• No results found

Toepassing in NICHE

In document NICHE Vlaanderen: SVW: 1-7 (pagina 48-54)

Enkele opmerkingen

HOOFDSTUK 3  De bodem in NICHE Vlaanderen

3.2  NICHE bodemcodes

3.2.2  Toepassing in NICHE

Tabel 3.2: De Nederlandse NICHE‐bodemcodes  NICHE bodemcode  Beschrijving  HV  hoogveen fluviatiele kleigronden  KV  klei op veen, moerige grond met klei of leemfractie  KX  gronden met keileem vlak aan maaiveld leemgronden (lössgronden)  MK  maritieme kleigronden petgat (drijvende kragge) veen (veengronden)  V2  veen met zanddek (zand op veen)  Z1  humusarme zandgronden  Z2  humusrijke zandgronden  ZV  moerige gronden en zandige veengronden open water 

 

3.2.2 Toepassing in NICHE 

De indeling in ecologische bodemeenheden heeft twee toepassingen in het NICHE model.    

• Bodemeenheden  vormen  op  zich  een  onderdeel  van  de  standplaats:  bepaalde  vegetatietypen kunnen op meerdere bodems voorkomen maar hebben per bodem andere  standplaatseisen. Dit onderscheid wordt gemaakt in de database die aan de basis ligt van  het model.  

 

• Een  tweede  onderdeel  waarin  de  bodemeenheden  een  rol  spelen  zijn  de  beslisregels.   Hierin  wordt  er  geen  onderscheid  gemaakt  tot  op  de  eenheid  zelf  maar  wordt  er  een  groepering gemaakt: 

− bepaling van de zuurgraad (tabel 3.3): hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen  minerale  bodems,  organische  bodems  en  kraggen.  Hoogveengronden  en  keileemgronden vormen uitzonderingen. Moerige gronden worden ingedeeld bij  de minerale gronden en niet bij organische. Een verklaring hiervoor is de invloed  van de minerale lagen op de vochthuishouding.  − bepaling van de trofiegraad (tabel 3.4): hierbij wordt rekening gehouden met het  organisch stofgehalte van de bodem (zie ook figuur 3.1).    Tabel 3.3: Indeling naar zuurgraad       Tabel 3.4: Indeling naar trofie         Zuurgraad  Z1, Z2, ZV, L, K, KV  mineraal  V, V2  organisch  P  kraggen  HV, KX  hoogveen/keileem  Trofie  Z1, L, K, MK humusarm zand/leem/klei  KX  keileem  Z2  humusrijk zand  KV  klei op veen  ZV, V2  moerig/zandig veen of veen met zanddek P, V  petgat of veen 

3.2.3  Definities 

Het is belangrijk inzicht te krijgen in de redenering die in de Nederlandse versie is toegepast  om  de  NICHE‐codes  op  te  stellen  en  de  Nederlandse  bodemkaart  hieraan  te  koppelen.  De  definities  van  de  NICHE  bodemcodes  worden  hieronder  weergegeven.  Meer  informatie  hierover is te vinden in Bijlage 3.2. 

 

W = Open water is de code voor locaties die niet mee betrokken worden in de voorspelling 

naar  vegetatietypen  toe.  In  NICHE‐Vlaanderen  wordt  hier  een  aantal  extra  codes  aan  toegevoegd: voor droge gronden (D) en bebouwing of antropogeen beïnvloede gronden (B). 

 

KX  =  Keileem  groepeert  in  NICHE  oude  kleigronden.    Dit  zijn  gronden  met  zeer  ondiepe 

keileem,  potklei  of  andere  oude  kleiafzettingen,  waarbij  de  deklaag  dunner  dan  40  cm  is.  Keileem is gedefinieerd als een mengsel van klei, zand, grind en grover gesteentemateriaal,  dat als een compacte afzetting in grote delen van Noord‐Nederland aanwezig is. Het is een  lemige massa met grote dichtheid die ontstaat aan de onderkant van gletsjers. Deze systemen  zijn basenarm noch basenrijk. Bij keileem en rivierterrassen kan er sprake zijn van pseudo‐ gley. In Vlaanderen komt keileem niet voor.    HV = Hoogveen zijn veengronden met moerig materiaal tot tenminste 120 cm diep, waarbij  de bovenste 80 cm bestaat uit veenmosveen. Het is een door regenwater gevoed ecosysteem,  dat  gekenmerkt  wordt  door  natte,  extreem  zure  en  voedselarme  standplaatsen.  Bij  het  bepalen  van  de  basenverzadigingsklasse  in  NICHE,  wordt  hoogveen  steeds  tot  de  zure  standplaatsen gerekend, vermits dit type onafhankelijk is van de GLG. 

