• No results found

Literatuur en andere bronnen

Bijlage 6 Beschrijving van maatregelen en de effecten op de bodem

6.2 Herstel en beheersmaatregelen

6.2.3 Maaien en afvoeren

Wat: maaien is het (gedeeltelijk) afvoeren van bovengrondse delen van planten, met daarin aanwezige nutriënten en organische stof. Ook het verwijderen van bosopslag valt hieronder.

Doel: het doel van maaien kan meerzijdig zijn: het afvoeren van organische stof en nutriënten, het korter en open maken van de vegetatie om concurrentieverhoudingen tussen soorten te veranderen, of verjonging van de vegetatie.

Als reguliere maatregel dient maaien om een bepaald successiestadium te bestendigen (jaarlijks of 2-3x per jaar). Als effectgerichte maatregel dient maaien om bepaalde vegetaties te herstellen (één of hoogstens enkele malen maaien en alleen effectief in weinig vermeste situaties).

Waar: binnen natuurgebieden vindt maaien plaats in: - beek

- stilstaande wateren - moeras

- alle graslanden

- natte heide en hoogveen - droge heide

- duinlandschap - multifunctioneel bos

Hoe: de manier van maaien hangt grotendeels af van het natuurdoeltype. Maaien in droge natuur (droge duinen, droge heide, etc.) moet jaarlijks en kleinschalig worden uitgevoerd. Maaien in natte natuur moet kleinschalig worden uitgevoerd, met speciale machines in verband met geringe draagkracht. Maaien rondom oevers (duinplas, beek, etc.) moet machinaal en kleinschalig worden uitgevoerd.

Effect:

Bodemstructuur: wanneer men een met water verzadigde grond maait bestaat er kans op

verdichting van de bodem. Zware machinerie kan ook verdichting en vervlakking van het microreliëf tot gevolg hebben. Dit geldt vooral voor kleihoudende of organische stof-rijke bodems.

Nutriënten: door het maaien en afvoeren van de vegetatie vindt er een beperkte afvoer

van macronutriënten zoals N, P en K plaats.

Organische stof: het percentage organische stof (%) in de bodem kan licht afnemen

door het maaien en afvoeren van de vegetatie.

Bodemleven/bodembiodiversiteit: geen effect.

Verontreinigingen en toxische stoffen: geen effect.

Archief: geen effect.

Vooronderzoek: uitgangssituatie en natuurwaarden vastleggen. Verontreinigingen, archeologische waarden en archiefwaarden hoeven alleen voor veengebieden in kaart worden gebracht.

6.2.4 Uitmijnen

Wat: uitmijnen is het ontrekken van fosfaat aan de grond door middel van het oogsten en afvoeren van een gewas met uitsluitend K en N meststoffen, maar zonder fosfaatbemesting. Bij uitmijnen wordt meer fosfaat aan de grond onttrokken door het oogsten en afvoeren van gewas dan dat wordt aangevoerd door bemesting met kunstmest en dierlijke mest; de fosfaat balans (aanvoer minus afvoer van fosfaat) is dan negatief (Koopmans et al., 2004).

Doel: het doel van uitmijnen is het verminderen van het risico op fosfaatuitspoeling naar het grond- en oppervlaktewater uit landbouwgronden met een te hoog fosfaatgehalte en totale eutrofiëring van deze landbouwgronden zelf. In het natuurbeheer wordt uitmijnen ook in de praktijk gebracht om voldoende lage P niveaus in de bodem te realiseren voor kritische (P-beperkte) natuurdoeltypen.

Waar: landbouwgronden die bestemd zijn voor de ontwikkeling van nieuwe natuur in het kader van de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur en in de Reconstructiegebieden waar een ruimtelijke herinrichting plaatsvindt om de nadelige effecten van intensieve veehouderij op de natuur te verminderen.

Hoe: er is vooralsnog weinig onderzoek verricht naar uitmijnen onder veldomstandigheden.

Effect op bodem:

Bodemstructuur: geen effect.

Nutriënten: afname van fosfaat, maar eventueel ook overige nutriënten zoals kalium en

stikstof. Zonodig worden deze nutriënten bijgemest.

Organische stof: zie maaien en afvoeren. Bodemleven/bodembiodiversiteit: geen effect. Verontreinigingen en toxische stoffen: geen effect. Archief: geen effect.

Vooronderzoek: onderzoek naar de nutriëntenhuishouding in de betreffende bodems

6.2.5 Begrazing

Wat: begrazing is de inzet van vee in lage dichtheden. Er zijn verschillende vormen van begrazing: jaarrond-begrazing (binnen een raster), seizoensbegrazing (binnen een raster) en kuddebegrazing. Er wordt meestal gebruik gemaakt van schapen en runderen, maar soms worden ook paarden, pony’s en geiten ingezet.

Er kan ook drukbegrazing (door schapen) plaatsvinden. Het is een maatregel om sterk vergraste heidevegetatie snel om te vormen tot struikheide-gedomineerde vegetatie (Turnhout et al., 2003).

Natuurlijke vormen van begrazing kunnen geschieden door bijvoorbeeld reeën, edelherten, konijnen en ganzen. Dit kan slechts gefaciliteerd worden door menselijk toedoen.

Doel: het doel van begrazing is het terugdringen van vergraste vegetaties om karakteristieke vegetaties met kwetsbare soorten in stand te houden of te herstellen.

106 Alterra-rapport 1626 Waar: binnen natuurgebieden vindt begrazing plaats in:

- natte graslanden - droog schraalgrasland - kalkgrasland - bloemrijk grasland - zilt grasland - multifunctionele graslanden - natte heide en hoogveen - droge heide

- zandverstuiving - duinlandschap - alle soorten bos

Hoe: voordat er in een gebied daadwerkelijk begrazing plaats kan vinden moeten er bepaalde inrichtingsmaatregelen worden genomen. Hierbij kan worden gedacht aan rasters, drinkwatervoorzieningen, etc. Soms zijn er ook begeleidende inrichtingswerkzaamheden nodig zoals plaggen of maaien en afvoeren. Dit is alleen nodig wanneer het terrein zwaar vergrast is.

Verder geldt dat bij de keuze voor een bepaald type van begrazing rekening moet worden gehouden met de aard van het terrein, de aanwezige kritische planten- en diersoorten en de doelstelling van het beheer.

Effect:

Bodemstructuur: bij een hoge veedichtheid kan vertrapping plaatsvinden en kan het

microreliëf verdwijnen.

Nutriënten: er vindt vooral herverdeling van nutriënten plaats (vooral N omdat dit

nutriënt afhankelijk is van input), doordat de dieren vaak op andere plaatsen rusten dan foerageren. Dit versterkt de ruimtelijke variatie van bodem en vegetatie. (Kuiters

et al., 2004). Alleen als dieren worden afgevoerd vindt er verwijdering van nutriënten

plaats.

Organische stof: de bovengrondse biomassa wordt verwijderd en hieruit resulteert een

verlaging van de grasproductiviteit (voedselarme gronden).

Bodemleven/bodembiodiversiteit: begrazing kan een grotere bodembiodiversiteit

opleveren.

Verontreinigingen en toxische stoffen: geen effect.

Archief: indien er begeleidende inrichtingsmaatregelen nodig zijn zoals plaggen kan dit

een rigoureus effect hebben op de archieffunctie van de bodem (zie plaggen). Ook kan begrazing effect hebben op aardkundige waarden wanneer deze te maken hebben met microreliëf.

Vooronderzoek: onderzoek van aanwezige natuurwaarden. Mogelijke verontreinigingen en archeologische waarden moeten vooraf in kaart worden gebracht.