• No results found

Scenario 2: Hermeandering Dommel

In document NICHE Vlaanderen: SVW: 1-7 (pagina 189-198)

Tabel 5.7  Overzicht van toegekende mestgiften bij verschillende klassen van landgebruik

HOOFDSTUK 6  NICHE Vlaanderen in referentiegebieden

7.2  Vallei van de Dommel ter hoogte van het Hageven (VMM ‐  afdeling water)

7.2.6  Scenario 2: Hermeandering Dommel

  Bij dit scenario zouden er oude meanders terug aangesloten worden op de Dommel zodat  deze meer zijn oude loop terugkrijgt. Deze hermeandering zal uiteraard een effect hebben op  de grondwaterstanden. Voor meer informatie zie 7.2.2 Invoergegevens – GxG  en kwel.    A) Abiotische berekening  De duidelijkste verschillen met scenario 1 zien we in de zuurgraadberekening. De basische  zones  zijn  duidelijk  uitgebreid.  Dit  is  te  verklaren  door  de  verhoogde  grondwaterstand  (GLG).  Voor  de  trofie  zijn  de  verschillen  beperkt.  De  berekening  bij  scenario  2  is  minder  voedselrijk, maar de verschillen zijn enkel aan de overgangen tussen de klasse op te merken.               Figuur 7.2.18: Berekening van de zuurgraad bij  de huidige situatie (links, scenario 1) en na  hermeandering (rechts, scenario 2)           Figuur 7.2.19: Berekening van de trofie van de standplaats met NICHE voor scenario 1 (links)  en scenario 2 (rechts) 

  B) Vegetatieberekening    Bij de totale vegetatieberekening zijn er duidelijk verschuivingen in het patroon. Dit zien we  doordat de locaties zonder berekeningen veranderd zijn (blanco zones). Bij scenario 2 is in  het westen de zone met berekeningen ijler geworden, terwijl centraal er nu  meer wordt  berekend. We zullen in de verdere bespreking zien hoe dit komt.            

Figuur  7.2.20:  Totale  berekening  van  de  verschillende  vegetatietypen  na  het  hermeanderen  van de Dommel (links: scenario1, rechts: scenario2). 

 

Door  de  hermeandering  stijgt  op  de  meeste  plaatsen  de  grondwatertafel  en  treedt  er  een  vernatting op. Dit heeft tot gevolg dat verbonden die een droge standplaats verkiezen zullen  afnemen  terwijl  deze  van  vochtige  tot  natte  standplaatsen  zullen  toenemen.  Ook  het  toenemen van basische standplaatsen als gevolg van een hoge GLG leidt tot verschuivingen  in het berekeningspatroon. Aan de hand van volgende voorbeelden wordt dit geïllustreerd.    

De  zone  met  Berkenbroekbos  breidt  uit  naar  het  noorden.  Ook  zou  dit  type  in  het  tweede  scenario meer potenties hebben om op een grotere afstand van de Dommel voor te komen.  De onderste zone vlak bij een open water (westen) verdwijnt.  

         Figuur  7.2.21:  Berekening  van  het  Berkenbroekbos  (Sphagno‐Betuletum)  in  respectievelijk  scenario 1 (actuele toestand) en scenario 2 (hermeandering).  

 

Figuur  7.2.22  toont  de  berekening  van  het  Mesotroof  elzenbroekbos,  dit  komt  op  iets  voedselrijkere  plaatsen  voor  dan  het  Berkenbroekbos.  Aan  de  grens  met  Nederland,  ter  hoogte  van  het  natuurgebied,  Het  Hageven,  zien  we  dat  het  potentiële  areaal  sterk  is 

uitgebreid.  

           

Figuur  7.2.22:  Berekening  van  het  Mesotroof  elzenbroekbos  (Carici  elongatae‐Alnetum)  in  respectievelijk scenario 1 (actuele toestand) en scenario 2 (hermeandering).  

 

Voor het Ruigte elzenbroekbos verdwijnt in het westen een belangrijke zone. Meer naar het  noorden toe breidt er een zone uit, terwijl in het noord‐oosten de zone inkrimpt.  