Op  de  Vlaamse  bodemkaart  wordt  hoogveen  weergegeven  met  de  letter  W  (een  niet  gedifferentieerde eenheid). In Vlaanderen komen geen hoogveen systemen voor. Deze code  is dus niet van toepassing in het Vlaamse NICHE model.  

 

MK  =  Maritieme  Kleigronden  of  zeekleigronden  worden  gesplitst  in  saliene  en  ontzilte 

zeekleigronden.  

− Saliene  zeekleigronden:  buitendijkse  zeekleigronden  en  recent  ingepolderde  gronden  met  een  van  plaats  tot  plaats  wisselende  zoutgehalte  en  gronden  onder  invloed  van  zoutinwaai.  

− Ontzilte  zeekleigronden  zijn  ingedeeld  op  grond  van  hun  geogenese  waardoor  de  moerige  zeekleigronden  (gevormd  in  kustnabije  afzettingen  die  een  overgang  vormden  van  zuiver  mariene  afzettingen  naar  laagveenpakketten)  gescheiden  worden  van  de  overige zeekleigronden. 

Voor  NICHE  Vlaanderen  worden  in  deze  fase  van  het  project  de  polders  buiten  beschouwing gelaten.  Deze NICHE‐code is voor dit project dus niet van toepassing.  

 

P  =  Petgat  of  drijvende  kraggen  zijn  uitgegraven  langgerekte  putten  in  

laagveenwinningsgebieden  waarbij  veenstroken  ontstaan,  omgeven  door  water  en  moeras.  Deze veenstroken kunnen uit verschillende veensoorten bestaan. Hier en daar zijn ze bedekt  met  klei  of  bagger  en  plaatselijk  veraard,  terwijl  op  overgangen  naar  pleistocene  zandgronden zand in de ondergrond voorkomt. De petgaten zijn in zekere mate verland en  de  sterkst  verlande  plekken  worden  gekenmerkt  door  een  kraggelaag  (drijvend  veen)  waarop zich door regenwater gevoede, oligotrofe standplaatsen kunnen ontwikkelen.  

Voor Vlaanderen kunnen we hieronder de trilvenen1 klasseren. Deze komen zeer lokaal voor  en zijn bijgevolg niet uit de bodemkaart af te leiden. Bij de toepassing van het model is het  daarom nodig bijkomstige gegevens te verzamelen in verband met de locatie van trilvenen  als  deze  aanwezig  zijn.  Tijdens  het  veldwerk  zijn  wel  gegevens  verzameld  van  trilvenen,  zodat deze ook vertegenwoordigd zijn in de Vlaamse NICHE database. Als bodemcode kan  hier dus wel P gebruikt worden.   

 

V = Veengronden zijn gronden die tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft van de 

dikte  uit  moerig  materiaal  bestaan  (Steur,  Locher  &  de  Bakker,  1992  Veldboekje  Bodemkunde).  Veen  wordt  onderscheiden  naar  de  aard  en  minerale  fractie  van  de  bovengrond en de veraarding omdat hiermee uitspraken kunnen gedaan worden over trofie,  vochttoestand en zuurgraad als standplaatskenmerk. De trofie wordt enerzijds bepaald door  de  voedselrijkdom  van  het  moedermateriaal  en  anderzijds  door  de  kwaliteit  van  het  bodemwater  (atmotrofe,  lithotrofe  oorspong  of  beïnvloeding  door  oppervlaktewater).   Daarbij is de bodemwaterinvloed bij natte veengronden het belangrijkst. Bij verdroging van  veengronden zal door verwering of veraarding een zekere eutrofiëring plaats vinden. Er zijn  sterke  aanwijzigen  dat  natuurlijke  vegetaties  op  oligotrofe  veengronden  al  op  geringe  grondwaterstanddalingen  (enkele  cm)  kunnen  reageren.  Bij  ijzerrijke  veengronden  is  er  sprake van een sterke pH‐buffering.   

