• No results found

Opbouw NICHE databank

In document NICHE Vlaanderen: SVW: 1-7 (pagina 98-101)

Stap 8. Complexen

4.6  Opbouw NICHE databank

Figuur 4.11: Structuur van de bodemdatabank (Bodina).   

Gegevens  van  de  verschillende  gebieden  waar  data  werden  verzameld  voor  het  NICHE  project  worden  bewaard  in  de  tabel  “tblGebied”.  Per  gebied  zijn  er  verschillende  locaties  (tblLocatie) waar er, in dit geval meestal één profiel werd gestoken. De gegevens betreffende  de  profielen  worden  verzameld  in  de  tabel  “tblProfiel”.  Het  is  ook  hier  dat  een  NICHE  bodemCode  wordt  ingegeven.  Elk  profiel  is  opgebouwd  uit  verschillende  horizonten,  waarvan de gegevens in de tabel “tblHorizont” staan. 

Voor  de  chemische  analyses  zijn  er  in  de  databank  twee  mogelijkheden.  Ofwel  neemt  men  een bodemstaal dat representatief is voor één  profiel, ofwel worden bodemstalen genomen  van  één  of  meerdere  horizonten.  In  de  tabel  “tblStaalMeting”  komen  per  bodemstaal  de  resultaten  van  de  analyses  terecht.  TblChemischeParameter  bevat  een  lijst  van  chemische  bodemvariabelen  met  bijbehorende  eenheden  en  analysemethoden.  Op  sommige  locaties  werden twee bodemstalen genomen, waardoor er dubbels in de bodemdatabank zitten. Voor  het opstellen van de NICHE‐tabel wordt telkens het eerste staal genomen.  

 

4.6 Opbouw NICHE databank 

  De NICHE databank bevat per locatie alle standplaatscondities en vormt een tussenstap om  de  NICHE  tabel  te  kunnen  opstellen.  Voor  de  afleiding  van  deze  tabel  worden  nl.  alle  gegevens per vegetatietype gegroepeerd, over de locaties heen.  

 

In de NICHE‐tabel wordt er met klassen en niet met absolute waarden gewerkt als het over  de  trofie  en  zuurgraad  van  de  standplaats  gaat.  Voor  de  gemiddelde  grondwaterstanden  wordt een minimum, maximum en optimum berekend zodat een range kan worden gegeven  voor  die  betreffende  vegetatie.  Hoe  deze  klassen  en  ranges  bepaald  worden,  wordt  hierna  beschreven. 

4.6.1 Bepaling van de trofieklasse 

NICHE  werkt  met  de  trofieklassen  weergegeven  in  tabel  4.14.  Voor  de  betekenis  van  deze  klassen wordt verwezen naar Bijlage 4.5 Trofiebepaling.  

De bepaling van de trofieklassen per vegetatietype, gebeurt vooraf in de Vegetatie‐databank  en  is  toegekend  aan  het  vegetatietype,  niet  per  locatie.  De  toegekende  trofieklassen  per  vegetatietype worden weergegeven in tabel 4.5 van § 4.2.4  . 

Om  de  expertkennis  voor  deze  toekenning  te  onderbouwen,  werd  voor  een  selectie  van  locaties de biomassa bepaald. De aanpak voor kruidachtige vegetaties en bossen verschilde  hierbij. Alle informatie over de biomassagegevens is te vinden in Bijlage 4.5 Trofiebepaling.     Tabel 4.14: Trofieklassen in NICHE  Code  Trofieniveau  O  oligotroof  M  mesotroof  ME  meso‐eutroof   E  eutroof  HE  hypereutroof    

4.6.2 Bepaling van de zuurgraadklasse (tblBodina) 

Voor het bepalen van de zuurgraadklasse van NICHE‐bodems wordt er gewerkt met de pH‐ KCl. Alle locaties met een bepaalde bodem pH‐KCl krijgen  de overeenkomstige code zoals  aangegeven  in  tabel  4.15.  De  bepaling  van  de  zuurgraadklasse  van  de  bodem  per  locatie  gebeurt  automatisch  op  het  ogenblik  dat  de  gegevens  worden  ingelezen  in  de  NICHE‐ databank.   Tabel 4.15: Zuurgraadklassen in NICHE          Voor meer details over het bepalen van de zuurgraadklasse wordt verwezen naar Bijlage 4.4  Zuurgraadbepaling en hoofdstuk 5  Beslisregels § 5.2: Zuurgraad. 

 

4.6.3 Bepaling van de hydrologische ranges 

Het ruimtelijk voorkomen van elk vegetatietype is afhankelijk van een bepaalde combinatie  van ranges voor GHG én GLG. Het type zal niet meer kunnen voorkomen indien de GHG of  GLG veel lager of hoger ligt dan dit bereik. Deze ranges zijn afhankelijk van het bodemtype  aangezien o.a. capillariteit van bodems sterk kan verschillen.    