         Figuur  7.2.23:  Berekening  van  het  Ruigt  elzenbroekbos  (Macrophorbio‐Alnetum)  in  respectievelijk scenario 1 (actuele toestand) en scenario 2 (hermeandering).     Bij de berekening van het Verbond van Scherpe zegge (Caricion gracilis) zien we een afname  meer centraal, en een uitbreiding in het noorden van het studiegebied. Het patroon vertoont  veel gelijkenis met het Ruigte elzenbroekbos.               

Figuur  7.2.24:  Berekening  van  Verbond  van  Scherpe  zegge  (Caricion  gracilis)  in  respectievelijk scenario 1 (actuele toestand) en scenario 2 (hermeandering).  

 

Bij  de  berekening  van  Grote  zeggevegetatie  met  Riet  (Magnocaricion  met  Phragmites)  zien  we duidelijk in het noorden van het Hageven een toename. Ook in de vallei van de Dommel 

breidt  dit  type  uit.  Het  is  een  voorbeeld  van  een  vegetatietype  dat  duidelijk  natte  standplaatsen  verkiest  en  vertoont  hier  ook  de  sterkste  toename  in  vergelijking  met  de  andere vegetatietypen.  

 

           

Figuur  7.2.25:  Berekening  van  Grote  zeggevegetatie  met  Riet  (Magnocaricion  met  Phragmites)  in respectievelijk scenario 1 (actuele toestand) en scenario 2 (hermeandering).     De berekening van het Verbond van Zwarte zegge (Caricion nigrae) neemt af in het westen  en blijft langsheen de Dommel ongeveer gelijk.             

Figuur  7.2.26:  Berekening  van  het  Verbond  van  Zwarte  zegge  (Caricion  nigrae)  in  respectievelijk scenario 1 (actuele toestand) en scenario 2 (hermeandering).  

Bij de berekening van Dotterbloem‐verbond zien we een afname vooral in het westen van het  studiegebied. Ook in het noorden van het Hageven zien we een inkrimping van het areaal.  Centraal neemt dit type dan weer toe.  

        

Figuur  7.2.27:  Berekening  van  het  Dotterbloem‐verbond  (Calthion  palustris)  in  respectievelijk scenario 1 (actuele toestand) en scenario 2 (hermeandering).  

 

Een  duidelijk  voorbeeld  waar  het  potentiële  areaal  krimpt  bij  vernatting  is  dit  van  het  Berken‐eikenbosd.  Dit  verbond  komt  voor  op  de  meer  drogere  locaties  in  de  NICHE  databank en dit wordt dan ook weerspiegeld in het afnemen van dit type in de vallei. Er is  een uitbreiding in de drogere delen van het studiegebied te verwachten, maar dat wordt niet  berekend  door NICHE Vlaanderen.  

 

        

Figuur 7.2.28: Berekening van het Berken‐eikenbos (Betulo‐Quercetum roboris) in  respectievelijk scenario 1 (actuele toestand) en scenario 2 (hermeandering).    

Zoals  figuren  7.2.29    en  7.2.30  aangeven,  zouden  de  graslanden  met  Verbond  van  Grote  vossestaart  (Alopecurion  pratensis)  en  Kamgras  ‐  verbond  (Cynosurion  cristati)  sterk  inkrimpen  tot  bijna  volledig  verdwijnen  uit  het  gebied  waarvoor  berekeningen  kunnen  worden uitgevoerd bij de hermeandering van de Dommel.                 Figuur 7.2.29: Berekening van het Verbond van Grote vossestaart (Alopecurion pratensis) in  respectievelijk scenario 1 (actuele toestand) en scenario 2 (hermeandering).    

         Figuur 7.2.30: Berekening van het Kamgras ‐verbond (Cynosurion cristati) in respectievelijk  scenario 1 (actuele toestand) en scenario 2 (hermeandering).  

 

Voor  de  heidetypes  zijn  er  geen  grote  verschuivingen  te  verwachten.  De  oppervlaktes  worden  kleiner  of  verschuiven  lichtjes.  Bij  het  Dopheide‐verbond  zijn  de  verschillen  zelfs  minimaal. Volgens NICHE heeft de hermeandering weinig effect op dit vegetatietype.             Figuur 7.2.31: Berekening van het Verbond van Struikheide en Kruipbrem in respectievelijk  scenario 1 (actuele toestand) en scenario 2 (hermeandering).        

         Figuur  7.2.32:  Berekening  van  het  Dophei‐verbond  in  respectievelijk  scenario  1  (actuele  toestand) en scenario 2 (hermeandering).  