 

V2 = Veen met zanddek of zand op veen  

Een zanddek wordt gedefinieerd als een minerale bovengrond die minder dan 8% lutum en  minder  dan  50%  leemfractie  bevat  en  die  binnen  40  cm  diepte  ligt  op  moerig  materiaal  (m.a.w. een zanddek van maximaal 40 cm). 

Bij  het  bepalen  van  de  trofie  (jaarlijkse  N‐mineralisatie)  hebben  de  bodemtypes  V2  en  ZV  (moerige  gronden)  een  gelijkaardige  mineralisatiecurve.  Bij  het  bepalen  van  de  zuurgraad,  wordt V2 samen met de veengronden gerekend tot de organische bodems. Reden hiervoor is  dat het hier gaat om een dik veenpakket waar een veel dunner zanddek op ligt. 

 

Z1 = Humusarme zandgronden zijn zandgronden met zeer weinig organisch materiaal. Het 

zijn  uitspoelingsgevoelige  gronden.  In  Nederland  zijn  humusarme  zandgronden  podzolgronden  met  een  duidelijke  humuspodzol‐B‐horizont,  zowel  met  als  zonder  hydromorfe kenmerken en een dunne A. 

 

Z2 = Humusrijke zandgronden  

In Nederland worden volgende gronden tot deze humusrijke zandgronden gerekend: 

− gronden  zonder  duidelijke  podzol‐B‐horizont,  briklaag  of  minerale  eerdlaag  (=  vaaggronden); 

− podzolgronden  met  een  duidelijke  humuspodzol‐B‐horizont,  zowel  met  als  zonder  hydromorfe kenmerken en een matig dikke A; 

− eerdgronden, zowel met als zonder hydromorfe kenmerken;  − podzolgronden met een duidelijke moderpodzol‐B‐horizont. 

In  Vlaanderen  worden  humusrijke  zandgronden  bijvoorbeeld  aangetroffen  bij  bosecosystemen  zoals  in  de  Kempen.  De  zandgronden  zijn  hier  al  dan  niet  vermengd  met  organisch materiaal van de bovenliggende humuslaag.   

      

ZV = Moerige gronden en zandige veengronden worden samen genomen tot één NICHE‐ code. Deze types zijn eigen aan valleisystemen, waar de minerale laag (zand) sterk vemengd  is met de organische laag. Onder moerig materiaal wordt materiaal met meer dan 15 à 30%  organische stof verstaan.  Moerige gronden omvatten gronden met een moerige bovengrond  (komt voor binnen de eerste 40 cm op een minerale ondergrond) of een moerige tussenlaag  (dikker dan 5 à 15 cm en dunner dan 40 cm en onder een zanddek). Bij moerige gronden is  het  van  groot  belang  om  te  weten  op  welke  diepte  de  moerige  laag  begint.  Een  moerige  bovengrond  staat  voor  een  geheel  andere  standplaats  dan  een  zandige  bovengrond.    De  dikte speelt hierbij een minder cruciale rol. Zelfs gronden met een relatief dunne bovengrond  van moerig materiaal, die niet aan het diktecriterium voor een moerige bovengrond voldoen,  gedragen zich als standplaats hetzelfde als moerige zandgronden.  

ZV  heeft  samen  met  het  type  V2  (veen  met  zanddek)  een  hoge  N‐mineralisatie  en  staat  daarmee  net  een  trap  onder  echt  veen.  Bij  de  zuurgraad  daarentegen  wordt  ZV  onderverdeeld bij de minerale bodems, vermits de minerale fractie een belangrijke rol blijft  spelen. Alleen de bodems met een zeer diep veenpakket (V en V2) worden tot de organisch  bodems gerekend voor de bepaling van de zuurgraad. 

