• No results found

4.1 De koers van de Hoge Raad

4.1.4 Toepassingsvoorwaarden reactiemodaliteiten

In het vorige hoofdstuk is naar voren gekomen dat de rechter voor het reageren op vormverzuimen vier modaliteiten tot zijn beschikking heeft: constateren zonder rechtsgevolg, strafvermindering, bewijsuitsluiting en niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. In deze paragraaf zal vanuit een rechtsstatelijke visie gekeken worden naar de toepassingsvoorwaarden van deze reactiemodaliteiten. De nadruk zal daarbij komen te liggen op de rechtsgevolgen die in de gedachtegang van de rechtsstaat het meest in de rede liggen.

Zoals eerder aangegeven, heeft de overheid een eigen rechtsplicht om zich te gedragen

overeenkomstig de aan haar gerichte gedragsnormen (ook de overheid is gebonden aan het recht). Enerzijds geven deze gedragsnormen de overheid de bevoegdheid om inbreuk te maken op

grondrechten, anderzijds waarborgen zij de grondrechten van de burger door de normering daarvan te koppelen aan nauw omschreven wettelijke bepalingen (paragraaf 2.2.2). Voorts heeft de burger binnen de rechtsstaatgedachte aanspraak op naleving van de gedragsnormen door de overheid en het is de taak van de rechter om die aanspraak te realiseren (rechterlijke controlefunctie).212

Inmiddels is gebleken dat die rechterlijke controle aan allerhande beperkingen onderhevig is. In de eerste plaats komt dat door de functie en de doeleinden van het strafproces (paragraaf 2.2.3). Zo wordt de controle door de rechter op voorhand beperkt, doordat zij altijd met het oog op de berechting van de verdachte moet plaatsvinden. Daar komt bij dat lang niet alle onrechtmatigheden bij de rechter terechtkomen. In de tweede plaats komt dat door de inperking van de reikwijdte van artikel 359a Sv. Mocht de rechter nadien toch de mogelijkheid hebben om aan een vormverzuim een rechtsgevolg te verbinden, dan dient hij binnen de rechtsstaatgedachte het rechtsgevolg te kiezen dat voortvloeit uit (inherent is aan) de strekking van de geschonden gedragsnorm.213 Bewijsuitsluiting en het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie zijn in die zin de aangewezen

rechtsgevolgen.214 Deze rechtsgevolgen zien namelijk op het wegnemen van het ‘product’ van de onrechtmatige bevoegdheidsuitoefening.

Op voorhand kan dus al gezegd worden dat de reacties van constateren zonder rechtsgevolg en strafvermindering in de rechtsstatelijke gedachtegang bepaald niet in de rede liggen.

- Constateren zonder rechtsgevolg

Bij de reactie van het constateren zonder rechtsgevolg wordt door de rechter het vormverzuim gemarkeerd, waarmee hij aangeeft dat het optreden onrechtmatig was, maar er wordt door hem __________________________________________________________________________________

211. Van Leijen, Sanctionering van vormverzuimen en de betekenis van vormvoorschriften in het strafproces, Recht en kritiek 1994/20, p. 236-237.

212. Cleiren & Mevis, Het dubbelzijdig karakter van onrechtmatig strafvorderlijk overheidsoptreden, 1996, p. 194. 213. Ibid, p. 195.

- 43 - daaraan geen rechtsgevolg verbonden. Het eventuele ‘product’ van de normschending wordt dus niet weggenomen. Doordat een echt ‘rechtsgevolg’ uitblijft, wordt met deze reactie geen stimulans aan politie en justitie gegeven om in de toekomst anders te gaan handelen. Zoals reeds aangegeven, kan het niet verbinden van een rechtsgevolg zelfs resulteren in een eigenhandige relativering van de betreffende norm door politie en justitie (ex-ante).215

Hoewel gezegd kan worden dat binnen de rechtsstaatgedachte de reactie van het constateren zonder rechtsgevolg niet als passend wordt gezien, krijgt het blijkens de rechtspraak van de Hoge Raad de voorkeur en is daarmee de meest voorkomende reactie. Pas als de feitenrechter tot het oordeel komt dat met de enkele constatering niet volstaan kan worden, zal hij aan het vormverzuim een van de in artikel 359a lid 1 Sv genoemde rechtsgevolgen verbinden.216 Daar waar mogelijk moet derhalve worden volstaan met de enkele constatering.

