• No results found

HOOFDSTUK 5 – FUNDAMENTELE ALTERNATIEVEN

5.2 S ALES ONLY FORMULARY APPORTIONMENT

5.2.5 One Stop Shop

In een systeem waar de winst wordt toegerekend aan de staten waar de afnemers wonen, zal een on- derneming zich in al deze marktjurisdicties afzonderlijk moeten registreren en een aangifte ven- nootschapsbelasting moeten indienen. Dat is erg omslachtig. Voor een oplossing hiervoor kan geke- ken worden naar de omzetbelasting.

Voor de omzetbelasting zijn digitale diensten binnen de EU altijd belast in het land waar de particu- liere afnemer woont. Om ervoor te zorgen dat ondernemers voor de omzetbelasting zich niet in elke EU-lidstaat hoeven te registreren, is in 2015 speciaal voor digitale diensten de mini One Stop Shop-

regeling ingevoerd.128 Ondernemers voor de omzetbelasting hoeven zich dan nog maar in één lid-

staat te registreren en de verschuldigde omzetbelasting aan af te dragen. De desbetreffende lidstaat zorgt er vervolgens voor dat de verschuldigde omzetbelasting afgedragen wordt aan de andere EU- lidstaten.

Ook voor de vennootschapsbelasting zou een dergelijke One Stop Shop op internationaal niveau ge- bruikt kunnen worden. De onderneming hoeft zich dan nog maar in één staat te registreren en aan deze staat de verschuldigde belasting af te dragen. De desbetreffende staat dient er dan voor te zor- gen dat de verschuldigde vennootschapsbelasting wordt afgedragen aan de andere staten tegen het belastingtarief van de andere staten. Een nauwe samenwerking en ook de informatie uitwisseling tussen de belastingautoriteiten dient goed geregeld te zijn voor een goede werking van de One Stop Shop.129

De staat die de taak heeft om de verschuldigde vennootschapsbelasting van een onderneming af te dragen aan de andere staten, zal kosten maken. Het is dan ook een optie dat deze staat een bedrag

ontvangt van de andere staten om deze kosten te dekken.130

127 Het gaat deze Masterscriptie te buiten om uit te wijden over de precieze inhoud van deze accountancy regels. 128 Belastingdienst, Antwoorden op veelgestelde vragen van Nederlandse ondernemers die gebruik willen maken van de

mini One Stop Shop (MOSS) voor digitale diensten aan particulieren in andere EU-landen, 10 januari 2019, Belasting- dienst.nl.

129 Kamerstukken 22112, nr. 2279, p. 3. 130 Devereux en De la Feria, 2014, p. 21.

68

5.2.6 Toetsing

5.2.6.1 Economische efficiëntie

Immobiel karakter

Door bij de winsttoerekening volledig aan te sluiten bij de woonplaats van de afnemer, heeft de be- lastingplichtige nagenoeg geen mogelijkheid om zelf de staat te bepalen waar de onderneming be- lasting betaalt. Zoals reeds besproken, verhuist een persoon normaal gesproken niet om ervoor te zorgen dat de belastingplichtige minder belasting betaalt. Eventueel zou de belastingplichtige zijn marketingcampagnes vooral op laagbelaste staten kunnen richten in de hoop daar meer afnemers te verkrijgen. Mijns inziens zal dit niet zo een vaart lopen, omdat ondernemingen vooral zoveel moge- lijk afnemers willen hebben voor hun product/dienst, waar in de wereld deze afnemers zich dan ook mogen begeven. Verder dient wel aandacht besteed te worden aan B2B transacties, omdat multina- tionals zich kunnen vestigen in laagbelaste staten om kortingen te verkrijgen en daarmee hun kosten te drukken. Om dit tegen te gaan zou een antimisbruikbepaling kunnen worden geïmplementeerd zoals beschreven in paragraaf 5.2.2.2. Het relatief immobiele karakter van het systeem zal economi- sche efficiëntie erg bevorderen. Bovendien zal de “race to the bottom” een halt worden geroepen, aangezien het verlagen van een belastingtarief geen stimulans voor ondernemingen zal zijn om zich in die staat te vestigen of in die staat te zullen investeren. Belasting is immers verschuldigd in de staat van de afnemer.

