• No results found

landbouw natuur

In document Dalende bodems, stijgende kosten (pagina 46-48)

vijf

In dit hoofdstuk gaan we in op bodemdaling in de veenweidegebieden in relatie tot de landbouw – specifiek de melkveehouderij – en de natuur. De problematiek van de bebouwing in het landelijk gebied is meegenomen in de hoofdstukken over bebouwing en infrastructuur. De analyse in dit hoofdstuk volgt de denklijn van de kosten­batenanalyse. De analyse start met een probleem­ analyse, daarna geven we een toelichting op de mogelijke maatregelen, gevolgd door een uitwerking van het nul­ alternatief (huidige situatie) en de beleidsalternatieven. Onderdeel van de analyse is een nadere toelichting op de gehanteerde methodiek om de toekomstige bodemdaling met en zonder maatregelen te bepalen. Daarnaast gaan we in op verschillende effecten van bodemdaling in het veenweidegebied, waaronder de landbouwbaten en opbrengstderving, de extra waterbeheerkosten en mogelijke klimaatkosten als gevolg van de CO2­emissie. Na een methodische toelichting volgt een overzicht van de resulterende kosten en baten met en zonder maatregelen. We sluiten het hoofdstuk af met de resultaten van de beleidsalternatieven.

5.1 Probleemanalyse

5.1.1 Dilemma: relatie bodemdaling en intensieve

landbouw

De bodem in veenweidegebieden heeft weinig draagkracht en daalt door klink en oxidatie als deze wordt drooggelegd ten behoeve van een betere draagkracht en een hogere gewasproductie. Het is in de veenweidegebieden een permanente uitdaging voor beheerders om de overeen­ gekomen gebruiksfunctie(s) zo goed mogelijk te faciliteren en daarbij ook de kosten van het beheer in de gaten te houden. Het is voortdurend zoeken naar optimaal waterbeheer en beheersing van de bodemdaling, en het voorkomen van wateroverlast, natschade of droogte­ schade in de agrarische gebieden. Extra gecompliceerd zijn situaties met meerdere functies binnen één peil­ beheergebied, waardoor zelden alle functies optimaal

bediend worden of, ingeval één functie wel goed bediend wordt, er elders problemen zijn.

Doorgaan met de huidige dominante strategie van ontwatering betekent dat de bodemdaling doorgaat en de negatieve gevolgen elders blijven bestaan of nog versterkt worden. Op termijn zou ook de landbouw­ kundige functie steeds meer nadelen van de bodemdaling kunnen gaan ondervinden. Daarbij speelt ook dat de intensiverende melkveehouderij steeds meer gericht is op hogere productie tegen lage kostprijs om concurrerend te kunnen zijn op de wereldmarkt. Een ontwikkeling die grenzen stelt aan de kansen voor de zich intensiverende melkveehouderijsector in een gebied met de nodige fysieke knelpunten.

Cruciale vragen in deze verkenning zijn of bodemdaling in de laagveengebieden wel of niet geremd zou moeten worden, en welke voors en tegens daarmee gepaard gaan, zowel in kosten als in baten. In de huidige situatie wordt het peil in het merendeel van de veenweidegebieden

geïndexeerd waardoor de bodem ook in de toekomst zal blijven dalen. Het niet afremmen van de bodemaling in veenweidegebieden lijkt te leiden tot meer problemen elders, het wel afremmen lijkt te leiden tot economische problemen voor de landbouwbedrijven, de dominante sector in de veenweidegebieden. Hoe groot is het effect van bodemdaling op de welvaart en hoe verschuiven de welvaartseffecten als bodemdalingremmende maatregelen worden ingezet? Is er ergens een maatschappelijk optimum tussen de mate van beperking van bodemdaling en het resulterende potentiële landgebruik?

In deze analyse neemt de landbouw, vooral de melkvee­ houderij, een cruciale plek in. Cruciaal, niet alleen vanwege de voedselproductie en het economische belang, maar ook omdat de sector bijdraagt aan de landschappelijke en ecologische waarden, al staat de ecologie als gevolg van de intensivering wel onder druk door de keuzes rond de drooglegging. De melkveehouderij in de veenweide­ gebieden volgt meerdere sporen. Enerzijds intensiveren

45 5 Veenweiden: landbouw ­ natuur |

VIJF VIJF

5.2 Maatregelen

De op dit moment meest voorkomende vorm van peilbeheer is peilindexatie. Plausibele maatregelen die leiden tot minder bodemdaling richten zich of op minder drooglegging in de zomerperiode of op maatregelen waarbij de keuze valt op een andere vorm van landgebruik waarvoor juist natte condities zijn vereist. In beide gevallen wordt peilindexatie losgelaten. Bij de maatregelen die hierna verder worden uitgewerkt is er altijd wel sprake van aanpassing van het type peilbeheer. In het ene geval worden peilbeheeropties gecombineerd met aanpassingen in de agrarische bedrijfsvoering en in het andere geval met een transitie in landgebruik. In alle gevallen is het een combinatie van handelingen waarbij zowel de waterbeheerder als de gebruiker een

verandering doorvoert. In het ene uiterste kan dat een beperkte verandering zijn met geringe consequenties (bijvoorbeeld in de beginperiode van passieve vernatting), in het andere uiterste is de verandering omvangrijk (ander landgebruik, of actieve vernatting). De drie maatregelen die hier worden uitgewerkt zijn: 1. Peilfixatie: het peil wordt vastgezet op een vast peil.