- Strafvermindering

Het rechtsgevolg van de strafvermindering komt alleen voor toepassing in aanmerking indien wordt voldaan aan alle vier de vereisten (het is geen ‘restcategorie’). Daarbij staat ingevolge paragraaf 3.3.3.2 het ondervonden nadeel van de verdachte op de voorgrond. Alleen wanneer daadwerkelijk nadeel valt te compenseren, kan strafvermindering aan de orde komen. Het herstel is in dezen toegesneden op de persoonlijke belangen van de verdachte.217

Hiervoor werd echter opgemerkt dat binnen de rechtsstaatgedachte de rechter moet kiezen voor een rechtsgevolg dat het ‘product’ van de onrechtmatige bevoegdheidsuitoefening wegneemt. Wanneer hij dat doet, wordt de aanspraak van de burger op naleving van de gedragsnormen maximaal gerealiseerd. Deze aanspraak van de burger vloeit voort uit de publiekrechtelijke verplichting voor de overheid om de rechten van elke burger overeenkomstig de eisen van de rechtsstaat te respecteren. Vanwege het publiekrechtelijke karakter van de aanspraak dient ook het ‘rechtsherstel’ publiekrechtelijk van karakter te zijn.218 Als gevolg daarvan dient het ‘rechtsherstel’ te zijn toegesneden op het rechtsstatelijke belang van elke rechtsburger bij naleving van de

gedragsnormen en dus niet op de persoonlijke belangen van de verdachte.

Uit het vorenstaande blijkt dat strafvermindering niet gezien kan worden als een rechtsstatelijke reactie op onrechtmatig overheidsoptreden. Deze reactie lijkt beter te passen bij het uitgangspunt van de bescherming van de subjectieve rechten van de verdachte. Binnen dit uitgangspunt staat namelijk de vraag voorop of, en zo ja, in welke mate, het onrechtmatig optreden daadwerkelijk een schending van enig belang van de verdachte heeft veroorzaakt. Artikel 359a Sv fungeert dan primair als een mogelijkheid om concreet door de verdachte ondervonden nadeel te herstellen.219

__________________________________________________________________________________

215. Van Leijen, Sanctionering van vormverzuimen en de betekenis van vormvoorschriften in het strafproces, Recht en kritiek 1994/20, p. 236-237.

216. HR 30-03-2004, NJ 2004, 376 m.nt. Buruma (Afvoerpijp), r.o. 3.6.2.

217. Cleiren & Mevis, Het dubbelzijdig karakter van onrechtmatig strafvorderlijk overheidsoptreden, 1996, p. 196. 218. Ibid, p. 196.

- 44 - - Bewijsuitsluiting

Zoals in paragraaf 3.3.3.3 naar voren is gekomen, wordt het toepassingsbereik van bewijsuitsluiting bepaald door het kader dat is geformuleerd in het Onbevoegde hulpofficier-arrest. In dit arrest zijn drie situaties geschetst waarin bewijsuitsluiting aan de orde kan komen. In elk van de situaties wordt door de Hoge Raad aangegeven welk doeleinde de toepassing van bewijsuitsluiting kan dienen en wanneer die toepassing afhankelijk is van een extra belangenafweging.220

Het toepassingsbereik van de eerste regel (situatie 1) is beperkt tot het doeleinde van het verzekeren van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet

zodoende gaan om een geval waarin de verdachte daadwerkelijk is geschaad in zijn recht op een eerlijk proces. Alleen als schending van dat recht van de verdachte wordt vastgesteld, is het voor de rechter ‘noodzakelijk’ om bewijsuitsluiting toe te passen.221 De Hoge Raad merkt bij deze regel nadrukkelijk op dat een schending van artikel 8 EVRM losgekoppeld moet worden van een schending van artikel 6 EVRM.222 Aan een schending van artikel 8 EVRM wordt dus niet ‘automatisch’ de reactie

van bewijsuitsluiting verbonden. Wil het rechtsgevolg in dat geval gerechtvaardigd zijn, dan moet sprake zijn van de hierna te noemen situatie.