5.2.6.2 Tegengaan belastingontwijking

Er is geen één systeem denkbaar waarbij geen enkele vorm van belastingontwijking mogelijk is. Bij een universele toepassing van de sales-only formulary apportionment methode wordt echter bijna elke manier van belastingontwijking bestreden. Dit komt door de toepassing van de gedachte van “één entiteit” en door bij de winsttoerekening aan te haken bij de woonplaats van de afnemer. Door de gedachte van “één entiteit” worden alle handelingen tussen gelieerde ondernemingen die in het huidige belastingsysteem leiden tot belastingontwijking aangepakt. Voor de fiscaliteit bestaat immers nog maar één entiteit en transfer pricing regels zijn er niet meer. Hierdoor zijn onder andere drie bekende methoden van winstverschuiving van entiteiten in hoogbelaste staten naar gelieerde entiteiten in laagbelaste staten niet meer mogelijk: royalty-betalingen van een entiteit in een hoog- belaste staten aan een gelieerde entiteit in een laagbelaste onderneming, rentebetalingen van een en- titeit in een hoogbelaste staat aan een gelieerde entiteit in een laagbelaste onderneming en het mani- puleren van prijzen tussen gelieerde ondernemingen.

69

Door verder de winst volledig toe te rekenen aan de woonplaats van de afnemer, is het bovendien niet meer mogelijk minder belasting te betalen door de onderneming te vestigen in een laagbelaste staat.

Verkoop via tussenpersoon in laagbelaste staat

Een van de weinige manieren om belasting te ontwijken is echter de verkoop van een product/dienst via een tussenpersoon in een laagbelaste staat. Een multinational zou met een tussenpersoon, geves- tigd in een laagbelaste staat, kunnen afspreken om producten via deze tussenpersoon aan de consu- ment te verkopen. Stel dat de kostprijs van een product van een multinational 10 is, de verkoopprijs 100, het belastingtarief van de staat van de consument 20 procent en het belastingtarief van de staat van de tussenpersoon vijf procent. Op het moment dat het product direct aan de consument verkocht zou worden, wordt de winst belast tegen het belastingtarief van de consument. Dit betekent dat 18 aan belasting betaald dient te worden over een winst van 90. Om dit te voorkomen zou de multinati- onal het product kunnen verkopen aan de tussenpersoon voor 100. De tussenpersoon verkoopt het vervolgens ook weer door aan de consument voor 100. Omdat het belastingpercentage van de staat van de tussenpersoon vijf procent is, hoeft de multinational slechts 4,5 aan belasting te betalen (naast een kleine vergoeding aan de tussenpersoon). De tussenpersoon hoeft geen belasting te beta- len over de verkoop aan de consument, omdat over deze verkoop geen winst gemaakt wordt. Van belang is dan ook om voor dergelijke situaties een antimisbruikbepaling te implementeren. Universele implementatie

Voor een goede werking van de methode van sales-only formulary apportionment is het echter wel van belang dat alle staten het systeem gezamenlijk implementeren. Dit is dan ook gelijk de grootste uitdaging voor het nieuwe systeem. Internationale consensus is nodig met betrekking tot sales als enige basis voor de winsttoerekening (en dus niet ook kapitaal en/of arbeid), het bepalen van de ge- combineerde groep die als één entiteit gezien gaat worden en het bepalen van gemeenschappelijke accountancy regels om de fiscale winst te bepalen.

Indien sommige staten de methode sales-only formulary apportionment unilateraal zullen imple- menteren en andere staten de separate accounting methode blijven gebruiken, bestaat het gevaar

voor dubbele belastingheffing of juist het dubbel ontgaan van belastingheffing.131

Een voorbeeld van dubbel ontgaan van belasting is het volgende: Een zeer gedigitaliseerde multina- tional vestigt zich in staat A en levert voornamelijk online diensten aan marktjurisdicties B, C, D en E. Staat A hanteert de methode van sales-only formulary apportionment en marktjurisdicties B, C,

70

D en E hanteren de separate accounting methode. De verkopen aan B, C, D en E zullen niet belast worden in staat A, omdat staat A slechts verkopen aan afnemers in de eigen staat belast. Staten B, C, D en E zullen ook geen belasting kunnen heffen, omdat de multinational geen vennootschappen of vaste inrichtingen in deze marktjurisdicties heeft.

Dubbele belastingheffing ontstaat juist weer als de tegenovergestelde situatie zich voordoet: De multinational vestigt zich in een staat waar de separate entity methode gehanteerd wordt en ver- koopt aan staten waar de methode van sales-only formulary apportionment van toepassing is.

5.2.6.3 Fairness

Maatschappij

Vanuit de maatschappij is vaak te horen dat het niet ‘fair’ is dat een multinational weinig tot geen belasting betaalt, terwijl de lokale ondernemer wél volledig in de heffing wordt betrokken. Multina- tionals en lokale bedrijven leveren namelijk vaak dezelfde diensten/producten. Uber en een lokaal taxibedrijf brengen bijvoorbeeld allebei personen van A naar B. Dus waarom zou Uber minder be- lasting hoeven af te dragen?

