• No results found

The long run market equilibrium

In document Samenvatting Micro-economie (pagina 51-54)

De lange termijn = de periode waarin de bedrijven al hun inputs vrij kunnen kiezen en aanpassen naargelang nodig is. Het aantal bedrijven in de industrie ligt niet vast.

Om te bepalen welke output men op LT gaat produceren, moet de firma gebruik maken van haar lange termijn kostenfuncties.

Zie grafiek pagina 7 + besanko p. 329

4.1 Het afleiden van de LT aanbodcurve van 1 firma

Zie supplementen. (in feite zal enkel de 3de orde voorwaarde verschillen van de situatie van

Op lange termijn zijn “vaste kosten” altijd vermijdbaar en dus m.a.w. non-sunk. Daarom zal het bedrijf beslissen om de markt op LT te verlaten als de prijs lager is dan de AC-curve (gemiddelde kosten).

De LT aanbodcurve zal overeenkomen met dat deel van de marginale kostencurve dat boven de AC-curve ligt (want als MC < AC  P < AC en de firma verlaat de industrie).

4.2 Free entry and long-run perfectly competitive equilibrium (= slide 6 pagina 7)

Het lange termijn evenwicht komt voor wanneer er een prijs bereikt wordt waarvoor vraag en aanbod gelijk zijn en waar bedrijven noch de markt betreden noch de markt verlaten. Een lange termijnevenwicht wordt gekenmerkt door een marktprijs P*, wanneer er n* identieke bedrijven op de markt zijn die elk een output Q* realiseren die aan 3 voorwaarden voldoet. Deze 3 voorwaarden zijn:

 Elk bedrijf maximeert zijn lange termijn winst door de juiste output te produceren (volgens de optimalisatievoorwaarde) en hierbij optimaal inputs te combineren. Elk bedrijf opereert ook op zijn minimum efficiënt scale. (want P = AC = MC in dit punt!)  De winst van elk bedrijf is gelijk aan nul. Gegeven dat de marktprijs gelijk is aan P*

kan geen enkele nieuwe toetreder op de markt winst maken, en zal daarom uit de markt blijven. Dit impliceert dus dat P* = AC(Q*), dus de winst is gelijk aan nul.  Het marktaanbod is gelijk aan de marktvraag voor de prijs P*. De n* bedrijven

leveren net genoeg aanbod om de prijs P* mogelijk te maken.

Waarom blijven bedrijven actief als ze op het LT evenwicht een winst van 0 maken?

 Dit komt omdat de totale kosten alle opportuniteitskosten van de firma omvatten!  Dus in het evenwicht waar de winst 0 is, zal de opbrengst van de firma net genoeg zijn

om te compenseren voor het geld en de tijd die de eigenaars uitgeven om de zaak draaiende te houden. Er is voor de uitbaters geen beter alternatief dan de zaak open te houden, want ze krijgen vb. evenveel loon als wanneer ze iets anders zouden doen. Grafiek pagina 331 + learning by doing 9.4 + voorbeeld slides pagina 8

4.3 De lange termijn marktaanbodcurve

Het lange termijn evenwicht vindt plaats in het punt waar het lange termijn aanbod en de vraag elkaar snijden. Het lange termijn aanbod is verschillend van het korte termijn aanbod. Het lange termijn marktaanbod geeft de totale aangeboden hoeveelheid weer in de markt voor verschillende prijzen, aangenomen dat alle lange termijn aanpassingen kunnen worden gemaakt. De LT markaanbodcurve kan niet op dezelfde manier als de KT aanbodcurve worden gevonden, door het aanbod van elke individuele aanbieder horizontaal te sommeren. De reden is dat er is geen bepaalde hoeveelheid bedrijven in de markt aanwezig is op de lange termijn. Als er een lagere prijs komt, zullen er minder zijn, en als er een hogere prijs komt meerdere (omdat er dan verlies respectievelijk winst valt te rapen). Het LT-aanbod zal een rechte zijn omwille van het feit dat als de prijs door een stijging van de vraag zou toenemen, er nieuwe bedrijven op de markt zullen komen en deze winsten mee zullen afkalven tot de evenwichtsprijs terug de oorspronkelijke prijs is.

