• No results found

Hoofdstuk 3: Inzet van de Surinaamse troepenmacht in Korea

3.3 Terugkeer, demobilisatie en teleurstelling

In totaal zijn er 128 Surinaamse soldaten naar Nederland gegaan. Van deze soldaten werden er in Nederland 13 afgekeurd, waardoor er 115 Surinamers overbleven die, verdeeld over een periode van 2 jaar, naar Korea zijn gegaan. Twee Surinamers sneuvelden. Zij liggen begraven op de militaire

begraafplaats in Pusan. 115 Voor de meeste Surinamers die terug kwamen had men nauwelijks

interesse. De economische situatie in Suriname was slecht waardoor de meeste Surinamers meer bezig waren met rond te komen dan zich te bekommerden om teruggekeerde soldaten. Van nazorg voor deze soldaten is dan ook nooit sprake geweest. Vele soldaten hebben jaren rondgelopen met de trauma’s van de verschrikkingen die ze in Korea hadden ervaren.

Ook de financiële situatie van de terugkerende Surinaamse veteranen zorgde niet voor een gemakkelijke overgang naar de burgermaatschappij. Veel Surinaamse vrijwilligers ondervonden betalingsproblemen na de oorlog, soms door eigen toedoen, maar soms ook door de onduidelijke regelgeving rond deze betalingen, en dat terwijl men er bij vertrek naar Korea voor had gezorgd dat dit geregeld zou zijn. Er waren Surinaamse militairen die voor hun uitzending nog snel trouwden om er zo voor te zorgen dat hun geliefden, gezin of familie geld zouden ontvangen in het geval zij zouden sneuvelen. Tijdens deze trouwerijen traden Surinaamse officieren vaak op als gemachtigden, maar toen hun hulp nodig was waren die officieren dikwijls niet in Suriname, en bleek tot overmaat van ramp het Surinaamse wetboek deze volmachten niet te kennen. Het resultaat was dat er niet kon worden uitbetaald. De noodzakelijke verandering in de regelgeving kostte vervolgens veel tijd. Financiële problemen werden ook veroorzaakt door trage postverbindingen. Soldaten die terugkeerden uit Korea dienden te worden gedemobiliseerd, maar dat kon vaak niet omdat het bevel daartoe nog niet per post was gearriveerd. Soms kwam die post een maand na aankomst van de militair. Door die vertraging werd tevens de financiële afwikkeling belemmerd. Bovendien zorgde de slechte communicatie tussen Suriname en het ministerie in Nederland ervoor dat soldaten niet of niet tijdig werden geïnformeerd over veranderde voorschriften, waardoor de soldaten minder soldij ontvingen dan waarop zij hadden gerekend. Dit zette kwaad bloed in Suriname, omdat dit niet de eerste keer was dat dit gebeurde. Zelfs in de Staten van Suriname werd er schande van gesproken.

113

Zie het kranten overzicht in de bijlage 5. 114

Schaafsma, Het Nederlands Detachement, 454-455. 115 Idem, 439 en 442.

39

Een ander struikelblok was de demobilisatieregeling. De vraag was of men in Suriname of in Nederland mocht demobiliseren. Het mocht in beide landen, maar het maakte nogal een verschil in welk land dat gebeurde. Als een Surinaamse militair zich liet demobiliseren in Nederland dan werd hij gekeurd voor herscholing. Werd herscholing niet mogelijk geacht, dan moest de veteraan naar

Suriname, zonder toezegging op werk. De verlofregeling na diensttijd zorgde ook voor frictie. De vraag was of dit verlof in Suriname opgenomen mocht worden en/- of dat veteranen vrij mochten reizen. Hier bestond geen duidelijkheid over zorgde voor ‘scheve regels’ die per persoon verschilden. Een ander probleem waarop de Surinamers in het begin niet werden geattendeerd, was de

