• No results found

Beschrijving gebied

In document NICHE Vlaanderen: SVW: 1-7 (pagina 176-183)

Tabel 5.7  Overzicht van toegekende mestgiften bij verschillende klassen van landgebruik

HOOFDSTUK 6  NICHE Vlaanderen in referentiegebieden

7.2  Vallei van de Dommel ter hoogte van het Hageven (VMM ‐  afdeling water)

7.2.1.  Beschrijving gebied

7.2.1. Beschrijving gebied  

(uit  Ecologische  inventarisatie  en  visievorming  in  het  kader  van  het  integraal  waterbeheer;  Stroomgebied van de Dommel door Aeolus in opdracht van Afdeling Water, VMM,  maart  2004) 

Het  stroomgebied  van  de  Dommel  maakt  deel  uit  van  het  Maasbekken  en  beslaat  in  totaal  180000 ha. Hiervan is slechts ca. 25500 ha in België gelegen, meer bepaald in het noorden van  Limburg.  Het  Belgisch  gedeelte  van  het  Dommelbekken  omvat  eigenlijk  4  VHA‐zones  :  Keersop‐Elzenloop  (nr.  930),  Warmbeek  (nr.  931),  Erkbeek  (nr.  932)  en  Dommel  (nr.  935).  Hier  wordt  enkel  een  beperkt  deel  van  VHA‐zone  935  bestudeerd  (figuur  7.2.1).  Het  volledige  gebied  omvat  een  groot  gedeelte  van  de  gemeenten  Overpelt,  Neerpelt,  Peer  en  Hechtel‐Eksel en een kleine oppervlakte is gelegen in Houthalen‐Helchteren, Hamont‐Achel  en Meeuwen.  

De Dommel ontspringt op de top van het Kempisch plateau, nabij de waterscheiding van het  Maasbekken en het Scheldebekken. De natuurlijke bron ligt op de Grote Heide te Meeuwen,  in  de  omgeving  van  de  Donderslagse  Heide  en  het  schietveld  te  Helchteren.    De  Dommel  heeft een lengte van ongeveer 30 km in België en 90 km in Nederland.   

        

Figuur 7.2.1: Foto van de Dommel ter hoogte van het Hageven samen met de topografische  kaarten (9‐8, 10‐5, 17‐4 en 18‐1). In het rood is het interessegebied aangeduid.      Het Stroomgebied van de Dommel helt af van zuid naar noord, van een hoogte van ca. 80 m  te Meeuwen tot ongeveer 33 m aan de Nederlandse grens. Het verval is gemiddeld 1,9%.   Het zuidelijke gedeelte van het stroomgebied (Siberië en Linde‐Peer) is vrijwel vlak, met een  geringe  helling.  De  middenloop  is  gekenmerkt  door  diepere  insnijdingen  van  de  Dommel,  Bollisenbeek en de Peerderloop. De valleien van deze beken worden gescheiden door ruggen  met een hoogte van 60‐65 m. De valleien zijn asymmetrisch. De oostelijke helling (naar het 

westen gericht) is over het algemeen steiler dan de westelijke. Het noordelijke gedeelte is vrij  vlak waar de valleien weinig ingesneden zijn. 

De  vroeger  alomtegenwoordige  heideterreinen  zijn  sterk  in  oppervlakte  teruggedrongen.  Restanten  vinden  we  nog  terug  in  het  natuurgebied,  Het  Hageven,  ten  noorden  van  het  studiegebied. Heidegebieden werden in de meeste gevallen tot akker omgevormd, bebost of  bebouwd.  

De  bipool  Neerpelt‐Overpelt  is  een  sterk  verstedelijkt  gebied.  De  beekvalleien  zijn  relatief  goed  gespaard  gebleven  van  bebouwing  (grotendeels  natuurgebied  op  het  gewestplan)  op  de doortocht door Overpelt en Neerpelt na. Wel vinden we voornamelijk in de valleien van  de  Dommel,  Bollisenbeek,  Holvensebeek  en  Gortenloop  verschillende  (illegale)  weekendhuisjes en vijvers (Watering de Dommelvallei, 1995).  

Binnen  de  akkerbouw  merken  we  de  laatste  decennia  een  sterke  verschuiving  in  de  verbouwde gewassen, voornamelijk ten voordele van de maïsteelt.  

