• No results found

Theoretisch kader

In document Hoe leefbaar is Volewijck? (pagina 86-89)

Met het literatuuronderzoek voor het theoretisch kader breng ik in kaart wat bestaand onderzoek aan het licht heeft gebracht over mijn onderzoeksvraag. Om dit literatuuronderzoek in goede banen te leiden, neem ik mijn probleemstelling en deelvragen als uitgangspunt. Ik benoem de kernbegrippen uit mijn probleemstelling en deelvragen en onderzoek wat daarover vanuit de theorie bekend is.

De kernbegrippen die ik ga onderzoeken zijn: - Leefbaarheid

- Criminaliteit

- Agendasetting theorie en framing

Leefbaarheid

Het begrip ‘leefbaarheid’ wordt in de literatuur op verschillende manieren

gedefinieerd. Het RIVM heeft in samenwerking met RIGO Research en Advies BV Amsterdam, een uitgebreid literatuuronderzoek verricht met als doel de

verschillende concepten met betrekking tot leefomgevingskwaliteit en de relaties hiertussen te identificeren en te beschrijven tegen hun theoretische achtergrond. In het rapport wordt verteld:

“De verschijningsvorm van en de context waarbinnen ‘kwaliteit van de leefomgeving’ in beleid en onderzoek wordt gebruikt is zelden eenduidig. Begrippen als leefbaarheid, leefkwaliteit, leefmilieu, (woon)beleving,

(woon)satisfactie, waardering van de woon- of leefomgeving, kwaliteit van leven en duurzaamheid hebben raakvlakken, worden soms als synoniem gebruikt maar geregeld ook met elkaar gecontrasteerd. Veelal vinden de verschillende begrippen hun oorsprong in de beleids- of onderzoekstraditie van waaruit naar de kwaliteit van de leefomgeving wordt gekeken, bijvoorbeeld gezondheid, welzijn, veiligheid, wonen, buurtbeheer of milieu. Maar ook lijkt er sprake te zijn van een verschuiving in het gebruik van de begrippen door de jaren heen.”

Echter, Prof. dr. Van Veenhoven (2000) van de Erasmus Universiteit Rotterdam definieert het begrip anders. Hij heeft een studie gedaan voor het toenmalige Ministerie van VWS naar leefbaarheid. Volgens Van Veenhoven is leefbaarheid de mate waarin een leefomgeving aansluit op de persoonlijkheid van een persoon. Daarom kan dezelfde omgeving leefbaarder zijn voor de ene soort als voor een ander en binnen een soort ook leefbaarder voor het ene exemplaar dan voor een ander. Om leefbaar te zijn hoeft een omgeving niet ideaal te zijn.

Volgens Van Veenhoven kan door te meten hoe gelukkig mensen leven de leefbaarheid in een wijk worden vastgesteld. Van Veenhoven: “We spreken dan van 'kennelijke' leefbaarheid. Omdat het adaptief repertoire van mensen zeer gevarieerd is, kan niet goed gespecificeerd worden waar aan de leefomgeving allemaal moet voldoen. Leefbaarheid voor mensen kan dus niet goed worden gemeten door aanwezigheid van gunstig geachte omgevingskenmerken. De gangbare leefbaarheidsindexen maken ons daarom weinig wijzer. Die indexen zijn

typisch een afspiegeling van de politieke agenda. Hoge scores duiden op realisatie van beleidsdoelstellingen, maar zeggen weinig over aansluiting op de natuur van de mens.”

Maar valt de leefbaarheid in een buurt wel te meten? Van Veenhoven beweert dat het niet goed mogelijk is om de leefbaarheid van delen van de omgeving te meten, zoals leefbaarheid van een buurt. De gangbare vragenlijsten naar 'leefbaarheid' van de buurt meten dan ook niet meer dan tevredenheid van bewoners met een aantal aspecten. Die informatie kan van nut zijn voor het beleid in de wijk.

Dit roept de vraag op hoe de rapporten, die ik hierboven geciteerd heb, aan hun cijfers zijn gekomen. Van Veenhoven stelt namelijk dat het niet goed mogelijk is om de leefbaarheid in een wijk te onderzoeken aan de hand van gangbare vragenlijsten naar leefbaarheid die volgens Van Veenhoven niet meer dan tevredenheid meten.

Na dit gelezen te hebben, ga ik het onderzoek van Van Veenhoven niet gebruiken. Volgens hem is het namelijk niet goed mogelijk om de leefbaarheid van delen van de omgeving te meten, zoals leefbaarheid van een buurt. De gangbare

vragenlijsten naar 'leefbaarheid' van de buurt meten volgens Van Veenhoven niet meer dan de mate van tevredenheid van bewoners ten aanzien van een aantal aspecten.