De tweede regel (situatie 2) is in zijn toepassingsbereik beperkt tot het doeleinde van het bevorderen van een normconforme opsporing.223 Het moet gaan om een geval waarin het recht van de verdachte op een eerlijk proces niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar sprake is van een ander belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dat in aanzienlijke mate is geschonden. Daar komt bij dat toepassing noodzakelijk moet worden geacht als rechtsstatelijke waarborg en als preventief middel. Deze regel geeft zodoende blijk van een rechtsstatelijke insteek. Als voorbeelden van deze situatie worden gegeven ‘een vormverzuim dat resulteert in een zeer ingrijpende inbreuk op het grondrecht van de verdachte’ of gevallen waarin ‘gebruik voor het bewijs wezenlijk afbreuk doet aan het fundamentele belang dat met bescherming van het professionele verschoningsrecht is

gediend’.224 Mocht aan het vorenstaande worden voldaan, betekent dit nog niet dat de rechter overgaat tot toepassing van bewijsuitsluiting. De rechter moet (zie hierover paragraaf 3.3.3.3)

namelijk rekening houden met de negatieve effecten van bewijsuitsluiting, zoals de waarheidsvinding en de bestraffing van de dader van een - mogelijk zeer ernstig - strafbaar feit, alsmede de rechten van slachtoffers of hun nabestaanden.225

Tenslotte is het toepassingsbereik van de derde regel (situatie 3) beperkt tot het doeleinde van het tegengaan van het structureel begaan van bepaalde vormverzuimen waartegen onvoldoende wordt gedaan.226 Ook deze regel geeft blijk van een rechtsstatelijke insteek van de Hoge Raad. Structurele __________________________________________________________________________________

220. Kuiper, Vormverzuimen, 2014, p. 520-554.

221. HR 19-03-2013, NJ 2013, 308 m.nt. Keulen (Onbevoegde hulpofficier) r.o. 2.4.4.

222. HR 19-03-2013, NJ 2013, 308 m.nt. Keulen (Onbevoegde hulpofficier) r.o. 2.4.2. Zie in paragraaf 3.3.3.3 de bij deze regel genoemde rechtspraak, alsook EHRM 01-06-2010, NJ 2010, 628 m.nt. Buruma (Gäfgen v. Duitsland) waarin is overwogen dat schending van artikel 3 EVRM eveneens niet zonder meer een inbreuk op artikel 6 EVRM tot gevolg heeft.

223. Kuiper, Vormverzuimen, 2014, p. 553.

224. HR 19-03-2013, NJ 2013, 308 m.nt. Keulen (Onbevoegde hulpofficier) r.o. 2.4.5. 225. Kuiper, Vormverzuimen, 2014, p. 545.

- 45 - normschendingen door de overheid zijn in een rechtsstaat namelijk onacceptabel. De regel strekt ertoe het rechtsstatelijke niveau van de strafvorderlijk overheid op peil te houden door onderzoek naar structureel begane vormverzuimen aan te sporen en voorts door de verantwoordelijke

autoriteiten tot actie te doen overgaan deze in het vervolg te voorkomen.227 Ook in de hier bedoelde situatie moet door de rechter rekening worden houden met de negatieve effecten van

bewijsuitsluiting.

Van belang om in te zien, is dat het voor de rechter bij de laatste twee regels niet nodig is stil te staan bij de Schutznorm. Ook wanneer het niet deze verdachte is die door normschending in zijn belangen is geraakt, kan namelijk onder omstandigheden bestraffing middels bewijsuitsluiting plaatsvinden.228 De concentratie van de rechter ligt bij deze gevallen zodoende meer op de rechtmatigheid van het overheidsoptreden als zodanig dan op de rechten van de verdachte en laat zich in die zin verenigen met de gedachte van de rechtsstaat. Deze verenigbaarheid moet echter wel sterk genuanceerd worden. De lat voor toepassing van bewijsuitsluiting ligt in beide situaties namelijk zo hoog dat het rechtsstatelijke gehalte sterk genuanceerd wordt. Dit gevoel wordt versterkt door de extra

belangenafweging die de rechter - naast de algemene belangenafweging van artikel 359a lid 2 Sv - moet maken. De belangen (contra het verbinden van rechtsgevolgen) die hij telkens in overweging moet nemen, laten zich namelijk niet goed verenigen met de gedachte van de rechtsstaat.

