• No results found

Strijd & Waardering: Surinaamse soldaten in Nederlands-Indië en Korea, 1940-1953

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Strijd & Waardering: Surinaamse soldaten in Nederlands-Indië en Korea, 1940-1953"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Inleiding:

Als er wordt gesproken over KNIL-soldaten, Australiëgangers en het Nederlandse Detachement van de Verenigde Naties in Korea (NDVN) dan denken de meeste mensen niet aan Surinaamse soldaten. Toch speelden zij een belangrijke rol in deze troepenmachten in de periode 1940-1954. Over deze weinig bekende geschiedenis gaat deze scriptie.

Nadat Nederland in 1940 werd bezet door de Duitse troepen waren er nog twee vrije Nederlandse rijksdelen over: Nederlands-Indië en West-Indië, bestaande uit Suriname en de

Nederlandse Antillen. Na de Japanse bezetting van Nederlands-Indië in 1942, bleef alleen West-Indië over als vrij gebiedsdeel van het Koninkrijk der Nederlanden.

West-Indië, in dit geval Suriname, raakte op verschillende manieren betrokken bij de geallieerde strijd tegen nazi-Duitsland en Japan. Zo had Suriname een belangrijk aandeel in het leveren van grondstoffen. 65% van het bauxiet dat de Amerikanen nodig hadden voor de bouw van hun vliegtuigen was afkomstig uit Suriname. 1 Ook de Surinaamse bevolking droeg haar steentje bij. Ondanks de armoede tijdens de oorlogsperiode organiseerde zij allerlei hulp- en inzamelingsacties en slaagde er daarmee onder andere in om genoeg geld bijeen te brengen voor een Spitfire vliegtuig voor de Nederlands regering, en om bij te dragen aan de aankoop van de torpedojager Van Galen II. 2 Ook nam Suriname oorlogsvluchtelingen op, waaronder meer dan 123 Nederlandse Joden. Bovendien waren er Surinamers die actief waren in het Nederlandse verzet, alsmede Surinamers die vanwege hun joodse geloof naar concentratiekampen werden gestuurd.3 Tenslotte dienden honderden jonge

Surinaamse mannen én vrouwen als vrijwilligers en dienstplichtigen bij verschillende legeronderdelen zoals het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), het Korps Stads- en Landwachten, de Prinses Irene Brigade, de Schutterij, de Compagnie Vrouwelijke Hulpkrachten, en de Marine (zowel bij het Korps Mariniers als bij de vloot, inclusief duikboten) waar zij vooral werkten als ‘gunners’, d.w.z. kanonniers.4

In Suriname werd tevens aan Surinaamse en Nederlandse militairen de mogelijkheid geboden zich aan te melden voor uitzending naar Nederlands-Indië. Hier zouden zij namens het koninkrijk deelnemen aan de geallieerde strijd tegen de Japanse bezetters. Daarbij werd er niet in Nederland noch in

Suriname rekening mee gehouden dat Indonesische nationalisten de macht zouden kunnen overnemen

1 Ad van den Oord, Allochtonen van nu en de oorlog van toen: Marokko, de Nederlandse Antillen, Suriname en Turkije in de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 2004) 36.

2

Liesbeth van der Horst , Wereldoorlog in de West: Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba 1940 -1945 (Hilversum 2004) 98-99.

3

De bekendste Surinaamse verzetsstrijder is de schrijver Anton de Kom, auteur van het boek Wij slaven van Suriname. Hij stierf op 24 april 1945 in concentratiekamp Neuegamme. In totaal zijn er tussen de 115 en 130, de cijfers zijn onduidelijk, Surinaamse Joden omgekomen in Duitse concentratiekampen. Zie Jules Rijssen, ‘Teken en zie de wereld, Oorlogsveteranen in Suriname’ (Amsterdam 2012) 9-10.