Volgens Machiel van Dorst (2005) is leefbaarheid wel degelijk te meten. In het boek ‘Een duurzaam leefbare woonomgeving’ beschrijft Van Dorst leefbaarheid op de volgende manier;

"Leefbaarheid is een uitspraak over de relatie van een subject en de omgeving. De relatie wordt op verschillende manieren uitgelegd, hierbij zijn er drie relevant: • De gepercipieerde leefbaarheid - waardering van het individu voor zijn of haar omgeving.

• De kennelijke leefbaarheid - de goede match tussen organisme en omgeving, achteraf te beoordelen door het aantal gelukkige levensjaren.

• De veronderstelde leefbaarheid - de mate waarin de leefomgeving voldoet aan de veronderstelde voorwaarden voor kennelijke leefbaarheid.

Een duurzame leefbaarheid ondersteunt behoeften van mensen, dit is zowel gepercipieerde leefbaarheid als ook kennelijke leefbaarheid. (Van Dorst, 2005). Met dit onderzoek wil ik de gepercipieerde leefbaarheid en de veronderstelde leefbaarheid in Volewijck gaan onderzoeken.

De gepercipieerde leefbaarheid

De gepercipieerde leefbaarheid gaat in op de mening van de buurtbewoners. Hoe beoordelen zij aspecten van de wijk? Zo komen van de Valk en Musterd (1998) met de volgende definitie: “leefbaarheid is de waardering, of het gebrek aan waardering, van het individu voor zijn of haar leef- omgeving”.

Volgens Van de Valk en Musterd onderstreept de definitie het belang van de goede combinatie mens en omgeving.

Van de Valk en Musterd: “De ‘match’ (of interactie) staat hier echter niet centraal, maar de subjectieve beleving van het individu.” Als voorbeeldbeeld geven ze: een

Figuur 1: De verschillende relaties tussen mens en omgeving bij verschillende vormen van leefbaarheid

maatregel ter verhoging van de verkeersveiligheid is wel de kennelijke leefbaarheid positief beïnvloeden (minder verkeersslachtoffers, dus een positief effect op de gelukkige levensjaren), maar dit kan gelijktijdig niet gepercipieerd worden en daarmee ook niet gewaardeerd worden door bewoners.

Ook kan de waardering van een individu voor de omgeving volgens Van de Valk en Musterd afhankelijk zijn van persoonskenmerken, ervaring, persoonlijke interpretaties en behoeften en een maatschappelijke en culturele context. “Waardering heeft betrekking op de bruikbaarheid, de aantrekkelijkheid en de veiligheid van de omgeving. De waardering komt voort uit de dagelijkse fysieke interactie met de gebouwde (en natuurlijke) omgeving en uit de sociale interactie in de gebouwde omgeving.” (Van de Valk en Musterd (1998).

De veronderstelde leefbaarheid

Volgens Machiel van Dorst is de veronderstelde leefbaarheid de mate waarin de omgeving voldoet aan de veronderstelde voorwaarden voor kennelijke

leefbaarheid. Hier staan volgens hem de indicatoren centraal die beschrijven of verklaren waarom een omgeving (on)leefbaar is.

“De causaliteit is niet eenvoudig vast te stellen en de veronderstelde leefbaarheid beperkt zich dus vaak tot normatieve of veronderstelde relaties. De normatieve relaties hebben nog een beschrijvend karakter, zoals correlaties tussen

omgevingsfacetten en gepercipieerde leefbaarheid. De veronderstelde relaties zijn politieke inbreng. De veronderstelde leefbaarheid is een optelsom van aspecten van milieuhygiëne, fysieke omgevingskenmerken en sociale aspecten. De veronderstelde leefbaarheid is een operationalisatie van leefomgevingskwaliteit”, aldus van Dorst.

Terugkijkend op de definities en betekenissen van leefbaarheid, kan worden vastgesteld dat de veronderstelde leefbaarheid omgevingskenmerken geeft die van invloed kunnen zijn, maar deze kunnen het beste beschouwd worden in combinatie met de waardering van bewoners. De gepercipieerde leefbaarheid wordt niet alleen beïnvloed door de omgevings- kenmerken, maar ook door persoonskenmerken of een sociaal-culturele context. Feitelijk heeft leefbaarheid dus betrekking op de kwaliteit van de interactie tussen mens en omgeving. De gepercipieerde leefbaarheid benadert deze interactie vanuit de mens en de

veronderstelde leefbaarheid benadert deze interactie vanuit de omgevingsfacetten. (Van Dorst, 2005)

In document Hoe leefbaar is Volewijck? (pagina 86-89)