Hoewel bewijsuitsluiting in de rechtsstaatgedachte de aangewezen weg is om te reageren op onrechtmatigheden (het ontneemt de overheid het ‘product’ van de onrechtmatige

bevoegdheidsuitoefening), blijkt dit rechtsgevolg door de Hoge Raad behoorlijk nauw begrensd te zijn. Toepassing lijkt (in beginsel) beperkt te zijn tot het geval waarin de verdachte daadwerkelijk is geschaad in zijn recht op een eerlijk proces. De andere situaties lijken zich slechts bij hoge

uitzondering voor te doen.

- Niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

Als laatst dient gekeken te worden naar de toepassingsvoorwaarden van de niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie. In paragraaf 3.3.3.4 werd al duidelijk dat dit rechtsgevolg slechts in zeer uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Er moet sprake zijn van een ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove

veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.229

Eerder werd al geconstateerd dat de verschillende voorwaarden voor niet-ontvankelijkheid cumulatief van karakter zijn.230 Gevolg daarvan is dat door de Hoge Raad zeer veel nadruk wordt gelegd op de gevolgen van het handelen van politie en justitie en daarmee op het veroorzaakte nadeel en de belangen van de verdachte. Ernstige schendingen op zich worden niet van een

__________________________________________________________________________________

227. Kuiper, Vormverzuimen, 2014, p. 548.

228. Zie bijvoorbeeld HR 12-01-1999, NJ 1999, 29 waarin de schending van het verschoningsrecht tussen de advocaat en een medeverdachte bewijsuitsluiting tot gevolg had.

229. HR 30-03-2004, NJ 2004, 376 m.nt. Buruma (Afvoerpijp), r.o. 3.6.5. 230. Kuiper, Vormverzuimen, 2014, p. 401.

- 46 - rechtsgevolg voorzien wanneer daardoor niet tevens de belangen van de verdachte in zeer ernstige mate zijn geschaad.231 Dit laat de Hoge Raad ook duidelijk blijken door te benadrukken dat het op de vingers willen tikken van het Openbaar Ministerie, zonder dat door de onrechtmatigheid het recht van de verdachte is aangetast, geen zelfstandig dragende grond is voor niet-ontvankelijkheid. Een dergelijke kijk op het rechtsgevolg getuigt niet van verenigbaarheid met de gedachte van de rechtsstaat waarin het juist behoort te gaan om die onrechtmatige handeling als zodanig. Alles overziend kan gezegd worden dat de Hoge Raad het niet meer zo begrepen heeft op

vormverzuimen.232 Aan vormverzuimen die een inbreuk op het recht op een eerlijk proces (het hart van de strafrechtelijke procedure) opleveren, kunnen behoorlijk verstrekkende reacties verbonden worden. Andersoortig onrechtmatig overheidsoptreden mag daarentegen de rechtshandhaving niet al te veel hinderen.233 De Hoge Raad is derhalve steeds uitdrukkelijker de subjectieve rechten van de verdachte gaan hanteren als grondslag voor het verbinden van rechtsgevolgen, zij het dat het daarbij eerst en vooral gaat om de verdedigingsrechten van de verdachte in de zin van artikel 6 EVRM (zie de eerste bewijsuitsluitingsregel en de voorwaarden voor niet-ontvankelijkverklaring).234 Hoewel het

policing the police als zeer belangrijk onderdeel van de rechtsstaatgedachte gezien kan worden,

wordt dit thans door de Hoge Raad niet beschouwd als taak voor de rechter.235 4.2 De feitenrechter in verzet

Hierboven is uitgebreid de koers van de Hoge Raad op het gebied van de vormverzuimen aan de orde gekomen. Er is gekeken naar de wijze waarop de Hoge Raad invulling heeft gegeven aan de

controlerende taak van de strafrechter in verhouding tot de rechtsstaatgedachte. In deze paragraaf zal een blik geworpen worden op de rechtspraak van de feitenrechter met betrekking tot

vormverzuimen.