 

Onderstaande tabel geeft het overzicht van de veranderingen tussen de twee scenarios weer. 

Per  vegetatietype  is  ook  de  natuurwaarde  (GSEW)  weergegeven  zoals  berekend  in 

De

Nockere et al (2006).

 De tientallen duiden op de biologische waardering, de eenheden op de 

zeldzaamheid van het vegetatietype. 75 is dus de hoogste score en 51 de laagste score.  

 

Tabel 7.2.2: Vergelijking van de berekeningen van de NICHE vegetatietypen tussen scenario  1 en 2  met + uitbreiding, ‐ afname, = geen wijziging. 

Code Verbond GSEW verandering Vergelijken van scenario 2 met scenario 1

1 Berkenbroekbos 75 + uitgebreid, in noorden nieuwe locatie 2 Mesotroof elzenbroekbos 74 + uitgebreid ter hoogte van het Hageven

3 Ruigte elzenbroekbos 73 +/- In westen afname, in noorden langs Dommel toename 4 Vogelkers-essenbos - berekende zones nemen af

5 Haagbeuken - verbond geen berekening

6 Berken-eikenbos 71 - neemt af in het centrum van het gebied 7 Verbond van Scherpe zegge 75 +/- verschuift naar oosten, neemt centraal af 8 Moerasspirea - verbond 73 -/=

minimale verschuiving, zones worden minder aansluitend

9 Verbond van Look-zonder-look 53 = verwaarloosbare verandering 10 Rompgemeenschap van Rietgras geen berekening

11 Rompgemeenschap van Pitrus verwaarloosbaar 12 Grote zeggevegetatie met Riet 75 + duidelijke uitbreiding 13 Rompgemeenschap van Liesgras geen berekening 14 Verbond van Zwarte zegge -/+

afname in westen, sterke toename in noorden langs Dommel

15 Knopbies - verbond/ kalkmoeras geen berekening 16 Zilverschoon - verbond 51 geen berekening 17

Verbond van Biezenknoppen en

Pijpestrootje 75 -/+

neemt af in westen, breidt uit in noorden en centrale deel

18 Dotterbloem - verbond 74 +/- verschuiving, zones in noorden minder aaneengesloten 19 Verbond van Grote vossestaart 51 - neemt af

21 Kamgras - verbond 51 - neemt sterk af

22 Dophei - verbond 74 = minimaal verschil

23 Venige heide 75 = verschuift

24 Hoogveenmos - verbond + breidt beperkt uit 25 Verbond van Veenmos en Snavelbies 74 geen berekening 26 Rompgemeenschap van Pijpestrootje 52 - patroon meer versnipperd 27 Rompgemeenschap van Wilde gagel 75 = weinig verschil 28 Verbond van Struikhei en Kruipbrem 73 -/+ verschuiving

 

 

7.2.7 Scenario 3: Natuurscenario bij huidige hydrologie (geen bemestingsdruk) 

 

In  een  derde  scenario  werd  een  natuurscenario  bekeken  bij  de  huidige  hydrologische  randvoorwaarden. Dit houdt in dat een natuurbeheer wordt verondersteld in het volledige  gebied.  In  het  kader  van  NICHE  Vlaanderen  wordt  de  bemesting  gelijk  gesteld  aan  0  kgN/ha/jr. Enkel atmosferische depositie wordt in rekening gebracht. Dit levert uiteraard een  veel uitgebreidere berekening op van een groot aantal vegetatietypes in vergelijking met de  vorige scenario’s. 

Onderstaande  figuur  toont  de  veranderingen  in  trofie  aan.  Het  grootste  deel  van  het  studiegebied wordt oligotroof in de plaats van hypereutroof. De zware bemesting op akkers  en de lichte bemesting van weilanden wordt gesupprimeerd. 

 

        

Figuur  7.2.33:  Links  de  berekening  van  de  trofiegraad  met  voor  het  hele  gebied  bemesting  van akkers en weilanden, rechts zonder bemesting in het gebied.  

 

Vanzelfsprekend gaan de totale berekening van NICHE Vlaanderen gaat sterk vooruit. Het is  logisch  dat  de  NICHE‐databank  vooral  vegetatietypen  bevat  waarbij  de  trofiegraad  zich  in  de range oligotroof tot mesotroof situeert.  

In document NICHE Vlaanderen: SVW: 1-7 (pagina 189-198)