Naaldbossen  treffen  we  geconcentreerd  aan  in  het  westelijke  gedeelte  van  het  bekken,  o.a.  nabij de bovenloop van de Holvense beek.  

   

   

7.2.2 Vegetatiekaart 

Een  recente  vegetatiekaart  is  handig  om  de  resultaten  van  het  NICHE  model  te  evalueren.  Aangezien dit gebied pas in de laatste fase van het project is betrokken was het onmogelijk  binnen het gegeven tijdsbestek nog een gedetailleerde vegetatiekaart op te stellen. Er wordt  dan  ook  gewerkt  met  gegevens  die  voorhanden  zijn,  namelijk  de  Biologische  Waarderingskaart  en  vegetatieopnames  gemaakt  door  Aeolus  in  het  kader  van  de  ‘Ecologische inventarisatie en visievorming van het stroomgebied van de Dommel’ (Aeolus,  2004). Figuur 7.2.2 geeft de BWK met karteringseenheden weer, die een beeld geven van de  actuele vegetatie, maar niet overal even gedetailleerd. Wat opvalt is het grote aandeel akkers  binnen dit studiegebied.    Legend DOM_bwk_0506_clip_alle karteringseenheden <all other values>

EENH1 eutrofe plas oligotroof tot mesotroof water mesotrofe plas, mesotroof ven oligotofe plas, oligotroof ven diep of zeer diep water diep of zeer diep water akker op zandige bodem

gedegradeerde heide met dominantie van bochtige smele door bochtige smele gedom heide met struik/boomopslag vochtige tot natte dopheidevegetatie

droge struikheide vegetatie

droge struikheide vegetatie met struik- of boomopslag gedegradeerde heide met dominantie van pijpenstrootje door pijpenstrootje gedomineerde heide met struik- of boomopslag struisgrasvegetatie op zure bodem

vochtig licht bemest grasland gedomineerd met door russen soortenarm permanent cultuurgrasland

soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van haflnatuurlijke graslanden weilandencomplex met veel sloten en/of microrelief

verruigd grasland

verruigd grasland met struik- of boomopslag mesofiel hooiland

zeer soortenarme, ingezaaide graslanden soortenrijke sloten

bomenrij

bomenrij met dominantie van els

bomenrij met dominantie van berk bomenrij met dominantie van populier bomenrij met dominantie van Grove Den bomenrij met dominantie van Zomereik dijk

houtkant of oude heg houtkant met dominantie van berk houtkant met dominantie van Zomereik houtwal

houtwal met dominantie van Zomereik hoogstamboomgaard veedrinkpoel stortterein park of parkachtig kerkhof kasteelpark

boomkwekerij, bloemkwekerij of serre verlaten spoorweg met interessante bermvegetatie ruigte

ruigte, slechts enkele banale soorten opgehoogd terrein

populieraanplant op vochtige grond

populieraanplant op vochtige grond met elzen en/of wilgenondergroei populieraanplant op vochtige grond met elzen en/of wilgenondergroei populieraanplant op vochtige grond met ruderale ondergroei populieraanplant op vochtige grond met ruderale ondergroei populieraanplant op droge grond

grote zeggenvegetatie rietland

rietland met struik- of boomopslag

loofhoutaanplant (exl populieraanplant, incl jonge aanplanten) Nederland

niet gekarteerd

naaldhoutaanplant zonder ondergroei zeer jonge naaldhoutaanplant

naaldhoutaanplant met ondergroei van struiken en bomen naaldhoutaanplant met lage ondergroei (grassen en kruiden) naaldhoutaanplant met laag struikgewas (braam, brem, heide) populier

aanplant van Grove den zonder ondergroei zeer jonge aanplant van Grove den

aanplant van Grove den met ondergroei van struiken en bomen aanplant van Grove den met lage ondergroei (grassen en kruiden) aanplant van Grove den met laag struikgewas

eiken-berkenbos

eiken-berkenbos met jonge boomlaag zuur eikenbos

kapvlakte gagelstruweel struweelopslag van allerlei aard halfopen of open bebouwing met beplanting industriele bebouwing, fabriek

open bebouwing in omgeving met veel natuurlijke begroeiing bebouwing in agrarische omgeving, losstaande hoeve terrein met recreatie-infrastructuur (bv chalets, sportvelden) nitrofiel alluviaal elzenbos

venig berkenbos waterloop

weg  

Figuur 7.2.2: BWK‐kartering voor het studiegebied Vallei van de Dommel.   