4.4 Constant-cost, increasing-cost and decreasing-cost industries 1. Constant-cost industry

Dit komt voor wanneer de uitbreiding (of inkrimping) van de industrie als geheel, als gevolg van nieuwe firma’s die in de industrie toetreden, de inputprijzen niet beïnvloed.

Wanneer nieuwe bedrijven de industrie dus binnenkomen, vindt er geen wijziging in de kostencurven van de inputs plaats. Dit kan voorkomen als de vraag van de industrie naar de input relatief gezien slechts een klein deel van de vraag naar deze input is.

Een constant cost industrie is dus een industrie waarin een toename of afname van het aantal bedrijven in de industrie (en dus ook de geproduceerde hoeveelheid in de industrie) geen invloed heeft op de inputprijzen die gebruikt worden.

Dit geldt bij de eerder besproken theorieën: grafiek pagina 334 2. Increasing-cost industry

Een increasing-cost industrie is een industrie waarin een uitbreiding van de output van de industrie (dus ook het aantal bedrijven in de industrie) resulteert in een toename van de inputprijzen in de industrie, spreekt men van een increasing-cost industrie.

Een industrie zal vaak cost-increasing zijn als er in de industrie gewerkt wordt met industrie- specifieke inputs (industry-specific inputs.), met andere woorden inputs die enkel door de bedrijven uit deze industrie worden gebruikt.

Als de vraag nu bijvoorbeeld zou stijgen, dan zou in eerste instantie hetzelfde gebeuren als bij een constant-cost industrie: de prijs stijgt tijdelijk en nieuwe bedrijven komen op de markt. Het verschil is echter, dat door de aantrekking van de nieuwe bedrijven de inputprijzen beginnen te stijgen en zo de kostenfuncties van de individuele firma’s ook een stijging ondergaan. Op deze manier zal op den duur een nieuw evenwicht worden bereikt waarbij alle firma’s een winst van 0 maken, maar waarbij de prijs na toetreding van de extra bedrijven hoger geworden is omwille van de hoger geworden kosten. De LT-marktaanbodcurve is dus een stijgende curve!

Zie grafiek pagina 338

3. Decreasing-cost industry

Een decreasing-cost industrie is een industrie waarin een uitbreiding van de output (en dus het aantal bedrijven) tot gevolg heeft dat de inputprijzen van de inputs zullen dalen!

In een decreasing-cost industrie, is de marginale – en gemiddelde kostencurve van elke firma dalend, niet omdat de bedrijven van schaalvoordelen genieten maar omdat de inputprijzen dalen wanneer de industrie meer output voortbrengt!

De reden waarom dit kan gebeuren is omdat sommige industrie-specifieke inputs pas op een volledig efficiënte manier kunnen geproduceerd worden als de vraag groot genoeg is. De aanbieders van deze input opereren met andere woorden nog niet altijd op hun minimum efficient scale en wanneer de vraag naar de inputs stijgt, daalt hun gemiddelde kost en zo ook de prijs van de inputs!

Als in een decreasing-cost industrie de vraag stijgt, zal op korte termijn de prijs stijgen waardoor nieuwe bedrijven worden aangetrokken in de industrie. Omdat er nu meer output geproduceerd zal worden, dalen de inputprijzen en zo ook de marginale – en gemiddelde kostencurven van de producent. Hierdoor daalt de prijs op lange termijn en dus is de LT marktaanbodcurve een dalende rechte!

Voorbeeld p 339 + grafiek pagina 340! + ZIE BESLUIT pagina 341

5.

Economic rent, consumer surplus en producer surplus

In document Samenvatting Micro-economie (pagina 51-54)