• No results found

333 Thema’s laagveenproblematiek |

In document Dalende bodems, stijgende kosten (pagina 35-37)

DRIE waterkeringen (exclusief het wegdek zelf), voor

333 Thema’s laagveenproblematiek |

DRIE DRIE

3.4 Natuur en landschap

Unieke natuur

Natuur – of scherper geformuleerd biodiversiteit – en landschap spelen een belangrijke rol in het laagveen­ gebied (PBL 2015; Woestenburg 2009). In discussies over de toekomst van het veenweidegebied ontbreken deze thema’s niet: zij worden vaak genoemd als alternatieve functie in gebieden waar de huidige beheervorm leidt tot serieuze knelpunten. Vanuit een nationaal en Europees perspectief zijn laagveengebieden unieke gebieden, met een unieke geschiedenis, een hoge biodiversiteit, een hoge landschappelijke waarde en een grote aantrekkings­ kracht op recreanten en toeristen (ORAS 2016; PBL 2015; Woestenburg 2009). Ze herbergen een rijke flora en fauna, en zijn karakteristiek vanwege hun open en weids landschap met bijzondere landschaps elementen waaraan nog een groot deel van hun geschiedenis is af te lezen. De gebieden hebben een hoge recreatieve waarde, mede doordat zij voor een groot deel nabij de Randstad liggen. Natuur­ en moerasgebieden in de laagveengebieden staan bekend om hun hoge soortensamenstelling (Van de Riet et al. 2014). Dit komt deels door de variatie in natuurdoel­ typen en grote afwisseling in fysische omstandigheden (extensief beheerde graslanden, moerassen, meren, broekbossen). Voorbeelden van natuurgebieden in veengebieden zijn de Nieuwkoopse Plassen, de Vechtplassen, Eilandspolder en de Weerribben­Wieden. Natuurgebieden in laagveengebieden worden wel omschreven als natuurschatkamers.

De meeste natuurgebieden in de laagveengebieden worden in tegenstelling tot de agrarische gebieden niet drooggelegd. Hun peilen worden meestal niet

geïndexeerd en behouden deze vanaf het moment waarop deze functie is vastgesteld. Een uitzondering geldt voor gebieden waar weidevogels voorkomen en waar enige drooglegging noodzakelijk is. Hierdoor daalt de bodem in deze natuurgebieden weinig tot niet. Dalende agrarische omgeving bepaalt gevolgen voor natuur

De problematiek van bodemdaling in relatie tot natuur­ gebieden zit niet zozeer in het gebied zelf, maar is vooral de drooglegging van de omgeving, waardoor water weg zijgt en de natuurgebieden uiteindelijk gebiedsvreemd water moeten inlaten om het peil te kunnen handhaven. Het inlaten van water is noodzakelijk omdat anders verdroging optreedt. Naast kwantiteit speelt de waterkwaliteit een grote rol: gebiedsvreemd water is veelal rijker aan nutriënten, wat gevolgen heeft voor de biodiversiteit.

van een landgebruikscategorie mag binnen de boekhoudperiode van 5 jaar worden gecompenseerd door een andere categorie. Zo kan een daling van de ‘sink’ van bossen gecompenseerd worden door in het veenweidegebied minder te ontwateren of andersom. Deze verordening biedt ruimte voor het overdragen van emissies en kan stimuleren dat zogenoemde klimaat­ obligaties of ‘green bonds’ worden ingezet voor klimaat­ doelen, zoals emissiereductie in het veenweidegebied. Alleen CO2-emissie in MKBA

Welke vorm de hiervoor genoemde voorstellen uiteindelijk krijgen in het toekomstig Europees klimaat­ en energiebeleid voor 2030 is nu nog niet precies bekend, maar alles wijst erop dat de emissies van landgebruik integraal onderdeel worden van dit beleid.

Een kritisch punt bij het opnemen van landgebruik in het klimaat­ en energiebeleid was lange tijd de tekortkoming rond het monitoren van deze emissies. Dat punt lijkt inmiddels voldoende te zijn opgelost.

Voor zowel methaan als lachgas geldt dat de omvang van hun emissies afhangt van micro­omstandigheden, gecreëerd door natuurlijke of antropogene condities. Het verloop van deze omstandigheden is grillig en moeilijk te bepalen. De emissie van beide overige broeikasgassen kent dan ook een hoge onzekerheid, waarbij die van lachgas groter is dan die van methaan. Deze emissie heeft een zeer grillig verloop en is niet goed te monitoren, wat de ruimte voor beleid klein maakt. Bovendien is het een natuurlijk(er) systeem. Vanwege de grote onzekerheid, het compenserend mechanisme (enerzijds afname van lachgas bij vernatting en de toename van methaan, zie kader 5) zijn deze broeikas­ gassen in deze verkenning verder buiten beschouwing gelaten en zijn alleen de minder onzekere emissies van CO2 meegenomen in de analyse.

