• No results found

313 Thema’s laagveenproblematiek |

In document Dalende bodems, stijgende kosten (pagina 33-35)

DRIE waterkeringen (exclusief het wegdek zelf), voor

313 Thema’s laagveenproblematiek |

DRIE DRIE

In deze kosten­ en batenanalyse is vooral gekeken naar het effect van maatregelen op de gewasproductie, de kosten en de consequenties voor het inkomen van de melkveebedrijven. In de studie is niet gekeken naar de baten uit het agrocomplex. Er zijn geen indirecte effecten, bijvoorbeeld als gevolg van lokaal verminderde melk­ productie, die direct leiden tot additionele welvaarts­ effecten. Bij de voedselverwerkende industrie is daar in het algemeen geen sprake van. Verondersteld wordt dat als op termijn grenzen worden gesteld aan de landbouw om bodemdaling te beperken, mensen ander werk vinden en investeringen hun weg vinden elders in de economie. In het hoofdstuk over onzekerheden wordt dit verder toegelicht.

3.3 Klimaat

Een bron van vooral CO2

Dalende veengronden zijn een bron van broeikasgassen. Jaarlijks emitteren de voor landbouw gebruikte

veengronden in Nederland ongeveer 4,2 miljoen ton CO2 (Van den Akker et al. 2008). Veengronden kunnen daarentegen ook koolstof vastleggen, maar dan moeten de omstandigheden zo zijn dat oxidatie niet of nauwelijks optreedt. Dat laatste betekent vernatting of in ieder geval geen grote drooglegging in de zomerperiode.

De Nederlandse veengronden emitteren vooral CO2, in veel mindere mate lachgas en weinig methaan. Het waterbeheer, het type landgebruik en het manage­ ment bepalen voor een groot deel hoeveel van deze broeikasgassen vrijkomen. In kader 5 wordt nader ingegaan op emissies van broeikasgassen en de condities waaronder deze plaatsvindt.

De mondiale aandacht voor klimaatverandering neemt sterk toe. Dit is goed af te lezen aan de slotverklaring van de COP in Parijs in 2015. Een van de afspraken is om met meer ambitie dan voorheen in te zetten op de reductie van de emissie van broeikasgassen. Klimaatverandering is dus ook een welvaartsaspect en daarom is in deze kosten­batenanalyse ook gekeken naar de emissie van broeikasgassen van laagveengebieden, in het bijzonder van de gronden die voor landbouw worden gebruikt. Het Europees en nationaal klimaatbeleid is gericht op het reduceren van de emissie van broeikasgassen (mitigatie) en op het beperken van de gevolgen van klimaat­ verandering (adaptatie). Nederland heeft zich

gecommitteerd aan het Europese klimaatdoel en spant zich net als de andere Europese landen in om de emissie van broeikasgassen te reduceren. Daarvoor wordt de omvang van deze emissie jaarlijks geïnventariseerd en gerapporteerd aan Europa (Coenen 2016). De emissie door landgebruik, landgebruiksveranderingen en Relevant binnen deze verkenning is de langetermijn­

ontwikkeling van de landbouw. Bedrijven die verder intensiveren en hun schaal vergroten zullen voor hun bedrijfsvoering, naast de grasopbrengst uit de weiden extra ruw­ en krachtvoer moeten aankopen. Weidegang is in dit type bedrijfsvoering minder gangbaar en een gemiddelde veebezetting van meer dan twee koeien per hectare is mogelijk. Het grasland staat vooral in het teken van hoge gewasproductie en dat betekent voor intensieve, op de wereldmarkt gerichte bedrijven dat optimale condities en dus ontwatering noodzakelijk zijn. Ook verbreding kan een richting zijn van de melkvee­ houderij, waarbij de waarden van het gebied een waarde toevoegen aan het product. Denk hierbij aan

streekproducten die in de nabije omgeving worden verkocht. De afzet vindt plaats tegen een hogere prijs en de ketens tussen producent en consument zijn korter. Netto gaat er dan meer naar de primaire producent die daarmee de hogere kosten kan dekken.

Geen eenduidig beeld perspectieven melkveehouderij De meningen van deskundigen over de perspectieven van de gangbare melkveehouderij in de veenweidegebieden lopen sterk uiteen. Waar de landbouw elders in Nederland de kostenstijgingen opvangt met schaalvergroting, is dat in meer extensieve delen van bijvoorbeeld Laag Holland (een veenweidegebied binnen het beheergebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier) in mindere mate mogelijk (Provincie Noord­Holland 2011). Door fysieke handicaps is de veehouderij in een aantal gebieden relatief extensief en de veedichtheid laag. Wat oudere studies geven aan dat er geen toekomst is zonder systeemverandering (Dauvellier 2002; Everdingen & Jager 2001). Anderen zien nog toekomst tot in 2040, maar alleen als agrarisch natuurbeheer een volwaardige economische activiteit wordt (Lam et al. 2010). Voor gebieden met een veel grotere verkaveling, zoals in Friesland, geldt dit overigens niet.

Onderwaterdrainage remt bodemdaling af Een alternatieve maatregel, waarvoor hier en daar draagvlak is en die ook al door sommige bedrijven wordt toegepast, is onderwaterdrainage. De fluctuatie tussen zomer­ en winterpeil en de verschillen in hydrologie tussen de randen en middenstukken van de percelen worden hierdoor kleiner. Het is plausibel te

veronderstellen dat met deze maatregel grasland intensiever wordt gebruikt. Deze methode draagt bij aan minder bodemdaling, maar draagt niet bij aan een rijkere biodiversiteit. De intensiverende landbouw, die meer gericht is op productie voor de wereldmarkt, ziet vooral vernatting als een ‘no go zone’. Bedrijven die naar een ander marktsegment kijken zien wel kansen voor vernatting, al ligt er ook voor hen ergens een grens.

