• No results found

Theoretische en maatschappelijke relevantie

5. Conclusie: contextuele factoren bepalend voor schrijfkwaliteit

6.2 Theoretische en maatschappelijke relevantie

Dit onderzoek toont dat (retrospectief discourse-based) interviewen een goede methode kan zijn om contextuele factoren te concretiseren die bepalend zijn voor tekstkeuzes. Het sluit aan bij eerder onderzoek en eerdere artikelen die noemen dat organisatiefactoren of/en individuele taakopvattingen een rol spelen bij het tekstproces (zoals te vinden in hoofdstuk twee). Daarnaast sluit het aan bij de

54 onderzoek van Janssen (1991) en van der Mast (1999) die al lieten zien dat het willen bereiken van overeenstemming en samenwerking een effect heeft op teksten van beleidschrijvers in een politiek-bestuurlijke context. Uit deze studie blijkt dat meerdere organisationele factoren en individuele taakopvattingen eveneens een rol spelen bij het schrijven van beleidsteksten in diezelfde context. Zoals eerder genoemd zijn de resultaten voor bedrijven en tekstadviseurs interessant omdat deze laten zien dat er meerdere factoren, naast individuele competenties, bepalend zijn voor schrijfkwaliteit. Wanneer onvoldoende individuele schrijfcompetenties niet het probleem zijn, dan zal een schrijftraining weinig opleveren, vooral wanneer een leidinggevende ook performanceverbetering verwacht. Een vooronderzoek en een tekstproject starten is een grotere investering dan medewerkers naar

schrijftrainingen sturen, maar op lange termijn zal het eerste meer opleveren dan het tweede. Het is van belang dat bedrijven dat inzien en die investering op korte termijn willen maken. Tekstadviseurs zouden naast korte schrijftrainingen, grotere tekstprojecten met kwalitatief vooronderzoek kunnen aanbieden en het verschil tussen beide duidelijk kunnen maken.

Het zou interessant zijn om de verschillen tussen een groter tekstproject en schrijftrainingen te onderzoeken, om de kwaliteiten en eventuele tekortkomingen van beide te bestuderen. Voor vervolgonderzoek zou het voor een breder beeld een idee zijn om meerdere organisaties te onderzoeken, zodat het effect van een organisatiecultuur beter bepaald kan worden. Ook zouden leidinggevenden en andere hoger geplaatsten bij het onderzoek betrokken moeten worden, zodat hun invloed op teksten beter zichtbaar wordt. Hierbij zou een etnografisch onderzoek op meerdere

afdelingen van de bedrijven, en het betrekken van concepten (zoals van der Mast, 1999) een uitgebreider resultaat kunnen geven van hetgeen dat zich afspeelt binnen de context van een organisatie en bepalend is voor teksten.

55

7. Bibliografie

Ackerman, J., M. (1991). ‘Reading, writing and knowing: The role of disciplinary knowledge in comprehension and composing.’ In: Research in the Teaching of English. nr. 25, 133-178.

Arets, J. & Overduin, B. (2006). Liever (g)een training. Op weg naar performanceverbetering. Den Haag: Sdu Uitgevers.

Bareman, W. (2011, 5 mei). TAALGEBRUIK. ‘Tweehonderd ambtenaren volgen training 'helder taalgebruik' - Klare taal op stadhuis van Terneuzen’. Provinciale Zeeuwse Courant.

Bereiter, C. & Scardamalia, M. (1987).The psychology of written composition. Hillsdale, NJ: Erlbaum. Bhatia, V. (2011). ‘Professional written genres.’ In Gee, J, & Handford, M. (Eds.), The routledge handbook

of discourse analysis. (293-251). London/New York: Routledge.

Brown, R., L. Jr. & Herndl, C., G. (1986). ‘An ethnographic study of corporate writing; job status as reflected in written text.’). In: Couture, B. (Eds.), Functional approaches to writing: research perspectives. (11-28). London: Frances Pinter Ltd.

Chin, E. (1994). ‘Redefining “Context” in Research on Writing.’ In: Written Communication, nr. 11, 445-482.

Cornelis, L. (2001). 'Over BAUS en Advocataria (en niet gaan zeuren). Tekstkwaliteitszorg bij een arbodienst'. In: Tekst[blad] nr. 3, (1), 34-39.

Dias, P., Freedman, A., Medway, P., Paré, A. (1999). Worlds Apart. Acting and Writing in Academic and Workplace Contexts. Mahwah, NJ: Erlbaum.

Dijkstra, T. & Berge van den, A.,P. (1994). ‘Meer halen uit het interne adviesbureau.’ In: Openbaar bestuur, nr. 9, 28-32.

Emans, B. (1986). Interviewen. Theorie, techniek en training. Groningen: Wolters-Noordhoff. Faigley, L. (1985). ‘Nonacademic writing; the social perspective’. In: Odell, L. & Goswami, D. (Eds.), Writing in nonacademic settings (231-248). New York: Guilford Press.

Faigley, L., Cherry, R.,D., Jolliffe, D.,A., Skinner, A.,M. (1985). Assessing Writers’ Knowledge and Processes of Composing. New Jersey: Ablex Publishing Corporation.

56 Flick, U. (1998). An Introduction to Qualitative Research. Los Angeles [etc.]: Sage.

Flower, L. & Hayes, J. (1981). ‘A cognitive process theory of writing’. In: College Composition and Communication, nr. 31, 21-32.

Freed, R., C. & Broadhead, G,. J. (1987). ‘Discourse communities, sacred texts,and institutional norms’. In: College Composition and Communication, nr. 32 (8) 154-165.