waardeverhouding tussen de Nederlandse en de Surinaamse gulden. Hierdoor kregen Surinamers te maken met (nadelige) koersverschillen als zij geld overmaakten naar Suriname. Surinaamse soldaten die, in Nederland of in Suriname, zouden demobiliseren zouden drie maanden na demobilisatie worden uitbetaald. De eerste Surinaamse veteranen die terug kwamen kregen de keuze of zij dat geld in Nederland of in Suriname wilden ontvangen. Allen kozen voor ontvangst in Nederland zonder te weten dat de waarde van dit geld ongunstig voor hen was. Toen zij terugkwamen in Suriname hadden zij niks meer. Om dit tegen te gaan werd besloten dat de Surinaamse soldaten de helft van hun geld uitbetaald kregen in Nederland en de andere helft in Suriname. Toch legde één veteraan zich hier niet bij neer. Op 15 december 1955 spande hij een rechtszaak aan tegen de Nederlandse Staat voor het verkrijgen van het nog uit te betalen bedrag van 500 Surinaamse guldens plus rente en kosten. Op 16 april 1957 oordeelde de rechtbank dat de Nederlandse staat een jaar de tijd had om tot betaling van de tegoeden over te gaan. Op 8 november 1957 adviseerde de Surinaamse gouverneur de minister dit bedrag uit te keren, en ook te kijken of dit mogelijk was voor alle Korea-vrijwilligers die in Nederland hun demobilisatie bonus in ontvangst hadden genomen.116 Of er ook daadwerkelijk gehoor is gegeven aan dit advies is onbekend.

Op 12 november 1958 schreef de Bond van Surinaamse Oorlogsveteranen een brief aan de minister van Sociale Zaken in Nederland waarin zij de slechte situatie benadrukten van de Surinaamse veteranen, zowel Australiëgangers als Korea-vrijwilligers. Voor Nederlandse soldaten die in

Nederland waren gedemobiliseerd was alles perfect geregeld, maar de gedemobiliseerde Surinaamse soldaten die “(…) evenveel vaderlandslievend hebben gediend worden (zowel) letterlijk als figuurlijk aan hun lot overgelaten.”117

Er was geen inkomen en er waren geen vervolgcursussen, en de hoge nood zette een aantal veteranen aan een staatsgreep te beramen. Ook waren er vertwijfelde Surinaamse veteranen die zo in armoede leefden dat zij hun militaire onderscheidingen naar de Koningin stuurden. Hoewel de Bond van Surinaamse Oorlogsveteranen zich distantieerde van de plannen voor een staatsgreep, en het terugsturen van onderscheidingen, gaf zij luid en duidelijk aan dat de situatie voor

116

Gouverneur van Suriname Van Tilburg aan de minister van Overzeese zaken, 8 november 1957. Nationaal Archief Suriname, Gouverneur van Suriname, Kabinet, nummer toegang 2.10.26, Inventarisnummer 1787. 117 Bond van Surinaamse Oorlogsveteranen aan minister van Sociale Zaken, 12 november 1958. NA Suriname, Gouverneur Suriname, 1952-1975, 2.10.26, inv.nr. 1783.

40

veel Surinaamse veteranen schrijnend was. Tevens benadrukte ze dat conform het gerechtelijke vonnis van 16 april 1957, de Nederlandse staat een jaar de tijd had om tot uitbetaling van de tegoeden over te gaan.118 Het verzoek van de bond om zo snel mogelijk over te gaan tot uitbetaling van de tegoeden, werd op 15 mei 1959 beantwoord door de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid met de mededeling dat het niet zou worden ingewilligd, en dat Surinaamse

Australiëgangers genoegen zouden moeten nemen met de regeling van 1953.119 Ondertussen was begonnen met de uitbetaling van de resterende Korea-toelage, waarbij een wisselkoers van 2 Nederlandse guldens tegen 1 Surinaamse gulden werd aangehouden.

De (na)zorg voor de in Nederland afgekeurde Surinaamse soldaten was ook slecht. De

afgekeurde Surinamers kregen geen enkele vergoeding als zij (alsnog) in Nederland werden afgekeurd. Deze kwestie werd hoog opgenomen en zorgde er uiteindelijk voor dat de afgekeurde soldaten alsnog twee maanden soldij ontvingen tegen Nederlandse koers.

