• No results found

Toetsing aan de duurzaamheidprincipes

6 Bodemgebruik in natuurgebieden, conclusies en aanbevelingen

6.2 Toetsing aan de duurzaamheidprincipes

Aan de hand van de resultaten in dit rapport en de in §6.1 getrokken conclusies wordt in deze paragraaf per duurzaamheidsprincipe aangegeven in welke mate en op welke manier daar wel of niet aan tegemoet wordt gekomen.

Bodemgebruikers hebben het recht om de bodem te benutten, maar ook de plicht om zorgvuldig om te gaan met de bodem en de belangen van derden.

Uit de vele gesprekken, excursies en literatuur is niet naar voren gekomen dat er in natuurterreinen systematisch of doelbewust op een onkundige manier met de bodem wordt omgesprongen. Wanneer er sprake is van verstoring van bodemfuncties heeft dat soms te maken met een afweging tegen andere belangen, maar vaak is het een gevolg van gebrek aan beschikbare kennis in het algemeen, bij de betreffende beheerder of bij de uitvoerder. Aanbevelingen voor het verbeteren van kennisontwikkeling en verspreiding komen later in dit hoofdstuk.

Het gebruik van de bodem mag niet leiden tot onherstelbare schade, de kwaliteit van de bodem wordt gehandhaafd en waar mogelijk verbeterd, ten einde bodem in ieder geval voor de huidige functie geschikt te houden. In geval van functie verandering wordt gestreefd naar een passende bodemkwaliteit voor de nieuwe functie.

Een van de belangrijkste problemen in veel natuurgebieden is dat de beschikbaarheid van voedingsstoffen in de bodem hoger is dan de natuurlijke voedselrijkdom, door aanvoer van nutriënten vanuit de lucht of via het grond- en oppervlaktewater (vermesting). Om waardevolle, voedselarme natuur duurzaam te behouden is lokaal ingrijpen in de bodem en afvoer van deze overdaad aan voedingsstoffen vaak noodzakelijk zolang een brongerichte aanpak tot onvoldoende resultaat leidt. Dit kan leiden tot een negatieve score op bijvoorbeeld de opslag van koolstof. De filter- en reactorfunctie worden door een groot aantal maatregelen wel beïnvloed, maar slechts in een aantal gevallen kan worden gesteld dat de bodem als gevolg van de maatregel ook verslechtert. Het doel van de filterfunctie is het voorkomen van uitspoeling van stoffen naar het grondwater. Als tegelijkertijd met de filterende werking van de bodem ook de overmaat aan ongewenste stoffen wordt verwijderd, is het risico op uitspoeling niet negatief beïnvloed. Voor effectgerichte maatregelen geldt dat vooronderzoek en kennisontwikkeling al in de regeling zijn opgenomen. Beheermaatregelen kunnen als redelijk ‘licht’ worden beschouwd en de effecten op de bodem zijn daardoor niet bijzonder ingrijpend.

Zodra de gewenste situatie sterk afwijkt van de actuele situatie, zoals vaak het geval is bij inrichting van nieuwe natuur, en de productiefunctie (Profit) een grote verbetering behoeft, bestaat een reëel risico op afwenteling naar People- en/of Planet-aspecten en andere milieucompartimenten of gebieden. Zo brengt grootschalig afgraven het risico op verstoren van de conserveringsfuncties met zich mee en het aanpassen van de hydrologische situatie kan de buffer-, filter- en reactorfunctie ingrijpend en soms onherstelbaar aantasten. Echter, dit moet niet worden gezien als een pleidooi om de hoge ambities m.b.t. het bereiken van natuurdoelen over boord te zetten. Goed vooronderzoek naar locatiespecifieke omstandigheden en de ontwikkeling van kennis op het gebied van chemische en biologische processen in de bodem kunnen de

78 Alterra-rapport 1626 risico’s op aantasten van de bodemfuncties aanzienlijk verkleinen. Hiervoor moeten wel voldoende middelen beschikbaar zijn.

Op een optimale wijze gebruik maken van fysische, chemische en biologische eigenschappen van de bodem, zodat verspilling van energie en hulpstoffen wordt voorkomen.

Dit duurzaamheidsprincipe heeft enerzijds betrekking op het kiezen van de meest effectieve en efficiënte maatregel om het gewenste natuurdoel te bereiken, maar heeft anderzijds ook betrekking op de keuze van het natuurdoel zelf.

Het is niet uitzonderlijk dat plannen en (natuur)doelen worden opgesteld op basis van referentiebeelden, die letterlijk van ‘een andere tijd zijn’. Een beeld van hoe het was voordat er t.b.v. landbouwkundig gebruik grootschalig werd ontwaterd of uit een tijd dat de bemestingsdruk nu eenmaal veel lager was. Ook bestaat vaak de wens om waterlopen of reliëf te willen reconstrueren op basis van oude kaarten. De lage nauwkeurigheid van het kaartmateriaal of de grootschalige ingrepen op de waterhuishouding, die sinds die tijd hebben plaatsgevonden, kunnen dan tot ’onzin- plannen’ leiden.

Onrealistische natuurdoelen voor een natuurgebied of een slechte locatiekeuze in ruimtelijke planvormingsprocessen zijn vaak gebaseerd op een gedachte dat de bodem en natuur altijd maakbaar is. Hierbij worden de aanwezige fysische, chemische en ecologische bodemeigenschappen genegeerd en dit kan leiden tot het uitvoeren van ingrijpende maatregelen met risico op verspilling van energie en hulpstoffen.

Er moet ruimte blijven voor natuurlijke processen en onverwachte gebeurtenissen. Dynamiek in het landschap draagt bij aan een aantrekkelijk landschap en recreatieve waarden.

Inrichters en beheerders van natuurterreinen zien natuur vaak als maakbaar (Renes, 2006) en het aanpassen van de bodem om tot doelen te komen is breed geaccepteerd. Hierbij wordt nogal eens voorbij gegaan aan de ruimtelijke interactie tussen gebieden en processen. Veelal wordt er gestreefd naar het bereiken of juist behouden van een bepaald successiestadium. Daarmee wordt impliciet ook gestreefd naar het remmen of juist “opleggen” van geomorfologische of bodemkundige processen. Er blijft dan weinig ruimte over voor natuurlijke dynamiek en juist wanneer die er wel is ontstaat vaak de meest interessante natuur. Volgens Peters en Kurstjens (2007) kan verbetering van natuurontwikkeling in het rivierengebied worden bereikt door onder andere meer ruimte te creëren voor natuurlijke sedimentatiedynamiek.

Het lijkt erop dat aan dit duurzaamheidprincipe onvoldoende tegemoet wordt gekomen, deels uit angst voor ‘mislukking’ van het project en het niet bereiken van de gestelde doelen, deels vanwege de onvoorspelbaarheid van het resultaat en het gebrek aan kennis om daar adequaat mee om te gaan.