(2)

2

na de Japanse capitulatie. Toen dat wel gebeurde, raakten in Indonesië gestationeerde Surinaamse soldaten betrokken bij het koloniale conflict tussen Nederland en Indonesië.

Na terugkomst in Suriname werden vele Australiëgangers, zoals de Surinaamse KNIL-militairen werden genoemd, afgekeurd waardoor ze geen militaire carrière konden maken. Na een periode van werkloosheid werd de wereldvrede verstoord door het uitbreken van de Korea-oorlog. Nederland leverde troepen aan de strijdmacht van de Verenigde Naties (NDVN). Surinaamse oud-strijders meldden zich opnieuw vrijwillig aan om in naam van Nederland in Korea te vechten. Alleen was dit een totaal andere oorlog dan de oorlog in Nederlands-Indië, omdat in Korea de twee

wereldmachten, de Sovjet Unie en de Verenigde Staten, tegenover elkaar stonden.

Uit de secundaire bronnen en de militaire archieven over de oorlogen in Nederlands-Indië en Korea blijkt dat Surinaamse soldaten een speciale rol innamen in het Nederlandse leger. Ze werden anders geselecteerd, behandeld en beoordeeld dan de Nederlandse soldaten. Anders gezegd, er werd een onderscheid gemaakt tussen Nederlanders en Surinamers, hoewel ze als rijksgenoten formeel dezelfde rechten en plichten hadden. Dit leidde tot juridische, culturele en politieke spanningen en conflicten. Deze spanningen en conflicten zijn het onderwerp van deze scriptie. Ze worden onderzocht vanuit de vraag hoe er in Nederland en Suriname werd aangekeken tegen de inzet van Surinaamse soldaten tijdens gewapende conflicten in de periode 1944 – 1953. Deze vraag wordt onderzocht door een analyse van de inzet van Surinaamse soldaten tijdens gewapende conflicten in Nederlands-Indië (1944-1949) en in Korea (1951-1953); en door in te gaan op de opvattingen van de legerleiding, de politieke en de publieke opinie over de rol, de inzet en de behandeling van Surinaamse soldaten. De opvattingen van de legerleiding en de politiek zijn onderzocht op basis van literatuur- en

archiefonderzoek. In het onderzoek naar de beeld- en meningsvorming in de publieke opinie is de nadruk gelegd op twee Surinaamse kranten: De West: Nieuwsblad uit en voor Suriname en Het

Nieuws: Algemeen Dagblad. Hoe Surinaamse soldaten hun inzet en behandeling zelf ervoeren is

onderzocht op basis van literatuuronderzoek, de database van het Veteranen Instituut, en het afnemen van interviews.

Deze scriptie bestaat uit 5 hoofdstukken die worden voorafgegaan door de status quaestionis over wat er in de loop van de tijd is geschreven over Surinaamse soldaten die hebben gediend in Indonesië en Korea. In hoofdstuk 1 wordt Suriname in oorlogstijd behandeld, waarbij wordt

ingezoomd op Suriname voor de Tweede Wereldoorlog (1.1), de impact van de Tweede Wereldoorlog op Suriname (1.2), en de oprichting van het Surinaamse Leger (1.3). Hoofdstuk 2 beschrijft de inzet van Surinaamse militairen in Nederlands-Indië, waarbij wordt ingezoomd op de selectie, de

voorbereiding en de inzet van de militairen (2.1); de discriminatie waarmee de Surinaamse militaire te maken kregen (2.2); de bezoldigingen en de beoordeling van de Surinaamse militairen (2.3); en de repatriëring en de demilitarisatie van de militairen. Hoofdstuk 3 behandelt de inzet van Surinaamse militairen in Korea, waarbij, na een korte inleiding over de Korea-oorlog (3.1), wordt ingezoomd op

(3)

3

de werving, training en inzet van Surinaamse vrijwilligers (3.2); en de terugkeer en demobilisatie van de Surinaamse militairen (3.3). Hoofdstuk 4 gaat in op hoe er tegen Surinaamse soldaten en tegen hun inzet in Nederlands-Indië en Korea werd aangekeken door de Nederlandse regering (4.1), de