Ook ging de verwachte en deels beloofde beroepsdienst niet door. De trainingsscholen zaten in Nederland waardoor Surinaamse veteranen niet opgeleid konden worden in Suriname. Alleen die veteranen die voldoende, dat wil zeggen minimaal drie jaar ervaring hadden kwamen in aanmerking om beroepssoldaat te worden. Van alle Surinaamse vrijwilligers kwamen er 27 in beroepsdienst terecht, oftewel 26% van de uitgezonden Surinaamse vrijwilligers.120 Wederom, net als na afloop van de Tweede Wereldoorlog, was er geen begeleiding voor terugkerende veteranen, en nam het onbegrip hierover in Suriname toe. Er werd totaal geen rekening gehouden met psychische stoornissen,

financiële problemen en werkeloosheid onder Surinaamse Indië- en Korea-veteranen.121

3.4 Conclusie

Als we terugblikken op de rol van Surinaamse vrijwilligers in de Korea-oorlog en de beoordeling daarvan, dan valt een aantal dingen op. In het begin van de Korea-oorlog waren de Surinamers nogal sceptisch over deelname aan een nieuwe overzeese oorlog in naam van Nederland. Zij stelden eisen aan hun deelname in de hoop dat de problemen van de Indonesië demobilisatie zich niet zouden herhalen. Dit leek allemaal geregeld, waarna de Surinaamse vrijwilligers met een gerust hart konden vertrekken. De eerste stop was Roosendaal voor een vervolgopleiding, en waar een aantal vrijwilligers alsnog werd afgekeurd. Korea bleek heel anders dan verwacht; het was er koud, bergachtig, en arm. In Korea sneuvelden twee Surinaamse militairen, Seedorf en Bandison. Dit leidde in Suriname tot kritiek

118 Idem. 119

Secretaris-Generaal van het ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid aan Bond van Surinaamse Oorlogsveteranen, 15 mei 1959. NA Suriname, Gouverneur Suriname, 1952-1975, 2.10.26, inv.nr. 1783. In een interne brief gaf het hoofd van de afdeling Algemene Secretarie en Archief van het Ministerie van Zaken Overzee te kennen dat men eerst moest wachten op de archieven van het KNIL die nog uit Indonesië moesten komen. In 1953 beschikte het ministerie over deze archieven waaruit bleek dat de ex-Australiëgangers alles hadden ontvangen waarop zij recht hadden, en dat verdere claims als ongegrond dienden te worden beschouwd. 120

Schaafsma, Het Nederlands Detachement, 414-417. 121 Rijssen, Teken en zie de wereld, 114.

41

op oorlogsdeelname en op Nederland. Hoewel er in Surinaamse kranten kritische artikelen verschenen over de Surinaamse oorlogsdeelname, werden na de dood van de twee militairen nog acht

aanvullingsdetachementen naar Korea gestuurd die Surinaamse vrijwilligers bevatten. Bij terugkomst in Suriname begon de ellende over soldij, dat een herhaling leek van de problemen na de Tweede Wereldoorlog. Nu bleken de Surinaamse militairen ook nog eens niet geïnformeerd te zijn over de wisselkoersen en het effect daarvan op de salariëring. Uiteindelijk, en na veel protesten, lang wachten en juridische procedures, kregen de meeste Korea-vrijwilligers hun soldij en hun Korea-toelage. Van andere voorzieningen als bijscholing en hulp bij de overgang naar de burgermaatschappij, konden de Surinamers geen gebruik maken. Dat moesten ze allemaal zelf doen.

Naar aanleiding van de sociale en maatschappelijke problemen die ontstonden na de demobilisatie van Surinaamse militairen die hadden gevochten in Nederlands-Indië en Korea, concludeerde de Surinaamse krant De West reeds op 19 oktober 1951: “Dit betekent, dat de Surinaamse kleurling, die wel geschikt is om in oorlogstijd zijn leven te geven in vredestijd niet in aanmerking zal komen om zijn Land te dienen.”

43