In Nederland worden de volgende gronden geklasseerd onder ZV: 

− podzolgronden  met  een  duidelijke  humuspodzol‐B‐horizont,  met  hydromorfe  kenmerken en een moerige boven‐ of tussenlaag en een zanddek; 

− eerdgronden  met  hydromorfe  kenmerken  en  een  moerige  boven‐  of  tussenlaag  met  zandfractie.    KV = Klei op veen zijn veengronden met een kleiig dek (%lutum > 10%) zonder een actieve  veenontwikkeling die tot de jonge kleigronden gerekend worden. Het humuscompartiment  speelt geen rol en er komen geen ecto‐organische2 humusprofielen tot ontwikkeling. Bij deze  groep worden ook alle moerige gronden met een zavel‐ of kleifractie gerekend. 

In  Nederland  worden  hierbij  de  podzolgronden  met  een  duidelijke  humuspodzol‐B‐ horizont, met hydromorfe kenmerken en een moerige boven‐ of tussenlaag en een zavel‐ of  kleidek  geklasseerd.  Ook  veengronden  met  een  zavel‐  of  kleidek  en  eerdgronden  met  hydromorfe kenmerken en een moerige boven‐ of tussenlaag met zavel‐, klei‐ of leemfractie  worden hierbij gerekend. 

 

K = Klei groepeert klei‐ en zavelgronden (gronden met een briklaag, die ondieper dan 80 cm 

begint).  Met  kleigronden  worden  alluviale  afzettingen  aangeduid;  deze  worden  in  NICHE  als voedselrijke bodems beschouwd, onafhankelijk van de humusopbouw. Het gaat hier om  gronden zonder duidelijke podzol‐B‐horizont, briklaag of minerale eerdlaag (= vaaggronden)  en eerdgronden, zowel met als zonder hydromorfe kenmerken. 

Kleigronden zijn minerale gronden, waarvan het niet‐moerige deel tussen 0 en 80 cm diepte  voor meer dan de helft van de dikte uit klei bestaat; indien een A‐horizont groter dan 50 cm  voorkomt,  moet  deze  gemiddeld  uit  klei  bestaan  (Steur,  Locher  &  de  Bakker,  1992  Veldboekje Bodemkunde). 

Bij de ecologische typering van bodems worden de fluviatiele kleigronden gerekend tot de  jonge  kleibodems.  Dit  zijn  niet  verweerde,  betrekkelijk  recent  afgezette  rivierkleigronden.        

2 ecto‐organisch: strooisel op minerale ondergrond; bodem met geringe biologsische activiteit. 

Bron:  Ecologische  typering  van  bodems  (Alterra‐rapport  352)  of  artikel  “Ecologische  typering  van  bodems”  Kemmers et al Landschap. 

Het  gaat  om  basenrijke  ecosystemen.    De  verwering  en  uitspoeling  zijn  gering  door  de  minerale samenstelling en het lutumgehalte.   

De  buitendijkse  riviergronden  zijn  gronden  die  onder  invloed  staan  van  de  dynamiek  van  rivieren.  Het  moedermateriaal  is  gegenereerd  door  de  rivier  zelf.  In  dit  geval  is  het  kleiiig  (oeverwallen),  maar  kan  ook  zandig  (rivierduinen  en  stroomruggen)  of  venig  (verlande  meanders)  zijn.  Bij  regelmatige  overstroming  is  er  een  periodieke  aanvoer  van  basen  en/of 

slib en ontstaat een endo‐organische3 humusvorm. 

 

L  =  Leemgronden  of  lössgronden  zijn  minerale  gronden  waarvan  het  niet‐moerige  deel 

tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte uit leem bestaat; indien een A‐ horizont  >  50  cm  voorkomt  moet  deze  gemiddeld  uit  leem  bestaan  (Steur,  Locher  &  de  Bakker,  1992  Veldboekje  Bodemkunde).  Lössgronden  zijn  te  verdelen  in  gronden  met  kleiinspoelingshorizonten,  ook  wel  brikgronden  genoemd,  en  overige  gronden,  die  voornamelijk  uit  verspoelde  löss  bestaan.  Dit  onderscheid  markeert  verschillen  in  kalkgehalte  en  pH.  De  standplaatstypen  in  de  löss  zijn  te  omschrijven  als  vochtig  ‐  zwak  zuur ‐ matig voedselrijk. 