Nederlandse legertop (4.1), de pers in Suriname en in Nederland (4.2), en door de Surinaamse veteranen zelf (4.3). In hoofdstuk 5 tenslotte, worden enkele conclusies getrokken over hoe er in Nederland en in Suriname werd aangekeken tegen de inzet van Surinaamse soldaten tijdens

gewapende conflicten in Nederlands-Indië (1944-1949) en in Korea (1951-1953). Hoofdstuk 5 wordt afgesloten met een korte schets over de ontwikkeling van de erkenning van Surinaamse veteranen.

In alle hoofdstukken is er aandacht voor de ervaringen van Surinaamse soldaten zelf,

geïllustreerd door citaten afkomstig uit (a) interviews met Surinaamse veteranen afgenomen door het veteraneninstituut, (b) boeken en studies over Surinaamse soldaten, en (c) interviews met Surinaamse soldaten die ik zelf heb afgenomen. Een belangrijk deel van deze scriptie is gebaseerd op

archiefonderzoek. In de (voetnoot)verwijzing naar archiefbronnen heb ik het verwijzingssysteem gebruikt dat door de bezochte archieven werd gevraagd en/of geadviseerd.

(4)

4

Status quaestionis

In de geschiedschrijving over de Eerste en de Tweede Wereldoorlog overheerst het idee dat het voornamelijk Europese oorlogen waren, waaraan, na verloop van tijd, ook Amerikanen mee gingen doen. Deze visie leidt ertoe dat de rol van de gekoloniseerde volkeren in de geschiedschrijving niet of nauwelijks aan bod komt, vooral omdat hun herinneringen, in tegenstelling tot de Amerikaanse en de Europese, niet op papier staan en mede daardoor bij herdenkingen en festiviteiten onvermeld blijven.5 De laatste jaren komt hier wel verandering in. Diverse onderzoekers zijn op zoek gegaan naar onbekende en verborgen verhalen. Een mooi voorbeeld hiervan is het boek van Dick van Galen Last, uit 2012, over de inzet van Afrikaanse soldaten in Europa in de periode 1914 - 1922. Een ander voorbeeld is het artikel ‘De Marokkaanse militaire bijdrage aan de strijd tegen Nazi-Duitsland in Europa 1940-1945’ van Wim Klinkert in de Militaire Spectator van 2003. Beide publicaties zijn voorbeelden dat er langzaam verandering komt in de Eurocentrische kijk op de Eerste en de Tweede Wereldoorlog.

Ondanks deze publicaties zijn er nog steeds weinig mensen die bekend zijn met de rol van Suriname en Surinamers in de Tweede Wereldoorlog. Hoewel hierover de laatste jaren rond 4 en 5 mei wel regelmatig artikelen verschijnen in Nederland en Surinaamse dagbladen. Over de precieze inzet en de ervaringen van de Surinaamse militairen in de strijd tegen het fascisme tijdens de Tweede

Wereldoorlog is desondanks vrij weinig bekend. Wie de Surinaamse en Nederlandse kranten van de afgelopen achttien jaar raadpleegt komt steevast dezelfde namen tegen: Anton de Kom, dichter en schrijver die werkte voor het verzet in Nederland; William Watson, Indië- en Korea- veteraan en voorzitter van de in Amsterdam gevestigde stichting Recreatie Oorlogsveteranen Suriname (ROS); en Fred van Russel, Korea-veteraan en voorzitter van de Federatie voor Oud-Strijders en Ex-Militairen te Paramaribo. De twee laatstgenoemden hebben in beide landen om aandacht gevraagd voor de offers die de Surinaamse militairen in Nederlandse dienst hebben gebracht, zowel tijdens de Tweede Wereldoorlog als tijdens de Korea-oorlog. Bovendien zijn er verschillende boeken, scripties en rapporten verschenen over Suriname in de Tweede Wereldoorlog. Zo heeft de Surinaamse journalist Tony Wong in de jaren tachtig van de vorige eeuw een aanzet gegeven voor onderzoek naar dit onderwerp, door ervaringen van enkele oud-strijders vast te leggen. Deze interviews zijn gepubliceerd in een speciale editie van de Surinaamse krant De Ware Tijd, onder de titel Surinaamse

