de allocatie van de overgebleven niet-routinematige win- sten aan de marktjurisdicties snel kunnen leiden tot geschillen.

Bij de fractional apportionment methode zit de lastigheid in het feit dat deze methode in de basis volledig anders is dan de huidige winstallocatieregels. Bij de fractional apportionment methode worden winsten berekend op groepsniveau en vervolgens toegerekend aan de staten volgens een verdeelsleutel, terwijl bij de huidige methode de winst per entiteit wordt berekend. Het zal mijns inziens dan ook niet eenvoudig worden om twee methoden die in de basis recht tegenover elkaar staan, samen te laten komen. Bovendien zal het niet eenvoudig zijn om met alle staten consensus te bereiken over de te hanteren verdeelsleutel.

De vraag is dan ook of het aanpassen van het huidige systeem niet leidt tot een systeem dat in de praktijk te complex is.