• No results found

How the market price is determined: Short run equilibrium

In document Samenvatting Micro-economie (pagina 48-51)

De korte termijn wordt op de markt gedefinieerd als de periode:  Waarin het aantal bedrijven in de industrie vastligt.

 Waar tenminste 1 input (vb. grootte van de fabriek => kapitaal) vastligt. 3.1 Korte termijn aanbodcurve van een bedrijf

De KT totale kosten van een bedrijf dat een hoeveelheid Q produceert zijn: (1) wanneer Q > 0

(2) wanneer Q = 0

Deze uitdrukking geeft 3 soorten van kosten voor een bedrijf op KT weer:

 TVC(Q) = totale variabele kosten die afhankelijk zijn van de output

 SFC = Sunk fixed cost, kosten die onafhankelijk zijn van de output en die niet kunnen worden gerecupereerd op de korte termijn, zelfs niet wanneer men de productie stopt.  NSFC = Non-sunk fixed cost, kosten die onafhankelijk zijn van de output en die

kunnen worden gerecupereerd op de korte termijn wanneer men de productie stopt. De totale vaste kosten van de firma, TFC, is gelijk aan NSFC + SFC. Als NSFC = 0, dan zal de totale vaste kost gelijk zijn aan de sunk fixed cost (speciaal geval): TFC = SFC.

Dit geval beschouwen we eerst.

1. Short-run supply curve bij TFC = SFC

De KT aanbodcurve van een firma geeft weer hoe de winstmaximaliserende output veranderd bij een veranderende marktprijs. Voor het laatste stuk dat zal worden aangeboden geldt dat P = SMC (winstmaximalisatie eerste orde voorwaarde.)

Als geldt dat, bij P = SMC, de prijs lager is dan de Average Variable Cost (AVC(Q)), dan zal men als bedrijf de productie stil leggen en dan is Q = 0. In het andere geval, als P > AVC(Q) is het beter voor het bedrijf om toch te produceren, ook al maken ze verlies, om zo hun vaste kosten deels te kunnen dekken.

SFC

Q

TVC

NSFC

SFC

Q

STC

)(

)(

De prijs van minder dan P = AVC(Q) wordt de “shut-down prijs” genoemd. Bij prijzen die kleiner zijn dan de P = AVC(Q) wordt er geen output meer geproduceerd want een bedrijf zal enkel produceren als geldt dat:

) 0 ( ) ( 

Q  en als PAVC(Q) dan geldt: (Q)(0)

In dit geval is de shut-down prijs PS het laagste punt waarop de aanbieder zal aanbieden.

Voor de rest valt het aanbod van de producent samen met de marginale kostencurve. Learning by doing 9.1

Grafiek slides pagina 4 slide nummer 2 + besanko pagina 314

2. Short-run supply curve for a price taking firm when some costs are sunk and some are nonsunk

Wanneer sommige vaste kosten van de firma non-sunk zijn veranderd de derde orde voorwaarde voor winstmaximalisatie. Om te zien hoe de situatie zal verschillen van de situatie met alle vaste kosten die sunk zijn, moet men eerst de Average nonsunk costcurve definiëren [ANSC(Q)]

Q NSFC AVC

ANSC   /

Deze curve heeft ook een U-vorm en ligt tussen de KT gemiddelde kostencurve SAC en de gemiddelde variabele kostencurve AVC.

Voor deze situatie geldt dat het voor de firma pas interessant is om te produceren als P > ANSC(Q), want door niet te produceren zou men ook de non-sunk vaste kosten nu kunnen vermijden! Namelijk, als men zou produceren onder deze prijs, maakt de firma verlies dat ze zou kunnen vermijden bij een nulproductie.

In deze situatie geldt dus dat de aanbodcurve samenvalt met de SMC tot aan de shut-down prijs P = ANSC(Q). Voor (P=) SMC < ANSC zal de firma nooit produceren en daar is Q =0. Met het concept van de ANSC kan men de aanbodcurve en een shut-down prijs van een firma formuleren in 3 speciale gevallen:

 Alle vaste kosten zijn sunk (eerder bekeken). In dit geval is ANSC = AVC en de shut- down regel zal zijn P < AVC (= ANSC), wat we eerder zagen. Als alle vaste kosten nonsunk zijn, is de KT aanbodcurve van de firma het gedeelte van de SMC boven de shut-down prijs.

 Alle vaste kosten zijn nonsunk. In dit geval is ANSC = SAC (= short run average costs). De shut-down regel wordt P < SAC. Als alle vaste kosten nonsunk zijn, is de KT aanbodcurve van de firma het gedeelte van de SMC boven de shut-down prijs.  Sommige vaste kosten zijn sunk en andere zijn nonsunk. Dit hebben we in dit

onderdeeltje onderzocht.

