• No results found

Maslows behoeftehiërarchie (1968)

In document Hoe leefbaar is Volewijck? (pagina 89-92)

Het begrip ‘leefbaarheid’ heeft te maken met de behoeftes van individuen. Maslow’s theorie gaat ervan uit dat behoeften hiërarchisch zijn georganiseerd; volgens een ‘first things first’ principe. De meest basale behoeften zijn fysiologisch van aard en gericht op overleven: dus voldoende te eten en te drinken, niet veel te heet en niet veel te koud, enzovoort. Het gaat hier om de omstandigheden die het menselijk organisme in staat stellen om te leven. De tweede laag in de

behoeftehiërarchie bestaat uit aspecten die te maken hebben met veiligheid. Als er een omgevingskwaliteit is gerealiseerd die het bestaan mogelijk maakt, is de volgende stap gericht op het voortbestaan. In eerste instantie letterlijk: het tegen- of uit de weg gaan van omstandigheden die levensbedreigend zijn. Vervolgens gaat het ook om omstandigheden die een gevoel van veiligheid versterken. Als door de twee eerste lagen in de behoeftehiërarchie het (voort)bestaan

gewaarborgd is en men zich veilig voelt, worden sociale behoeften (ergens bij horen, liefde en affectie geven en ontvangen) en aan ego gerelateerde behoeften (zelfrespect, waardering, tevredenheid) belangrijk. De behoefte met de hoogste rang wordt zelfactualisatie genoemd. Zelfactualisatie heeft te maken met het bereiken van je bestemming; zoals een musicus die muziek ‘moet’ maken en een schilder die ‘moet’ schilderen of een wetenschapper die theorieën ‘moet’

bedenken. Als deze behoefte niet wordt vervuld, wordt men rusteloos en ontstaat het gevoel dat er ‘iets’ mist (Leidelmeijer & Kamp 2002).

Probleemwijken

In het boek 'Problemen in wijken? Of probleemwijken?' van Sako Musterd en Wim Ostendorf (2009) weerspiegelt de titel van het boek de fundamentele vraag die de schrijvers centraal willen plaatsen in een discussie.

Wat zijn probleemwijken?

Zoals in de probleemsituatie wordt beschreven, wordt Volewijck als probleemwijk beschouwd en wordt de wijk ook zo in verschillende media neergezet. Er zijn verschillende projecten gaande die de wijk moeten verbeteren.

Volgens Musterd en Ostendorf (2009) zijn probleemwijken woonwijken met diverse maatschappelijke en infrastructurele tekortkomingen.

De officiële definitie van probleemwijken luidt als volgt: 'Een probleemwijk is een wijk waarin zich meerdere problemen tegelijk voordoen, waaronder werkloosheid, geweld, criminaliteit, verslavingsproblematiek en gezondheidsproblemen, zoals een hoog sterftecijfer en overgewicht.'

Nederland kent een groot aantal wijken, voornamelijk naoorlogse wijken, die men de naam 'probleemwijk' gegeven heeft. De vraag is waarom het voornamelijk naoorlogse wijken zijn. Dit komt vooral door het eentonige woningaanbod. Bovendien hebben woningbouwcorporaties vaak een zeer groot marktaandeel in deze wijken, vaak tussen de 80% en de 100%. Het woningaanbod bestaat

voornamelijk uit sociale woningbouw. Groepen mensen met een lager inkomen en een lager opleidingsniveau wonen vaak in deze sociale huurwoningen. Door deze concentratie van mensen met een laag inkomen, een laag opleidingsniveau en vaak ook een buitenlandse afkomst, zouden probleemwijken kunnen ontstaan. In probleemwijken is vaak sprake van stigmatisering, wat betekent dat men mensen die in een probleemwijk wonen vaak van tevoren al een negatief kenmerk toekent. Probleemwijken zijn vaak oude arbeiderswijken, dicht bij het centrum. De oude arbeiderswijken zijn gerealiseerd aan het eind van de negentiende en begin twintigste eeuw. Ze zijn klein opgezet in blokken en rijtjes. Dit is ook van

toepassing op Volewijck. Vanwege de goed betaalbare huur zijn de woningen erg aantrekkelijk voor mensen met lage inkomens. In probleemwijken zijn de

problemen rond criminaliteit vaak groter dan in andere wijken (Musterd & Ostendorf 2009).