Uit recent jurisprudentieonderzoek blijkt dat de feitenrechter op het gebied van het reageren op vormverzuimen vaak kritischer is jegens de strafvorderlijke overheid dan de Hoge Raad, terwijl deze laatste via steeds strengere eisen probeert de feitenrechter op het ‘goede’ spoor te houden.236 Boon en Schalken omschrijven de rechtspraak van de Hoge Raad op dit gebied als een zandloper in de vorm van een trechter die langzaam maar onafwendbaar leegloopt.237 Hoewel het bouwwerk van artikel 359a Sv met zijn open ramen dus aardig dicht getimmerd lijkt te zijn, lijken feitenrechters bereid de grenzen van de hogere rechtspraak op te zoeken door uitspraken te doen die lijnrecht tegen de Hoge Raad in gaan.238 ‘Rechterlijke ongehoorzaamheid’ is een term die vaak gebruikt wordt om deze ontwikkeling aan te duiden.

__________________________________________________________________________________

231. Röttgering, Cassatie in strafzaken, 2013, p. 213.

232. Dit zijn de woorden van Schalken in zijn annotatie bij HR 03-07-2001, NJ 2002, 8. 233. Borgers, De toekomst van artikel 359a Sv, DD 2012/25, p. 266.

234. Ibid, p. 266 en Röttgering, Cassatie in strafzaken, 2013, p. 213 235. Röttgering, Cassatie in strafzaken, 2013, p. 214 en 427.

236. Boon & Schalken, Draagt rechterlijke ongehoorzaamheid bij aan de rechtsontwikkeling?, Strafblad 2015/1, intro [online].

237. Ibid, onder punt 4 [online]. 238. Ibid, onder punt 1 [online].

- 47 - Voorbeelden van deze rechterlijke ongehoorzaamheid zijn heel divers. Zij zien zowel op de niet- ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie als op bewijsuitsluiting.239 Het is echter nog maar de vraag of dergelijke vonnissen in de steeds strenger wordende ‘disciplinerende

cassatiemodus’ van de Hoge Raad stand zullen houden.

Door sommigen wordt het verkennende gedrag van rechters als bemoedigend ervaren.240 Zo heeft volgens Röttgering de Hoge Raad zich ontwikkeld tot een gouvernementeel en instrumenteel georiënteerd college dat te veel vanuit de crime control-gedachte redeneert en een bijna onbegrensde coulance aan de dag legt ten aanzien van de overheid.241 In het verlengde daarvan heeft Kelder gesteld dat de Hoge Raad zich uiterst terughoudend opstelt waar het de sanctionering van onbegrijpelijk, onrechtmatig en in een enkele situatie zelfs ronduit schokkend overheidsoptreden betreft.242 Daar komt bij dat men - wanneer de lat voor de rechter al hoger komt te liggen - zich kan afvragen of de controle op de rechtmatigheid en de behoorlijkheid van de opsporing wel adequaat wordt gewaarborgd. Elke beperking van de controlerende taak van de strafrechter is namelijk te zien als een rechtsstatelijke achteruitgang.243 De rechterlijke taak van rechtsbescherming tegen en controle op de overheid dient niet te vaak het onderspit te delven, zeker niet als er twijfel bestaat over wie dan wel effectief toezicht houdt. 244 Het is volgens Röttgering dan ook te betreuren dat de Hoge Raad het policing the police niet langer als taak van de rechter ziet.245

4.3 Resumé

In dit hoofdstuk is duidelijk geworden dat de Hoge Raad het afkeuren van onrechtmatig

overheidsoptreden niet als zelfstandige functie van artikel 359a Sv beschouwt. Het policing the police wordt niet langer als taak van de rechter gezien, hetgeen ook blijkt uit de veelheid aan beperkingen die door de Hoge Raad zijn opgeworpen. Vanuit de gedachte van de rechtsstaat is dit onbegrijpelijk. Elke beperking van de controlerende taak van de strafrechter is namelijk te zien als een

rechtsstatelijke achteruitgang.