Green, S. (1993).’The role of task in the development of academic thinking through reading and writing in a college history course.’ In: Research in the Teaching of English, nr. 27, 46-75.

Green, S. & Higgins, L. (1994). 'Once upon a time. The use of retrospective accounts in building theory in composition'. In Smagorinsky, P. (Eds). Speaking about writing; reflections on research methodology (115-140). Beverly Hills: Sage.

Hayes, J.,R. (1996). ‘A new framework for understanding cognition and affect in writing. ‘In: Levy, C.M. & Ransdell, S. (Eds.), The science of writing; theories, methods, individual differences and applications. (1-27). Mahwah, NJ: Erlbaum.

Hafner, C., A. (2010). ‘A Multi-perspective Genre Analysis of the Barrister's Opinion: Writing Context, Generic Structure, and Textualization’. In: Written Communication, nr.27, 410-441.

Instituut Nederlandse Kwaliteit (INK). (1998) Handleiding positiebepaling & verbeteren publieke sector: bewust werken aan verbetering van resultaten. 's-Hertogenbosch : Instituut Nederlandse Kwaliteit. Janssen, D. (2001). ‘Improving the quality of public documents. Or: Why training public writers often doesn't work’. In Janssen, D. & Neutelings, R. (Eds.), Reading and writing public documents (103-122). Amsterdam/ Philadelphia: John Benjamins.

Janssen, D. (1991). Schrijven aan beleidsnota’s; schrijfprocessen van beleidsambtenaren empirisch-kwalitatief onderzocht. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Janssen, D. & Mast, N, van der. (2001) ‘Collaborative writing for the government.’ In Janssen, D & Neutelings, R, (Eds.), Reading and writing public documents (172-210). Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins.

Jansen, F., Janssen, D., Reenen, A. van. (1993). Stilistische variatie bij Amtenaren. Gramma/TTT, Tijdschrift voor taalwetenschap, 2, nr. 1, 61-74.

57 Maat, H. & Steehouder, M. (Eds.), Studies of functional text quality (73-89). Amsterdam, Netherlands: Rodopi.

Janssen, D. & Etten, N. van (1999). ‘Kwaliteitszorg in een tekstfabriek:tekstkwaliteit in organisaties, een integrale benadering.’ In: Tekst(blad), nr. 1, 28-36.

Janssen, D., van der Loo, M., Rullens, N. (1999). 'Van trainer schrijfvaardigheid naar adviseur tekstkwaliteit' In: Opleiding en Ontwikkeling, nr. 12, 19-22.

Janssen, D. & Nijman, A. (1995). ‘Schrijven met effect.‘ In: Opleiding & Ontwikkeling, (8), nr. 3, 7-13. Janssen, D. & Grift, M. van de (1997). ‘Leren schrijven helpt niet (altijd). Hoe verbeter je de kwaliteit van teksten in organisaties?’ In: Opleiding en Ontwikkeling, nr. 12, 17-23.

Johns, A., M., Bawarshi, A., Coe, R.,M., Hyland, K., Paltridge, B., Reiff, M.,J., Tardy, C. (2006). ‘Crossing the boundaries of genre studies: Commentaries by experts’. In: Journal of Second Language Writing. nr. 15, 234-249.

Kvale, S. (1996). Interviews. An Introduction to Qualitative Research Interviewing. Los Angeles [etc.]: Sage.

Lindlof, T.,R. & Taylor, B.,C. (2011). Qualitative Communication Research Methods. Third Edition. Los Angeles [etc.]: Sage.

Maat, K. (1997). ‘Tekstkwaliteit in schrijvende organisaties, de IVHV-methode’. In: Schramade, P. (Ed), Handboek Effectief Opleiden. (115-130). Den Haag: Delwel.

Mast, N.,P. van der (1999). Woordenwisselingen. Een onderzoek naar de manier waarop schrijvers consensus over beleidsteksten bewerkstelligen. Amsterdam: Thela Thesis.

Mast, N.,P. van der (2006). De zin van ambtelijk taalgebruik. Onbegrijpelijke beleidsnota’s als bewuste keuze.’ (25-31). In: RVD-Communicatiereeks Platform.

Miller, C. (1984).’Genre as social action.’ In: Quarterly Journal of Speech, 70, 151-167.

Neutelings. R. (1997). De eigenzinnige lezer. Hoe Tweede-Kamerleden en gemeenteraadsleden beleidsteksten beoordelen. Den Haag: Sdu Uitgevers.

Neutelings, R. & Janssen, D. (1999). Beleidstekstwijzer. Den Haag: Sdu Uitgevers.

Odell, L. & Goswami, D. (1981). Writing in non-academic settings. Washington: Eric Clearinghouse. Polanyi, M. (1985). Personal knowledge. Towards a Post-Critical Philosophy. London: Routledge & Kegan Paul.

58 oordelen over taalgebruik. Den Haag: Staatsuitgeverij.

Rothwell. W. (1996). Beyond training and development. New York: Amacom.

Schagen, J, van. (1994). De Tweede Kamer der Staten Generaal, een staatsrechtelijke studie over haar organisatie en werkwijze. Zwolle.

Suchan, J. (1998). ‘The Effect of High-Impact Writing on Decision Making Within a Public Sector Bureaucracy’. In: Journal of Business Communication, nr. 35, 299-327.

Witte, S., P. & Cherry, R., D. (1986). ‘Writing Processes and Written Products in Composition Research.’ In Cooper, C.,R. & Greenbaum, S. (Eds.), Studying Writing: Linguistic Approaches. (112-145). London: Sage.

59

8. Bijlage