Voor het bepalen van de maatschappelijke klimaatkosten van CO2­emissie kan de prijs van CO2 een goede indicator zijn van kosten of baten. Het feit dat er nu geen

beleidscontext is voor de emissie van CO2 is daarvoor niet per se een voorwaarde. Deze studie is gericht op de langere termijn en bovendien is de emissie van CO2, maar ook die van de overige broeikasgassen vanuit ontwaterde veengebieden, een feitelijk gegeven en is er sprake van een effect op het mondiale klimaat. De waarde 0 euro per ton CO2 is in dat licht niet het meest voor de hand liggend. In tegenstelling tot natuur en landschap is hier tenslotte wel een instrument voorhanden om de waarde te duiden. In deze studie zal een range worden gebruikt met een lage en hoge waarde voor de prijs van CO2.

DRIE

verandert het landschap wel degelijk: de soorten­ samenstelling verandert en de verkavelingsstructuur verandert. In het perspectief van andere veranderingen met een landschappelijke impact, zoals de aanleg van wegen, spoorlijnen en bedrijventerreinen, en de intensivering en schaalvergroting van de landbouw, zal de impact van bodemdaling misschien niet hoog scoren. Maar de verandering zet wel degelijk door: uiteindelijk zal een groot deel van het veenweidelandschap verdwijnen, al zal dat in de gebieden met dikke pakketten nog vele eeuwen duren.

Bodemdaling leidt vooral op de lange termijn (tientallen jaren tot enkele eeuwen) tot verandering. Op de kortere termijn hebben het beheer en landgebruik de meeste invloed op de biodiversiteit en het landschap. Met de ruilverkavelingen, de drooglegging en peilindexatie is deze verandering in de jaren zestig van de vorige eeuw versneld ingezet, later gevolgd door schaalvergroting en intensivering van de melkveehouderij. Dit heeft niet alleen geleid tot meer bodemdaling maar ook tot de achteruitgang van de biodiversiteit en het aantal landschapselementen.

Effectieve maatregelen: natte en extensieve landbouw, en meer natuur

Vernatting, waarbij het peil wordt gefixeerd en niet meer geïndexeerd, is een maatregel die vooral gunstig is voor flora en fauna en kan leiden tot minder CO2­emissie. Deze maatregel kan vooral worden toegepast als het beheer is gericht op kruidenrijke graslanden en natuurlijke sloot kanten, en als er sprake is van

extensivering van het gebruik. Dit kan een minder hoge mestgift zijn of een lagere veebezetting, en zodanig maaibeheer dat rekening wordt gehouden met de ‘Landschapspijn’

De veenweidegebieden, gedomineerd door agrarisch beheerde graslanden, zijn bij uitstek de belangrijke habitat voor weide­ en moerasvogels. Sinds 1960 is de weidevogelstand sterk achteruitgegaan (zie figuur 3.2). Uit cijfers blijkt dat de landelijke populaties van grutto, scholekster en kievit tussen 1990 en 2011 met grofweg 40 tot 60 procent zijn gedaald. De laatste tien jaar is het beeld nogal wisselend: sommige soorten nemen toe, zoals tureluur, gele kwikstaart en kuifeend, andere nemen nog steeds af, zoals kievit en scholekster. Deskundigen wijten de achteruitgang aan de zich intensiverende landbouw: de diepere drooglegging, de uniforme bemesting en de wens tot hogere productie leiden vaak tot een minder kruidenrijk grasland. Allemaal minder gunstige condities voor weidevogels en een rijke flora. In een recent artikel over de ontwikkelingen in Friesland worden de zorgen over de gevolgen van de intensivering van de landbouw voor het weidelandschap geuit met opmerkingen als ‘teloorgang van het

weideland’ en ‘landschapspijn’ (NRC 2016).

De bodemdaling als fysisch fenomeen is op zichzelf niet zozeer een factor die direct van invloed is op de

biodiversiteit. Bodemdaling als chemisch fenomeen is dat echter wel. Door de mineralisatie komen nutriënten vrij die, naast de N­giften die wettelijk zijn toegestaan, de veenweiden extra eutroof maken.

Een kwestie van tijd

Doordat de bodemdaling zo geleidelijk verloopt, is de invloed hiervan op het landschap misschien niet zo scherp in beeld. Over een termijn van vele tientallen jaren en in gebieden waar het veen nu al vrij snel kan overgaan in moerige gronden en daarna in minerale gronden

Figuur 3.2 1990 1994 1998 2002 2006 2010 2014 0 50 100 150 200 Index (2000 = 100)

Bron: NEM (provincies, Sovon, CBS)

pb l.n l Alle weidevogels Grutto Veldleeuwerik Weidevogels

35

In document Dalende bodems, stijgende kosten (pagina 35-37)