7.2.3 Invoergegevens 

 

• Bodem 

Zandbodems  en  lemige  zandbodems  domineren  het  stroomgebied  van  de  Dommel.  De  lemig zandige bodems zijn ruimtelijk geconcentreerd enerzijds tussen de Holvense beek en  de Dommel/Bollisenbeek en anderzijds in de bovenloop van de Dommel. Plaatselijk worden  ook licht zandlemige bodems aangetroffen (valleiranden). Veenbodems treffen we aan in de  Dommelvallei nabij ’t Hageven. In het kader van de Ecologische inventarisatie (Aeolus, 2004)  zijn er 2 raaien piëzometers geplaatst in het studiegebied. Hiervoor zijn de bodemprofielen  beschreven en deze komen overeen met wat via de bodemkaart als NICHE‐bodemcode werd  toegekend (Bijlage 7.2).     

Hieronder  een  kaart  met  de  toegekende  NICHE‐bodemcodes.  De  grijze  en  donkergrijze  polygonen  krijgen  geen  NICHE‐code  (te  droog,  antropogeen)  en  worden  in  de  berekening  niet meegenomen.       Figuur 7.2.3 Vlaamse bodemkaart Dommelvallei met als labels de toegekende NICHE‐ bodemcodes.    • GXG’s en kwel 

Het  grondwatermodel  is  opgesteld  door  VMM  ‐  Afdeling  Water.  Er  zijn  twee  scenario’s  doorgerekend: 

− de huidige situatie (scenario 1)  

− situatie na het hermeanderen van de Dommel (scenario 2).  

Voor hermeandering van de Dommel zijn er veel verschillende opties. De preciese inrichting  zal de mate van vernatting bepalen. In het doorgerekende scenario werd beschouwd dat de 

breedte en diepte van de opnieuw ingeschakelde meanders overeenkomt met de dimensies  van  de  huidige  Dommel.  Wanneer  geopteerd  wordt  voor  een  herstel  waarbij  de  meanders  smaller  en  ondieper  zijn  (cfr.  de  dimensie   van  de  oorspronkelijke  loop)  zal  de  vernatting  sterker  zijn.  Voor  meer  uitleg  over  de  opbouw  van  het  model  en  de  twee  scenario’s  wordt  verwezen  naar  Lermytte,  2006  (Ontwikkeling  van  een  lokaal  grondwatermodel  voor  de  vallei van de Dommel ten noorden van Neerpelt (het Hageven): Berekenen van de huidige  situatie,  NICHE  testcase  en  ruimingscenario  van  de  Dommel.  VMM  ‐  afdeling  water‐  DVP  grondwaterbeheer.  

De  figuur  hier  onder  geeft  de  gemiddelde  grondwaterstanden  in  cm  onder  maaiveld,  de  kwel is uitgedrukt in mm/dag (negatief). De gridcellen zijn 50 bij 50m.    Figuur 7.2.4: Scenario 1: actuele toestand, voor GLG, GVG, GHG en kwel    Figuur 7.2.5: Scenario 2: hermeandering Dommel, voor GLG, GVG, GHG en kwel    Onderstaande figuur toont een detailkaart met de actuele loop van de Dommel (blauw –  scenario 1) en deze na hermeandering (rood – scenario 2). Deze ingreep heeft tot gevolg dat  het grondwaterpeil op bepaalde locaties zal stijgen. Dit effect wordt weergegeven aan de  hand van verschilkaarten tussen scenario 1 en 2 (figuur 7.2.7).      Figuur 7.2.6: Loop van de Dommel in huidige situatie (blauw) en na  hermeandering (rood) 