De graslanden in gebruik door de melkveehouderij­ sector ondergaan een geleidelijke vernatting. De conditie past bij een meer extensief veehouderij­ systeem.

2. Onderwaterdrainage: het peil wordt zodanig ingesteld dat de percelen in de zomer voldoende vernat zijn zodat oxidatie en daarmee bodemdaling voor een deel wordt voorkomen. Om de aanwezige omstandigheden ook op langere termijn te behouden is op termijn een geringe peilindexatie niet uit te sluiten. Deze maatregel past bij een meer intensief veehouderijsysteem. 3. Ander landgebruik, met twee hoofdvarianten:

verandering binnen de landbouw, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van paludiculturen, en verandering naar een functie buiten de landbouw, bijvoorbeeld natuurbeheer.

De uiteindelijke keuze van betrokkenen om geen veranderingen door te voeren en alles bij het oude te laten (peilindexatie), een bodemdaling remmende maatregel toe te passen of te kiezen voor een transitie in landgebruik zal veelal gemotiveerd zijn vanuit meerdere invalshoeken. Zo kan het zijn dat de huidige situatie voor dit moment het beste is, of de oplossing is van een ervaren knelpunt (biodiversiteit, landschap, voedselproductie, energie, cultuurhistorie, milieu en klimaat, effect op bebouwde omgeving). Een keuze kan voortkomen uit een economisch of kostenmotief, of omdat de maatregelen kansrijk zijn in de specifieke omstandigheden.

landbouwbedrijven, wat leidt tot grotere bedrijven, grotere stallen, productief grasland, minder weidegang en inkoop van veevoer. Dit is de dominante ontwikkeling in de veenweidegebieden, maar ook elders. Anderzijds zijn er bedrijven die nauw verbonden zijn met hun gebied en de toekomst ervan, en die via verbreding van activiteiten aansluiting zoeken bij het karakter en de draagkracht van het gebied. Hier wordt soms ook voor gekozen als reactie op economische knelpunten in de bedrijfsvoering.

5.1.2 Dilemma: relatie bodemdaling en kosten

waterbeheer

Waterbeheerders zijn bezorgd over de knelpunten die het gevolg zijn van bodemdaling. Voor sommige gebieden, bijvoorbeeld met veel kwel, opbarsten en/of verzilting, gaat het vooral om de extra kosten die samenhangen met bodemdaling. Dit kan aanleiding zijn een toekomstvisie te ontwikkelen over het gewenste grond­ en oppervlakte­ waterregime in zo’n gebied (GGOR). Een ander knelpunt in het landelijk gebied is de aanwezige bebouwing. Vaak is dat een lintbebouwing of een klein dorp zonder een eigen peilgebied. Het aanleggen en het onderhoud van een hoogwatervoorziening (zie kader 1), die ervoor zorgt dat de houten funderingen van de woningen en boerderijen binnen de lintbebouwing en dorpjes geen nadeel ondervinden van peilindexatie, is kostbaar. Ook dit is aanleiding voor waterschappen om kritisch te kijken naar alternatieven. Een nieuw aspect van de problematiek van veenbodemdaling in de ontwaterde veenweide gebieden is de emissie van broeikasgassen die het gevolg is van het landbouwkundig gebruik van laagveen. De aandacht voor klimaat, klimaatmitigatie, maar ook de adaptatie aan veranderende omstandig­ heden, zoals meer neerslag of hogere temperaturen, en daardoor ook meer oxidatie en kansen op meer verzilting als gevolg van zeespiegelstijging, zijn onderdeel

geworden van het discours rond bodemdaling.

5.1.3 Kortom

In de veenweidegebieden stelt het vraagstuk van de bodemdaling de samenleving voor een aantal lastige keuzes in relatie tot het gebruik van deze gebieden voor landbouw en natuur:

− De keuze tussen enerzijds de voedselproductie en de economie van de landbouw en anderzijds de

ecologische, landschappelijke en historische waarden. − De keuze tussen de opbrengsten voor de landbouw en

de beperking van de kosten voor de waterbeheerder (en dus de belastingbetaler).

− De keuze om op een efficiënte manier de verschillende functies ruimtelijk en in de tijd optimaal in te vullen waarbij rekening wordt gehouden met de

VIJF

In document Dalende bodems, stijgende kosten (pagina 46-48)