Door de winst volledig toe te rekenen aan de locatie van de afnemers, wordt deze oneerlijkheid weggenomen. Uber en het lokale taxibedrijf zullen bij een Nederlandse passagier allebei het Neder- landse belastingtarief over de winst betalen en de winst zal voor beide ondernemingen op dezelfde manier worden berekend.

Ontwikkelingslanden

Bij toepassing van de methode van sales-only formulary apportionment zullen staten geen belasting kunnen heffen over export. Ontwikkelingslanden zullen hierdoor fiscaal getroffen worden, omdat zij afhankelijk zijn van deze export van natuurlijke hulpbronnen. Bovendien vind ik uitputting van natuurlijke hulpbronnen in een staat zonder dat er fiscaal voordeel tegenover staat onwenselijk. Van belang is dan ook om rekenschap te geven van het feit dat invoering van de methode van sales-only formulary apportionment een speciale belasting voor natuurlijke hulpbronnen niet uitsluit. Naar mijn mening dient een dergelijke belasting dan ook te worden ingevoerd om ontwikkelingslanden een voordeel te verschaffen.

Uit statistieken van UNCTAD blijkt bovendien dat, na analysering van 181 staten, bij slechts 17 van deze 181 staten het totaal aan export groter was dan het totaal aan import, de export van natuur-

lijke hulpbronnen buiten beschouwing gelaten,132 Onder deze 17 staten viel slechts één staat met

71

een laag inkomen per hoofd van de bevolking (Nepal) en vier staten met een lager middeninkomen per hoofd van de bevolking (Oost-Timor, Oezbekistan, Bangladesh en de Filipijnen). Verder vielen ook Japan, China, Duitsland, Zwitserland en Zweden hieronder. Bij een aanvullende belasting op natuurlijke hulpbronnen zullen ontwikkelingslanden, met uitzondering van Nepal, bij toepassing van de sales-only-formulary apportionment methode dus niet benadeeld worden.

Winsttoerekening aan verliesgevende staten

Bij de methode van sales-only formulary apportionment wordt de wereldwinst berekend en vervol- gens verdeeld over de staten waar omzet is behaald. Het is dus mogelijk dat winst wordt toegere- kend aan staten met een nadelig resultaat. Stel dat een multinational in staten A en B positieve re- sultaten heeft behaald, terwijl staat C verliesgevend was. Indien de positieve resultaten van staten A en B hoger zijn dan het verlies van staat C, zal toch sprake zijn van winst. Ondanks dat staat C ver- lies heeft gemaakt, zal ook in staat C omzet zijn gegenereerd. Hierdoor wordt een deel van de we- reldwinst dus aan staat C toegerekend, terwijl staat C verliesgevend was.

Verschillende marges

Verschillende producten/diensten hebben vaak ook verschillende winstmarges. Stel dat Netflix naast streaming-abonnementen ook verdient aan opbrengsten gegenereerd door adverteerders. Op de verkoop van een abonnement zit een kleine marge, terwijl op de opbrengsten uit reclames een grote marge zit. Het is dan mogelijk dat zowel in staat A als in staat B 30 miljoen wordt omgezet, maar dat de opbrengsten uit reclames in staat B hoger zijn, terwijl in staat A meer abonnementen zijn verkocht. Van de wereldwinst zal evenveel aan staat A als aan staat B worden toegerekend, ter- wijl de winst in staat B feitelijk hoger is.

De problematiek omtrent verschillende winstmarges is mijns inziens echter deels op te lossen door bij onafhankelijke businessmodellen de winst apart te berekenen. Zie ook paragraaf 5.2.4 betref- fende UberEats en Uber Drive. Indien binnen één business model verschillende winstmarges gel- den, wordt het echter lastiger vanuit de één entiteit-gedachte.

5.2.6.4 Eenvoud

De grootste uitdaging is de universele implementatie van het systeem. Verder is het systeem an sich echter zeer eenvoudig. Het is slechts een kwestie van alle opbrengsten wereldwijd minus alle kosten wereldwijd en de winst toerekenen aan de marktjurisdicties, kijkend naar het totaal aan verkopen. In de meest ideale situatie komen staten op internationaal niveau accountancy regels overeen voor het bepalen van de fiscale winst. Verder is het alleen van belang te bepalen welke entiteiten allemaal tot de groep behoren voor de gedachte van één entiteit en waar de afnemers woonachtig zijn. Omdat de

72

winst volledig wordt toegerekend aan de marktjurisdicties en bij de bepaling van de wereldwinst wordt uitgegaan van één entiteit, maakt het voor de belastingplicht van een multinational niet uit welke juridische structuur de multinational kent, hetgeen eenvoud (en neutraliteit) bevordert. Trans- fer Pricing regels zijn door de gedachte van één entiteit niet meer nodig. Er hoeft immers geen winst meer aan de verschillende entiteiten te worden toegerekend. De vaste inrichting heeft in dit systeem geen betekenis en kan worden afgeschaft om het systeem te versimpelen.