oorlogsveteranen van de Tweede Wereldoorlog 1939-1945. Korea-Oorlog 1951-1953. Maar hierna

werd het een tijd stil rond dit onderwerp. In 1991 publiceerde Ben Scholtens Suriname tijdens de

Tweede Wereldoorlog, een boek waarnaar vaak werd en wordt verwezen . In hetzelfde jaar schreef

Paul Scheer zijn doctoraalscriptie Maatschappijgeschiedenis, aan de Erasmus Universiteit van

Rotterdam, met de titel: Voor Koningin en Moederland. De uitzending van Surinaamse militairen naar

Nederlands-Indië in 1944. In deze scriptie behandelt Scheer voornamelijk de context van de

5

Ad van den Oord, Allochtonen van nu en de oorlog van toen: Marokko, de Nederlandse Antillen, Suriname en Turkije in de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 2004) 1.

(5)

5

uitzending van Surinaamse militairen. Hij beschrijft de situatie in Suriname, de daadwerkelijke uitzending en de terugkomst van de Surinaamse soldaten. Maar omdat deze scriptie niet werd omgezet tot een tijdschriftartikel, bleef de scriptie alleen bekend in de kleine kring van in Suriname

geïnteresseerde historici.

Veteranen kwamen nauwelijks met hun verhalen naar buiten. Een uitzondering was Hugo Pos die in 1995 zijn autobiografe In Triplo publiceerde. Pos was een bekende Surinaamse schrijver en dichter wiens werk door veel Surinamers werd gelezen.6 Maar ook In Triplo kreeg niet de brede belangstelling, omdat maar weinig mensen in Suriname dit soort boeken las. Hierin kwam in 2004 verandering met een tentoonstelling over de oorlog in De West, georganiseerd door het

Verzetsmuseum te Amsterdam. Naar aanleiding van deze tentoonstelling schreef Liesbeth van de Horst het boek Wereldoorlog in de West: Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba 1940 -1945.7 Na de tentoonstelling en de publicatie van dit boek ontstond er vraag naar meer onderzoek over dit onderwerp. Zo publiceerde Ad van den Oord in 2004 Allochtonen van nu en de oorlog van toen:

Marokko, de Nederlandse Antillen, Suriname en Turkije in de Tweede Wereldoorlog. Namens het

Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) schreef hij dit boek in opdracht van FORUM, het Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling omdat na onderzoek was gebleken dat er met name in het onderwijs en in migrantenorganisaties een urgente behoefte bestond aan toegankelijke informatie over de betrokkenheid van Marokko, de Nederlandse Antillen, Suriname en Turkije bij de Tweede Wereldoorlog.8 Na deze publicatie raakte Van der Oord tevens betrokken bij het project ‘de

Commissie Wereldoorlog II in de West en Tilburg’. Samen met Jules Rijssen en Ted Schouten schreef hij in 2007 Een gemeenschappelijke strijd: Tilburg, Suriname, Aruba en de Antillen in de Tweede

Wereldoorlog. In dit boek wordt getracht een aanvulling te geven op de tentoonstelling in het

Verzetsmuseum. Het boek was ook gekoppeld aan het project, Tilburg en de West Hand in Hand door

de Geschiedenis om “(…) bij te dragen aan kennisverbreding van het collectieve historische

bewustzijn van veel Nederlanders, Tilburgers, Arubanen, Surinamers en Antillianen.”9 Drie jaar later volgde de publicatie van Oorlogserfgoed overzee: de erfenis van de Tweede Wereldoorlog in Aruba,

Curaçao, Indonesië en Suriname geschreven door Ester Captain en Guno Jones. Zij beschrijven het

oorlogsverhaal van deze landen op basis van eigen onderzoek in die landen. In dat onderzoek gingen ze op zoek naar plaatsen waar nog bekende en vergeten herinneringen waren aan de Tweede

Wereldoorlog.