Bij de GLG zien we een duidelijke vernatting voor het hele studiegebied. Enkel in het zuiden  is  er  een  daling  van  de  grondwaterstand.  Bij  de  GHG  stijgt  het  grondwater  enkel  in  het  zuiden,  in  de  buurt  van  de  Dommel.  Voor  het  overgrote  deel  treedt  bijna  geen  verschil  op  (tussen  0  en  5  cm).  De  GVG  vertoont  een  gecombineerd  effect:  het  noorden  vernat,  in  het  zuiden verdroogt het gebied.     Figuur 7.2.7: Verschilkaarten voor respectievelijk GLG, GHG en GVG (blauw vernat, rood  verdroogt)    Het verschil in kwel is het grootst voor de cellen waar de  Dommel  zich  bevindt.  Dit  komt  omdat  de  kwel  die  rechtstreeks  naar  de  waterloop  (Dommel)  gaat  mee  in  rekening  gebracht  wordt  voor  deze  gridcellen.  In  de  praktijk  zal  een  deel  van  deze  kwel  niet  tot  uitdrukking  komen in de wortelzone van de vegetatie. Een hoger peil  van  de  Dommel  zal  er  wel  voor  zorgen  dat  er  minder  kwel rechtstreeks naar Dommel zal toestromen. 

 

Figuur 7.2.8:  Verschil in kwel tussen scenario 1 en 2. 

 

• Inundatie 

Uit  het  oppervlaktewatermodel  zijn  volgende  overstromingskaarten  afgeleid.  Voor  de  huidige situatie bleek geen enkel perceel overstroomd te worden binnen het interessegebied.  Voor  het  scenario  met  hermeandering  wordt  enkel  het  noorden  van  het  Hageven  aangegeven als overstromingsgebied. Voor de retourperiode van 2 of 5 jaar is dit het zelfde  gebied. Bij de retourperiode van 1 jaar is dit areaal veel kleiner (figuur 7.2.9). Aangezien het  slechts  om  een  zeer  beperkte  regio  gaat,  is  besloten  overstroming  niet  mee  te  nemen  in  de  berekeningen met NICHE. 

 

GLG GHG GVG

         Figuur 7.2.9: Overstromingszones voor respectievelijk een retourperiode van 5 of 2 jaar en dit  bij een jaarlijkse overstroming.     • Atmosferische depositie, bemesting (kunst en/of dierlijk)  De kaart met atmosferische depositie is opgemaakt aan de hand van de N‐depositiewaarden  gemeten in de VMM meetstations. Voor de Dommel gaat het om het meetstation Mol. Voor  graslanden is dit 22kgN/ha/jaar, voor bossen 35 kgN/ha/jaar. De kaarten met bemesting zijn  afgeleid  van  het  landgebruik  op  de  BWK.    De  waarden  zijn  overgenomen  van  het  Nederlandse model NICHE.  

 

 

Figuur  7.2.10:  Kaarten  met  respectievelijk  de  atmosferische  depositie  (VMM),  natuurlijke  bemesting en bemesting door kunstmest.  

 

• Beheer 

De kaart met beheer is afgeleid van de BWK. Op basis van de karteringseenheden zijn geen  beheer  (0),  laag  frequent  maaibeheer  (1),  begrazing  (2)  of  hoog  frequent  maaibeheer  (3)  toegekend. Na overleg met Werner Mennen (buitendienst VMM – Hasselt) blijkt dat er veel  meer  percelen  begraasd  zijn.  Voor  deze  percelen  zijn  de  bemesting  en  het  beheer  dus  fout  ingeschat.  Naar  evaluatie  van  het  model  toe  heeft  dit  geen  effect  aangezien  akkers  en  intensief begraasde weilanden niet meegenomen worden.       Figuur 7.2.11: Beheerkaart opgesteld aan de hand van de BWK    • Elektrische conductiviteit  Als elektrische conductiviteit is er een nulkaart ingevoerd. Er zijn enkel chemische analyses  voorhanden  voor  de  piëzometers  in  het  Hageven,  deze  lagen  allemaal  onder  de  grens  van  500μS/cm,  met  uitzondering  van  HAGP039X.  Deze  piëzometer  had  een  waarde  van  507μS/cm. Naar aanleiding van ‘de Ecologische inventarisatie en visievorming in het kader  van het integraal waterbeheer: Stroomgebied van de Dommel’ werden er grondwaterstalen  genomen in de 4 geplaatste raaien. Twee raaien hiervan staan in het interessegebied. De EC  ligt echter ver onder de grens van 500μS/cm (range tussen 109 en 224 μS/cm).     • Regenwaterlens  Er zijn niet direct indicaties dat regenwaterlenzen voorkomen in het gebied; deze optie werd  dus niet gebruikt.  

 

In document NICHE Vlaanderen: SVW: 1-7 (pagina 176-183)