Met  leemgronden  worden  op  de  bodemkaart  van  Nederland  de  colluviale  lössgronden  aangeduid.  Dit  betreffen  voornamelijk  humusarme  gronden.  De  humusrijke  leemgronden  met een (dikke) minerale eerdlaag zijn in NICHE Nederland niet afzonderlijk onderscheiden,  en  aanvankelijk  werden  ze  bij  kleigronden  ingedeeld  als  het  alluviale  gronden  betrof.  Het  gaat hier om gronden zonder duidelijke podzol‐B‐horizont, briklaag of minerale eerdlaag (=  vaaggronden)  en  eerdgronden,  zowel  met  als  zonder  hydromorfe  kenmerken.  Uiteindelijk  wordt  ervoor  gekozen  om  voor  alluviale  leemgronden  met  een  nieuwe  NICHE  code  en   bijbehorende beslisregels te werken.    Samenvatting  In onderstaande tabel 3.5 volgt een overzicht van de definities van de Nederlandse NICHE  bodemcodes. Naast de originele beschrijving, wordt ook een Vlaamse interpretatie getoond  met de aanduiding of de code van toepassing is in Vlaanderen of niet.    Tabel 3.5: Overzicht van de definities van de NICHE‐bodemcodes, geïnterpreteerd naar de  Vlaamse situatie. 

NICHE‐code  Beschrijving  Interpretatie voor Vlaanderen 

W  open water  − code voor niet relevante bodemtypes voor NICHE  KX  keileem  − niet van toepassing voor Vlaanderen.  HV  hoogveen  − niet van toepassing voor Vlaanderen.  MK  maritieme kleigronden  − in deze fase van het project niet van toepassing.  P  petgat  − trilveen  V  veen  − veengronden: tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de  helft van de dikte uit moerig materiaal bestaan (=  organisch materiaal); enkel dik veenpakket  V2  veen met zanddek  − zanddek van max. 40 cm bovenop een dik veenpakket   Z1  humusarme zandgronden  − zandgronden met een humushorizont dunner dan 15 cm  Z2  humusrijke zandgronden  − zandgronden met een humushorizont dikker dan 15 cm         3 endo‐organisch: input van strooisel vindt plaats in profiel door afsterven van wortels of door bioturbatie; bodem  met  hoge  biologische  activiteit.  Bron:  Ecologische  typering  van  bodems  (Alterra‐rapport  352)  of  artikel  “Ecologische typering van bodems” Kemmers et al Landschap. 

ZV  moerige gronden en  zandige veengronden  − moerige gronden (menging van minerale en organische  fracties): minerale fractie is zand  Æ zanddek op een moerige grond  Æ moerige grond met zandig materiaal  KV  klei op veen en moerige  klei/leemgronden  − dik veenpakket met klei‐ of leemdek van max. 40 cm dik  − moerige gronden (menging van minerale en organische  fracties): minerale fractie is klei of leem  − kleigronden met een moerige tussenlaag  K  fluviatiele kleigronden  − kleigronden: minerale gronden waarvan niet‐moerige  deel tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft van  de dikte uit klei bestaat. Eventueel dunne humushorizont  aanwezig.  − humusrijke alluviale leemgronden  L  leemgronden  − humusarme eolische leemgronden    − Moerig: mengeling van mineraal en organisch materiaal.  − Moerige gronden: gronden met een moerige bovengrond of met een moerige tussenlaag.  − Moerig materiaal: materiaal met meer dan 15 à 30 % organische stof.   − Moerige bovengrond: ligt binnen de 40 cm diepte op een minerale ondergrond.   − Moerige tussenlaag: is dikker dan 5 à 15 cm en dunner dan 40 cm en ligt onder een klei‐ of zanddek.  − Zanddek:  een  minerale  bovengrond  die  minder  dan  8%  lutum  en  minder  dan  50%  leemfractie  bevat  (ook  na  eventueel  ploegen  tot  20  cm)  en  die  binnen  de  40  cm  diepte  ligt  op    moerig  materiaal, op een begraven podzolgrond of op een kleilaag die dikker is dan 40 cm (de normale A  en E van een podzolgrond tellen niet als zanddek). 