De publicaties over Surinaamse oud-strijders ontging ook het Veteraneninstituut niet. Het nam in 2011 interviews af met Surinaamse oud-strijders, van wie sommigen hadden gediend tijdens de

6http://www.dbnl.org/tekst/pos_002intr01_01/ 7

Liesbeth van der Horst, Wereldoorlog in de West: Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba 1940 -1945 (Hilversum 2004) 7-8.

8 Oord, Allochtonen van nu en de oorlog van toen, VII. 9

Ad van den Oord, Jules Rijssen en Ted Schouten, Een gemeenschappelijke strijd: Tilburg, Suriname, Aruba en de Antillen in de Tweede Wereldoorlog (Tilburg 2007) 9-11.

(6)

6

Tweede Wereldoorlog en/of de Korea-oorlog. Het zijn interviews die te beluisteren zijn via het veteraneninstituut, en die een inkijk geven in het leven van oud-strijders. Jules Rijssen poogde hetzelfde te doen met zijn boek uit 2012, Teken en zie de wereld, oorlogsveteranen van Suriname . Zijn boek bevat herinneringen “van militairen die de Tweede Wereldoorlog beleefden als onderdeel van de Schutterij, de Compagnie Vrouwelijke Hulp Korps, het Vrouwelijke KNIL, de marine (het korps Mariniers en het vloot-of marinepersoneel) of de gunners.”10 Dit deed hij op basis van

interviews waarmee hij van 2000 tot 2009 bezig is geweest. Belangrijk in zijn werk is dat hij sommige interviews wat heeft moeten bijschaven, omdat herinneringen door de jaren heen vervagen en

veranderen. Hoe de oud-strijders zich het verleden herinnerden en hebben geïnterpreteerd heeft niet alleen te maken met hoe zij het hebben beleefd, maar ook hoe er later tegenaan is gekeken. Bovendien was er lange tijd weinig belangstelling voor deze ervaringen en verhalen.

Deze scriptie gaat over de Surinaamse inzet tijdens de Tweede Wereldoorlog en de Korea-oorlog. Voor deze oorlogen is gekozen omdat ze veelvuldig zijn beschreven zonder dat de rol en de betekenis van de Surinaamse inzet werd belicht. Hoewel de laatste jaren meer onderzoek is verricht naar de rol van Suriname en Surinamers tijdens de Tweede Wereldoorlog, is de inzet van Surinaamse soldaten in de Korea-oorlog nog onderbelicht, terwijl beide oorlogen vanuit een Surinaams perspectief niet los van elkaar kunnen worden gezien.

De Surinaamse inzet in beide gewapende conflicten wordt in deze scriptie onderzocht vanuit de vraag hoe er in Nederland en Suriname tegenaan werd gekeken, waarbij wordt ingegaan op de opvattingen van de Nederlands legerleiding, de Nederlandse politiek, en de pers in Suriname en Nederland. Hoe en waarom werden Surinaamse soldaten ingezet, en hoe werd die inzet beoordeeld?

10 Rijssen, ‘Teken en zie de wereld, 12.

(7)

7

Hoofdstuk 1: Suriname in oorlogstijd

1.1 Suriname voor de Tweede Wereldoorlog

Voordat Suriname en de Nederlandse Antillen, beter bekend als ‘de West’, deelnamen aan de Tweede Wereldoorlog, waren het relatief onbekende gebieden. Maar door de bauxietmijnen in Suriname en de olieraffinaderijen op Curaçao en Aruba, werden beiden van essentieel belang voor de geallieerde oorlogsvoering.