5.3 DBCFT

Een ander mogelijk alternatief voor het huidige systeem is de DBCFT. De DBCFT is van de be- sproken opties het alternatief dat het meest afwijkt van het huidige belastingsysteem. De DBCFT

kent immers twee basiselementen die het huidige systeem niet kent:133

  Toepassen van het bestemmingslandbeginsel (destination-based);   Belastingheffing over de kasstroom (cash flow tax, hierna: CFT).

5.3.1 Kasstroomheffing

Een belangrijk verschil tussen het huidige belastingsysteem en de DBCFT is het feit dat bij de DBCFT de belastinggrondslag anders is. Bij de DBCFT wordt de te betalen belasting berekend over

het verschil tussen ontvangsten en uitgaven in een tijdvak.134 Heffing over een kasstroom dus in

plaats van over winst.135 Investeringen worden hierdoor direct volledig als uitgaven opgenomen op

het moment dat de investeringen gedaan worden. Regelgeving omtrent afschrijvingen is dan ook niet meer nodig.136

De Meade Committee heeft in 1978 bij de bepaling van de omvang van een kasstroom drie ver-

schillende grondslagen omschreven: een R-based CFT, een R+F based CFT en een S-Based CFT.137

Een korte omschrijving van de verschillende grondslagen: •   R-based CFT

Bij een R-based CFT wordt de kasstroom berekend op basis van reële ondernemersactiviteiten (‘real’ business activity). De belastinggrondslag wordt gevormd door de ontvangsten van verkopen 133 Devereux, 2017, p. 2. 134 Wolf, 2017a. p. 1. 135 Wolf, 2017b, p. 11. 136 Auerbach e.a., 2017, p. 9. 137 Meade, 1978, p. 230-235.

73

minus de uitgaven voor grondstoffen, goederen en diensten, lonen en vaste activa.138 Ontvangen en

betaalde rente wordt bij een R-based CFT niet meegerekend voor het bepalen van de kasstroom.139

  R+F based CFT

Bij een R+F based CFT wordt de kasstroom berekend op basis van reële ondernemersactiviteiten en financiële transacties (‘real’ plus financial business activities). De belastinggrondslag wordt ge- vormd door de ontvangsten van verkopen en ontvangen rente minus de kosten voor grondstoffen, goederen en diensten, lonen, vaste activa en betaalde rente.140

  S-based CFT

Bij een S-based CFT wordt de belasting berekend over het bedrag aan uitgekeerd dividend minus de storting op aandelen. De belastinggrondslag bestaat uit de uitkeringen van de vennootschap aan haar aandeelhouders. Stortingen op aandelen verkleinen de maatstaf van heffing, terwijl de inkoop

van eigen aandelen de maatstaf van heffing vergroot.141

In de praktijk hebben een aantal landen nu een belastingsysteem op basis van een kasstroomheffing:

Estland en Macedonië hebben in respectievelijk 2000 en 2009 een S-based CFT ingevoerd.142 Est-

land staat met deze S-based CFT al een aantal jaar op rij op de eerste plaats in The International Tax Competitiveness Index, waar de focus ligt op concurrentievermogen en neutraliteit van een be- lastingsysteem.143

Mexico kende in de periode 2008-2014 een belastingsysteem, waarbij een R-based CFT en een R+F based CFT gecombineerd werden: Een R-based CFT voor reguliere ondernemingen en een R+F ba- sed CFT voor financiële ondernemingen. Daarnaast kennen Australië, Brazilië, Canada, Noorwe-

gen, Polen en het Verenigd Koninkrijk een cash flow tax voor specifieke belastingplichtigen.144

Doordat de DBCFT een combinatie is van het kasstroombeginsel en het bestemmingslandbeginsel, waar bij het bestemmingsbeginsel wordt aangesloten bij de afnemer, laat ik de S-based CFT verder buiten beschouwing. 138 Wolf, 2017b, p. 11. 139 Meade, 1978, p. 231. 140 Wolf, 2017b, p. 11. 141 Wolf, 2017b, p. 11. 142 Wolf, 2017b, p. 12.