DRIE

landbouw, MKB en afval. Alle sectoren die geen deel uitmaken van het huidige Europese emissiehandels­ systeem (ETS), een Europees handelssysteem voor grote energie­intensieve bedrijven. De LULUCF­sector is binnen de ESR een uitzondering, aangezien er geen

gespecificeerde mitigatiedoelen door de EU voor deze categorie worden voorgeschreven. Wel is de ‘no debit rule’ van toepassing, wat inhoudt dat de EU en de afzonderlijk lidstaten niet meer gaan emitteren. Het doel is: geen nettogroei van emissies of afname vastlegging CO2. Een eventueel te hoge emissie of te lage vastlegging bosbouw, vallen onder de zogenoemde LULUCF­emissies.

In EU­voorstellen van 20 juli 2016 (European Commission 2016) staat vermeld dat na 2020 de LULUCF­emissies – waaronder de emissies uit bossen en bodems – deel gaan uitmaken van het toekomstig klimaat­ en energiebeleid en onder de accountancy gaan vallen. Concreet zou dit kunnen betekenen dat na 2020 emissies uit bossen en bodems onderdeel zouden kunnen gaan worden van een verrekening op basis van de Effort Sharing Regulation (ESR). Dit ESR­systeem bepaalt de nationale doelen post Kyoto (na 2020) voor de sectoren transport, bouw,

5 Broeikasgassen

Afhankelijk van de omstandigheden kunnen laagveengebieden broeikasgassen vrijgeven (‘source’) of vastleggen (‘sink’). Natuurlijke venen leggen koolstof vast en geven onder natte, moerasachtige omstandigheden methaan vrij. Drooggelegde laagvenen geven CO2 vrij en een kleine hoeveelheid lachgas (indien intensief bemest is dat meer). Door de drooglegging is er geen methaanemissie. Bodemdaling leidt dus tot emissie van CO2 en lachgas; minder bodemdaling leidt tot een lineaire afname hiervan.

Kooldioxide (CO2)

CO2 komt vrij door mineralisatie van het veen. Dit proces doet zich voor in ontwaterde veengronden, vooral in de zomer, en wordt versneld als de bodem wordt bewerkt (scheuren van gras, ploegen). Zo leidt het verbouwen van mais op veengronden, of moerige gronden, tot een zeer snelle veenafbraak. Er zijn indicaties, onder andere uit de Alblasserwaard, dat op akkerbouwpercelen de maaivelddaling 40 tot 50 procent sneller verloopt dan op percelen met gras. Dit kan wijzen op een veel snellere afbraak van veen als gevolg van bodembewerking. Een veenbodemdaling van 1 centimeter staat gelijk aan ongeveer 22 ton CO2 per hectare­1. In de Nationale emissie inventarisatie is de totale bijdrage van de Nederlandse veengronden die voor landbouw worden gebruikt 4,2 miljoen ton CO2 per jaar. Dit is 2 procent van de totale Nederlandse uitstoot van broeikasgassen en zal relatief toenemen naarmate andere bronnen fors afnemen. In deze studie is meegenomen hoeveel CO2­emissie richting 2050 zal optreden gegeven het huidige peilbeheer en gegeven bepaalde maatregelen die de bodemdaling afremmen.

Methaan (CH4)

Methaan is een broeikasgas dat ongeveer 25 keer zo krachtig is als CO2. Methaan komt vrij onder anaerobe omstandigheden waarin de veengronden plas­dras staan. Feitelijk zijn dit moerasachtige omstandigheden die ongeschikt zijn voor de huidige melkveehouderij. Het methaan ontstaat op de grenszone tussen water en lucht. Als dit aan de oppervlakte gebeurt kan het methaan rechtstreeks vrijkomen. Deze situatie doet zich

voornamelijk bij zeer ondiepe drooglegging voor, een situatie die meestal samengaat met een natuurlijke of semi­natuurlijke vorm van landgebruik. Gebeurt dit dieper in de bodem, dan oxideert het methaan tijdens het transport door de bodem en komt er minder methaan vrij.

Lachgas (N2O)

Lachgas is een sterk broeikasgas, ongeveer 300 keer sterker dan CO2. Lachgas is afkomstig van de in de bodem aanwezige stikstof. Bronnen zijn mest (dierlijke en kunstmest) en de stikstof die vrijkomt bij de mineralisatie. Lachgas wordt gevormd onder anaerobe omstandigheden en het vrijkomen verloopt sneller naarmate er een overvloed aanwezig is van organische stof en water. Ook geldt hoe hoger het bemestingsniveau, hoe hoger de lachgasemissies. De emissie van lachgasemissie hangt af van vele factoren en is daardoor erg onvoorspelbaar. Verandering van drooglegging en minder bemesting dragen bij aan een afname van de lachgasemissie. Het effect van de managementintensiteit op de emissie van broeikasgassen is onder andere beschreven door Kroon et al. (2015). Zij concluderen dat de broeikasgasemissies uit veenweidegebieden, terrestrische zowel als bedrijfsgerelateerde, afnemen als de managementintensiteit afneemt en het grondwaterpeil wordt verhoogd.

33

In document Dalende bodems, stijgende kosten (pagina 33-35)