− Zavel‐  of  kleidek:  een  minerale  bovengrond  die  meer  dan  8%  lutum‐  of  meer  dan  50%  leemdeel  bevat van de minerale delen (ook na eventueel ploegen tot 20 cm) en die binnen 40 cm diepte ligt  op moerig materiaal, op een begraven podzolprofiel of op een zandlaag die dikker is dan 40 cm.  Dit ‘niet‐zanddek’ zou ook een silt‐ of leemdek kunnen zijn, het eerste is (nog) niet gevonden, het  tweede wordt niet onderscheiden).    Bij de indeling van moerige gronden zijn er twee groepen mogelijk nl. ZV en KV afhankelijk  van  de  minerale  fractie.  ZV  omvat  enkel  de  moerige  gronden  met  een  zandige  minerale  fractie en KV de moerige gronden met een zavel‐ of kleifractie of de veengronden met een  kleidek (vergelijkbaar met code V2, veen met zanddek). 

 

Aanwezigheid  van  klei  of  zavel  heeft  een  dominante  invloed  op  ecologisch  relevante  bodemkenmerken,  als  gevolg  van  hoge  CEC  en  een  groot  vochtleverend  vermogen.  Hierdoor worden maar weinig kleigronden afzonderlijk onderscheiden. Of het nu de echte  brikgronden betreft, of de niet‐moerige eerd‐ of vaaggronden; zodra de minerale fractie klei  of zavel is, wordt de bodem als K geclassificeerd. Enige uitzondering vormen gronden met  veel  organisch  materiaal,  de  moerige  gronden  en  veengronden.  Een  dikke  laag  moerig  materiaal  draagt  ertoe  bij  dat  de  waterhuishouding  van  de  bodem  sterk  kan  veranderen  (onder  andere  veel  lagere  capillaire  werking).  Deze  bodems  worden  aangeduid  met  KV.  Vanwege  de  grote  invloed  van  klei  is  het  voor  de  ecologische  typering  niet  nodig  om  de  echte veengronden met een dikke moerige laag (meer dan 40 cm in bovenste 80 cm) en een  kleidek te onderscheiden van de moerige gronden met een zavel‐ of kleidek/‐fractie. 

     

In  tegenstelling  tot  klei  heeft  zand  geen  dominante  invloed  op  ecologisch  relevante  bodemkenmerken.  Enige  aanwezigheid  van  organische  stof  leidt  in  zandgronden  al  tot  geheel andere standplaatscondities. Daarom worden hier meer bodemtypen onderscheiden.  Waar kleigronden als K worden geclassificeerd, kunnen zandgronden als Z1 en Z2 worden  geclassificeerd. Voor gronden met veel organisch materiaal geldt in feite hetzelfde; waar bij  aanwezigheid  van  klei  of  zavel  de  bodem  als  KV  wordt  geclassificeerd,  wordt  bij  aanwezigheid  van  zand  onderscheid  gemaakt  in  de  moerige  gronden  (ZV)  en  de  veengronden met zanddek (V2). 

 

Bij  de  Nederlandse  NICHE‐codes  kennen  de  gronden  met  code  K  (kleigronden)  en  L  (leemgronden)  geen  differentiatie  op  grond  van  aanwezige  humus.  Bij  dit  type  gronden  wordt er dus geen onderscheid gemaakt tussen gronden met een dunne of dikke humuslaag.  Er zijn enkel extra codes om de moerige of venige variant te onderscheiden (KV en LV).  In  de  Nederlandse  classificatie  wordt  een  strikt  onderscheid  gemaakt  tussen  eolische 

afzettingen (kalkloze leemgronden) en alluviale afzettingen (kleigronden). De textuur hoeft 

hierbij niet te verschillen. Enkel de eolische afzettingen (lössgronden) worden onder de code  L ingedeeld. De alluviale afzettingen, onafhankelijk van hun textuur, worden bij kleigronden  ingedeeld. ‘Kleigronden’ is hier een minder goed gekozen term aangezien er geen rekening  met textuur wordt gehouden. Voor Vlaanderen wordt het onderscheid tussen alluviale leem  en  kleigronden  wel  gemaakt  dmv  een  nieuwe  NICHE  bodemcode  voor  alluviale  leemgronden.  Bij  een  nieuwe  bodemcode  horen  ook  nieuwe  beslisregels.  Voor  meer  informatie omtrent dit onderwerp wordt verwezen naar hoofdstuk 6, NICHE‐Vlaanderen.   

 

In document NICHE Vlaanderen: SVW: 1-7 (pagina 48-54)