143 Bunn, Pomerleau en Hodge, 2018, p. 2. 144 Wolf, 2017b, p. 12.

74 R-based CFT en R+F based CFT

Het verschil tussen een R-based CFT en een R+F based CFT is dat bij een R-based CFT de ont- vangsten uit financiële transacties niet in de belastinggrondslag worden opgenomen, terwijl dit bij een R+F based CFT wél het geval is. Rentebetalingen en rente-ontvangsten worden dus alleen in de belastinggrondslag van een R+F based CFT opgenomen. Figuur 11 is afkomstig van het Meade Committee en geeft de elementen weer die bij een R-based CFT en een R+F based CFT belast zijn.

Figuur 11 Belaste elementen bij R-based CFT en R+F based CFT

Bron: Auerbach e.a., 2017

Om inzicht te geven in hoe een R-based CFT en R+F based CFT zich tot elkaar verhouden in de praktijk, geef ik het volgende voorbeeld:145

In periode 1 leent een bank 100 tegen een rentepercentage van 5 procent van een individu dat van de belasting is vrijgesteld. Vervolgens leent de bank deze 100 uit aan een onderneming tegen 10 procent rente. De desbetreffende onderneming investeert dit bedrag en verkrijgt een rendement van 20 procent. In periode 2 ontvangt de onderneming 120 (100 plus 20 rendement) en keert van dit be- drag 110 aan de bank uit. De bank betaalt het geleende bedrag vermeerderd met de rente terug aan het individu. Het belastingtarief is 30 procent.

Bij toepassing van een R+F based CFT geeft het voorbeeld de volgende uitwerking:

75

Figuur 12 Toepassing R+F based CFT

Bron: Auerbach e.a., 2017

In periode 1 ontvangt de bank geld, maar leent dit ook weer uit. De kasstroom is dus 0. Hetzelfde geldt voor de onderneming, die het verkregen bedrag direct investeert. In periode 1 zijn zowel de bank als de onderneming dus geen belasting verschuldigd.

In periode 2 verkrijgt de bank 110 van de onderneming. Na afbetaling van het individu houdt de bank 5 over waar 30 procent belasting over verschuldigd is. De te betalen belasting is dus 1.5. De onderneming verkrijgt 120 uit de investering en betaalt zoals besproken 110 terug aan de bank. Voor de onderneming is de te betalen belasting 3, aangezien de onderneming 10 overhoudt na afbe- taling van de bank.

76

Figuur 13 Toepassing R-based CFT

Bron: Auerbach e.a., 2017

Zoals in figuur 13 te zien is, worden de geleende bedragen en betaalde rente nu uit de belasting- grondslag gehouden. Verschil met figuur 12 is dat de onderneming nu slechts 70 leent van de bank, ondanks dat de onderneming ook nu een investering doet van 100. De reden hiervoor is dat bij toe- passing van een R-based CFT de onderneming geen 30 aan belasting over de ontvangen lening ver- schuldigd is, maar fiscaal wél de investering van 100 in mindering kan brengen.

Gezien het feit dat de bank slechts ontvangsten en uitgaven doet met betrekking tot financiële trans- acties, is de verschuldigde belasting voor de bank nu nihil. De onderneming moet over 120 belas- ting betalen in periode 2, hetgeen 36 is, maar heeft een belastingaftrek van 30 voor de geïnvesteerde 100 in periode 1. De onderneming betaalt dus uiteindelijk 6 aan belasting.

Ondanks de verschillende belastinggrondslagen, houden de bank en de onderneming na belasting- heffing precies evenveel over in beide gevallen. De bank heeft een voordeel van 3,5 (5 minus 1.5

versus 3,5 minus 0) en de onderneming een voordeel van 7 (10 minus 3 versus 43 minus 36).146

Zoals te zien in de uitwerking van de R-based CFT en R+F based CFT is echter een verschil dat de onderneming bij een R-based CFT opdraait voor de belastingen over de winsten behaald met finan-

ciële transacties (rente).147 Waar de te betalen belasting bij een R+F based CFT verdeeld is over de

146 Auerbach e.a., 2017, p. 48. 147 Auerbach e.a., 2017, p. 49.

77

bank en de onderneming, is de te betalen belasting bij een R-based CFT volledig verschoven naar de onderneming.

5.3.2 Bestemmingslandbeginsel

Het tweede basiselement dat bij de DBCFT van belang is voor het heffingsrecht van een staat, is het bestemmingslandbeginsel. Net als bij het reeds besproken methode van sales-only formulary appor-