Deze door de Hoge Raad ingezette koers, waarbij voornamelijk gekeken wordt naar de concrete gevolgen van het vormverzuim voor de (verdedigings)positie van de verdachte, lijkt dan ook niet altijd gewaardeerd te worden door de feitenrechter. Dit blijkt met name uit de door hen getoonde bereidheid om de grenzen van de hogere rechtspraak op te zoeken door uitspraken te doen die lijnrecht tegen de Hoge Raad in gaan. De idee hierachter is dat de rechterlijke taak van

__________________________________________________________________________________

239. Voorbeelden waarin is overgegaan tot niet-ontvankelijk verklaring: Rb. Noord-Holland 08-08-2014, NJFS 2014, 241; Rb. Amsterdam 13-03-2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1218; Rb. Noord-Holland 30-01-2014, NJFS 2014, 106 en Rb. Gelderland 26-06-2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:1449. Voorbeelden waarin is overgegaan tot bewijsuitsluiting: Rb. Zeeland-West-Brabant 14-08-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:5777; Rb. Gelderland 28-01-2014, NJFS 2014, 147 en Rb. Den Haag 22-10-2013, NJFS 2014, 25.

240. Zie onder meer Kelder in zijn annotatie bij Hof Amsterdam 06-07-2014, NBSTRAF 2014, 209 onder punt 11 en Borgers in het artikel van Redactie Mr., Gevaarlijk: het wegwuiven van vormfouten door Hoge Raad, Mr-online 19-08-2014, onder kopje Rechterlijke ongehoorzaamheid [online].

241. Röttgering, Cassatie in strafzaken, 2013, p. 427 en HR 29-03-1994, NJ 1994, 577 m.nt. Schalken, onder punt 10. 242. Zie Kelder in zijn annotatie bij Hof Amsterdam 06-07-2014, NBSTRAF 2014, 209, onder punt 11.

243. Kuiper, Vormverzuimen, 2014, p. 252.

244. Bijvoorbeeld Borgers in zijn annotatie bij HR 04-01-2011, ECLI:NL:HR:2011:BM6673, NJ 2012, 145, onder punt 7. 245. Röttgering, Cassatie in strafzaken, 2013, p. 427.

- 48 - rechtsbescherming tegen en controle op de overheid niet te vaak het onderspit moet delven, zeker niet als er twijfel bestaat over wie dan wel effectief toezicht houdt. In het volgende hoofdstuk zal daarom gekeken worden naar de mogelijkheden om de verenigbaarheid met de rechtsstaatgedachte te vergroten.

- 49 -

HOOFDSTUK 5. VERANDERING IN DE VERENIGBAARHEID

________________________________________________________________________________

“Wanneer men tot uitgangspunt neemt dat in een rechtsstaat het overheidsoptreden in strafzaken

overeenkomstig de daarvoor geldende (wettelijke en verdragsrechtelijke) normen dient te verlopen en dat bij schending van die normen in enigerlei vorm een corrigerende reactie behoort te volgen, behoeft dat niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat die reactie (uitsluitend) in het kader van de strafzaak wordt gegeven.”246

Uit de voorgaande hoofdstukken is gebleken dat de rechter bepaald geen ‘totaalcontroleur’ is van de opsporing.247 Toch heeft hij met artikel 359a Sv een instrument in handen gekregen waarmee hij enigszins een bijdrage kan leveren aan de gedachte van de rechtsstaat. Hij mag binnen dit kader namelijk controle uitoefenen op het handelen van de overheid, hetgeen te zien is als een onderdeel van het systeem van checks and balances. Dit instrument is echter op zodanige wijze begrensd door de Hoge Raad dat men zich kan afvragen of die controle op de rechtmatigheid en de behoorlijkheid van de opsporing thans wel adequaat wordt gewaarborgd.

In dit hoofdstuk zal gekeken worden naar het bestaan van mogelijkheden die een bijdrage kunnen leveren aan een adequate controle op de rechtmatigheid van het overheidsoptreden en daarmee de verenigbaarheid met de rechtsstaatgedachte kunnen vergroten. Zijn er alternatieven en/of

aanvullingen mogelijk op het huidige systeem? Alvorens te kijken naar mechanismen buiten het strafproces zal onderzocht worden of er binnen het strafproces mogelijkheden zijn, waarbij met