Criminaliteit

In Volewijck is veel criminaliteit. In 2011 werd in Volewijck 7,6% van de jongeren tussen 12 en 24 jaar verdacht van criminaliteit (Gemeente Amsterdam, 2012). Het boek ‘Criminaliteit en rechtshandhaving’ (Kalidien, 2012) is er voor allen die, al dan niet beroepsmatig belangstelling hebben voor cijfers over criminaliteit en

rechtshandhaving. Het rapport bevat de gegevens en ontwikkelingen op het terrein van criminaliteit en rechtshandhaving. De gegevens hebben in het algemeen betrekking op de periode 2005-2012.

De rapportage richt zich op de volgende vragen: wat is de aard en omvang van de criminaliteit in Nederland, welk deel wordt hiervan opgespoord, welke

strafrechtelijke reactie heeft justitie hierop, hoe worden opgelegde sancties tenuitvoergelegd en welke ontwikkelingen hebben zich hierin voorgedaan? Criminaliteit is een veelomvattend begrip voor alle gedragingen die bij

wet zijn verboden, van te hard rijden tot moord. Dit maakt dat het presenteren van bijvoorbeeld het ‘totale aantal delicten’ maar een beperkte

informatieve waarde heeft. Een onderscheid naar verschillende delicttypen is informatiever. Maar een uitsplitsing naar delicttype kan op veel

manieren worden gemaakt en is daardoor al gauw een bron van verwarring. De vraag of ‘diefstal met geweld’ moet worden geteld als vermogensdelict of als geweldsdelict is slechts een van de vele vragen die rijzen. Criminaliteit kan worden gemeten door burgers of bedrijven te vragen hoe vaak zij in een bepaald jaar slachtoffer zijn geweest van een delict. Ook kan dit door het aantal door de politie of andere (opsporings)instanties geregistreerde misdrijven of overtredingen te tellen. Maar wat zeggen de uit enquêtes of registraties verkregen

criminaliteitscijfers over de werkelijke omvang van de gepleegde criminaliteit? Is criminaliteit eigenlijk wel de som van alle (door bedrijven, burgers en instellingen) ondervonden delicten? Telt een door één persoon gemaakt computervirus dat honderdduizend slachtoffers maakt, voor één delict of voor honderdduizend delicten? Omdat van veel delicten geen aangifte wordt gedaan, en omdat de politie en andere opsporingsinstanties niet bij elke melding of constatering van een delict een proces-verbaal opmaken, is de waarneming onvolledig en kan het voor de beschrijving van de criminaliteitsontwikkeling uitmaken welke bron en definitie gebruikt worden. De omvang van de criminaliteit en de mate van rechtshandhaving zijn niet altijd eenvoudig en eenduidig te meten. Cijfers daarover zijn soms

moeilijk te interpreteren, maar zij voorzien in een grote behoefte.

Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (2014) heeft voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie onderzoek gedaan naar Nationale

Veiligheidsindices. In het onderzoek wordt een methode beschreven om zo betrouwbaar mogelijk ontwikkelingen in criminaliteit, overlast en

onveiligheidsbeleving in Nederland te beschrijven.

Om trends in criminaliteit te meten, moet er volgens Het Wetenschappelijk

Onderzoek- en Documentatiecentrum een aantal criteria worden aangehouden om te bepalen wat er tot criminaliteit gerekend kan worden. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat sommige gedragingen die volgens de wet verboden zijn, maar waartegen door de politie in de praktijk niet wordt opgetreden of die door burgers niet als zodanig worden gezien, niet als criminaliteit worden gekenmerkt. Criminaliteit is volgens Het Wetenschappelijk Onderzoek- en

Documentatiecentrum (2014) onderverdeeld in elf delicttypen, te weten: moord en doodslag, geweldsdelicten, zedendelicten, vermogensdelicten met een

geweldscomponent, diefstal (zonder geweld), inbraak (zonder geweld),

vernielingen en misdrijven tegen de openbare orde, verkeersmisdrijven, bedrog, drugsmisdrijven en wapenmisdrijven. Bij het maken van het onderscheid in deze elf typen is rekening gehouden met welke delicten inhoudelijk onderscheiden

moeten worden en met welke bronnen de verschillende delicttypen gemeten kunnen worden (Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, 2014).

In document Hoe leefbaar is Volewijck? (pagina 89-92)