Om  de  hydrologische  ranges  te  bepalen  wordt  er  gekeken  naar  de  combinatie  van  vegetatietypen  en  bodemtypen.  Voor  elk  van  deze  unieke  combinatie  worden  de  GLG  en  GHG  ranges  berekend  uit  tijdsreeksen,  indien  daarvoor  voldoende  gegevens  beschikbaar  zijn. De GXG_max en GXG_min zijn de maximum en minimum grondwaterstanden van de  piëzometers  die  bij  een bepaalde  combinatie  “vegetatietype  –  bodem” horen.  Bij het  model  wordt  er  alleen  getoetst  of  een  bepaalde  GXG  binnen  de  tolerantiegrenzen  van  het 

vegetatietype valt.  

Code  Zuurgraadklasse bodem pH‐KCl bodem 

Z  zuur  3.5 ‐ 5 

ZW  zwak zuur  5 ‐ 6.5 

Een  dottergrasland  kan  bijvoorbeeld  voorkomen  op  zandgronden  en  op  leemgronden.  Om  voor  dit  vegetatietype  per  bodemtype  de  GXGmin  en  GXGmax  te  bepalen,  worden  alle  locaties  gegroepeerd  per  bodem,  waaruit  dan  van  alle  beschikbare  gemiddelde  grondwaterstanden het minimum en het maximum wordt genomen. 

 

4.6.4 Structuur van de NICHE databank 

Om  het  voortbestaan  van  de  NICHE‐databank  in  de  toekomst  te  garanderen,  en  om  een  makkelijke aanvulling van gegevens toe te laten voor ev. nieuwe versies, kreeg de NICHE‐ databank een definitieve structuur op de SQL‐server van het INBO.  

Bijzonder  aan  deze  databank  is  de  mogelijkheid  om  metagegevens  op  te  slaan  over  de  geïmporteerde  gegevensreeksen  en  op  deze  manier  de  verschillende  versies  duidelijk  te  documenteren.  Gegevens  uit  andere  SQL‐databanken  kunnen  rechtstreeks  geïmporteerd  worden.  Het  gaat  hier  om  de  gegevens  uit  WATINA  (grondwaterchemie)  en  BODINA  (bodemtype  en  bodemchemie).  De  vegetatiegegevens  (vegetatietype  en  trofieklasse)  en  de  gemiddelde grondwaterstanden (GXG’s berekent met Menyanthes) worden ingelezen vanuit  afzonderlijke  databanken.  Het  gaat  hier  om  de  databanken  Vegetatie.mdb  en  Menyanthes.mdb (zie paragraaf 4.5.2 en 4.5.5).  

Ook  een  aantal  andere  stappen  gebeuren  automatisch.  Zo  wordt  bij  het  inlezen  van  de  bodemchemie  de  zuurgraadklasse  bepaald  a.d.h.v  de  criteria  zoals  eerder  beschreven  (zie  4.5.2). Bij het inlezen van de grondwaterchemie worden enkel die locaties gebruikt waarvan  de EN (electroneutraliteit) gelegen is binnen het interval [‐10%, +10%].  

 

De volgende achterliggende tabellen vormen de kern van de databank: 

‐ tblLocatieBodemChemie:  per  locatie  alle  analyseresultaten  van  de  chemische 

bodemparameters 

‐ tblLocatieBodemType: per locatie de NICHE‐bodemcode 

‐ tblLocatieGrondwaterChemie:  per  locatie  alle  analyseresultaten  van  de  chemische 

grondwaterparameters. 

‐ tblLocatieHydrologie:  per  locatie  de  gemiddelde  grondwaterstanden  berekent  met 

Menyanthes 

‐ tblLocatieVegetatieType:  per  locatie  het  verbondnummer,  verbondnaam  en  de 

trofieklasse   

Alle  tabellen  hebben  een  gemeenschappelijk  en  uniek  veld  “LocatieCode”  dat  bestaat  uit  7  karakters. Deze locatiecodes zijn identiek aan de locatiecodes uit WATINA, maar dan zonder  het laatste karakter (X, A…). De 3 eerste karakters staan voor de naam van het gebied waar  de  locatie  voorkomt,  gevolgd  door  de  letter  P  welke  staat  voor  piëzometer  en  dan  de  nummer van piëzometer. Op deze manier kunnen alle gegevens met elkaar gelinkt worden.   

Onderstaande  figuur  geeft  het  venster  waarin  de  verschillende  datasets,  afkomstig  uit  de 

verschillende  databanken,  kunnen  worden  ingelezen.  Eenmaal  ingelezen,  worden  alle 

geïmporteerde gegevens in afzonderlijke werkbladen weergegeven.    Voor een gedetailleerde beschrijving van de databank structuur en opbouw, wordt verwezen  naar Bijlage 4.9  met de functionele en technische analyse, uitgewerkt door de ICT‐afdeling  van het INBO. 

 

  Figuur 4.12: Hoofdvenster van de NICHE‐databank, waar de verschillende datasets kunnen  worden ingelezen. 

 

In document NICHE Vlaanderen: SVW: 1-7 (pagina 98-101)