Learning by doing 9.2 pagina 318 + grafiek 319 + grafiek p. 317 3.2 Shut-down of exit beslissing van het bedrijf op korte termijn

Shutdown = een korte termijn beslissing om niet te produceren gedurende een bepaalde periode ten gevolge van de huidige marktomstandigheden.

Exit = lange termijn beslissing om de markt te verlaten. 1. De korte termijn shutdown beslissing van een firma

Een bedrijf negeert zijn sunk kosten wanneer het beslist om tijdelijk de productie stop te zetten (= shutdown) of niet. Dit is zo omdat de vaste kosten die reeds sunk zijn op KT toch niet meer gerecupereerd kunnen worden, wat men ook beslist van te doen. Met deze kosten moet men dus geen rekening houden.

De firma zal kortstondig sluiten als de opbrengst van de productie kleiner is dan de variabele kosten van de productie. (aangenomen dat alle vaste kosten sunk zijn.)

 Shut down als TR < TVC

 Shut down als TR/Q < TVC/Q dus als P < AVC

Conclusie: Op korte termijn zal de firma ervoor kiezen om de productie tijdelijk stil te leggen als de prijs van een goed lager is dan de gemiddelde sunk kosten. (average sunk costs). De short-run supply curve is dan dat deel van de marginale kostencurve boven deze P = AVC.

2. De lange termijn “exit” beslissing van een firma

Op lange termijn zal een bedrijf de markt verlaten als de opbrengst van zijn productie kleiner is dan zijn totale kosten.

 Exit als TR < TC

 Exit als TR/Q < TC/Q DUS als P < AC!

Een firma zal in de markt toetreden als zo’n beslissing tot winst zou leiden, dus als zij meer opbrengst dan totale kosten zouden hebben:

 Toetreden als TR > TC

 Toetreden als TR/Q > TC/Q dus als P > AC!

Conclusie: een bedrijf zal op LT de markt verlaten als de prijs lager is dan de gemiddelde totale kosten. De lange termijn aanbodcurve is daarom gelijk aan de marginale kostencurve boven het minimum van de shut-down prijs. (omgekeerde redenering voor toetreding: prijs hoger dan gemiddelde totale kosten)

3.3 Short run market supply curve

We hebben al bepaald hoe men de aanbodcurve van één producent kan vinden, nu wil men dit uitbreiden tot de aanbodcurve van de hele markt. Omdat het aantal producenten op de KT op de markt vast ligt, kan men de aanbodcurven van de producenten horizontaal optellen.

Deze horizontale optelling van de aanbodcurven van de n afzonderlijke producenten geeft de Korte termijn marktaanbodcurve. Deze geeft de hoeveelheid weer die de bedrijven samen aanbieden bij verschillende prijzen.

Omdat de aanbodcurve van elk bedrijf overeenkomt men zijn marginale kostencurve (tot aan de shutdown prijs), geeft de marktaanbodcurve weer wat de marginale kost van het laatst

geproduceerde stuk is (= de prijs op dat niveau, omwille van de eerste orde voorwaarde van winstmaximalisatie).

Bij de horizontale optelling van de afzonderlijke aanbodcurven gaat men uit van één belangrijk principe! Dat de prijzen van de inputs ongewijzigd blijven wanneer er meer aangeboden zijn! Bij sommige “industrie-specifieke” inputs is het namelijk zo dat de inputprijzen stijgen naarmate het aantal aanbieders stijgt! In dat geval zou de marginale kostencurve van elke producent sneller stijgen en zou dit ook voor het marktaanbod gebeuren. Besanko p.320-324 grafieken! + slides pagina 6.

3.4 Short run market equilibrium

Het KT marktevenwicht (short run perfectly competitive equilibrium) is te vinden in het punt waar de aangeboden hoeveelheid op korte termijn gelijk is aan de gevraagde hoeveelheid. Factoren die het KT marktevenwicht bepalen:

 Het aantal bedrijven die op KT in de markt actief zijn : hoe meer bedrijven er in de markt aanwezig zijn op KT, hoe lager de evenwichtsprijs en hoe hoger de aangeboden hoeveelheid Q.

 De prijselasticiteit van de KT aanbodcurve : hoe hoger de elasticiteit van de aanbodcurve op korte termijn, hoe lager de prijs en hoe hoger de hoeveelheid Q. Echter, hoe inelastischer de aanbodcurve, hoe meer effect een verschuiving van het aanbod zal hebben op de prijs (een meer drastische prijswijziging)

Zie grafiek pagina 325

Het korte termijn marktevenwicht is consistent met de winsten van de in de markt aanwezige firma’s. Hoe lager de kosten van een bedrijf bij een bepaalde evenwichtsprijs, hoe groter hun winst bij de aangeboden evenwichtsprijs en –hoeveelheid.

Voorbeeld: slides pagina 7 slide 2-3.

4.

In document Samenvatting Micro-economie (pagina 48-51)