Suriname, gelegen tussen Brits en Frans Guyana aan de Zuid-Amerikaanse oostkust, is ruim vier keer zo groot als Nederland. In mei 1940 telde Suriname 181.044 inwoners, Nederland had op dat moment rond negen miljoen inwoners. Het merendeel van de bevolking woonde in Paramaribo. De bevolking van Suriname was cultureel en etnisch zeer gemengd. De grootste bevolkingsgroep,

ongeveer 40%, bestond uit Creolen, afstammelingen van de slaven die in de zeventiende en achttiende eeuw uit Afrika naar Suriname waren gehaald voor plantagearbeid. De term creool is nu omstreden maar in de oorlogsjaren was dit een geaccepteerde benaming. Na de afschaffing van de slavernij in 1863 trokken de meeste creolen naar de stad.11 De afkeer onder de Creolen van het plantagewerk, dat hen teveel aan de slaventijd herinnerde, leidde in blanke kringen tot het ontstaan van vooroordelen over de Creoolse bevolking. De Creolen zouden ongeschikt zijn voor de landbouw omdat ze niet in staat waren tot geregelde en eentonige arbeid. Volgens deze visie kozen Creolen voor werk dat relatief weinig fysieke inspanning vergde, en zochten zij uit gemakzucht de steun van het gouvernement.

Na de afschaffing van de slavernij kampten de planters met een personeelstekort. Een

voorlopige oplossing werd gevonden in het laten overkomen van Chinese contractarbeiders uit China, Hindoestanen uit Brits-Indië en Javanen uit Nederlands-Indië.12

Etnische groepen Procenten Aantallen, ongeveer

Creolen 40% 72.400 Chinezen 1.5% 2.715 Hindoestanen 28% 50.680 Javanen 18% 32.580 Bosnegers 10% 18.104 Indianen 1.5% 2.715 Europeanen 1% 1.810

Tabel op basis van de gegevens van: Van der Horst, Wereldoorlog in de West, 10.

11

van der Horst, Wereldoorlog in de West, 9-10. 12

Paul Scheer, Voor Koningin en Moederland. De uitzending van Surinaamse militairen naar Nederlands-Indië in 1944 (doctoraal scriptie, Erasmus Universiteit Rotterdam 1991) 19-20.

(8)

8

Nederland had al heel lang geen economische baat meer bij de koloniën in de West. Jaarlijks ging er een grote som geld naar deze gebieden. Ook al leverden deze gebieden niet veel op, toch waren ze waardevol voor Nederland, omdat ze bijdroegen aan de uitstraling van Nederland als wereldmacht. Ondanks dat De West bijdroeg aan de prestige lag het zwaartepunt van de Nederlandse aandacht in het oosten, op de vele malen grotere en economisch wel belangrijke kolonie Nederlands-Indië.13

Suriname werd bestuurd door een Nederlandse gouverneur, die verantwoording verschuldigd was aan de Minister van Koloniën in Nederland. Naast zich had de gouverneur een 5 leden tellende Raad van Bestuur, en een 15 leden tellende volksvertegenwoordiging met wetgevende bevoegdheid. Vijf leden van de volksvertegenwoordiging werden benoemd door de gouverneur en de tien andere leden werden gekozen op basis van census kiesrecht.14 Van de Surinaamse bevolking had minder dan 2% passief kiesrecht. Bestuursambtenaren, onderwijzers en andere gezagsdragers kwamen meestal uit Nederland. De situatie werd door de bevolking over het algemeen geaccepteerd. De meeste

Surinamers hielden zich niet bezig met de politiek omdat ze toch niet mochten stemmen. Het

koningshuis was voor velen een belangrijk symbool voor de band met Nederland. Nederlands was de officiële taal in Suriname voor alle bevolkingsgroepen. In Suriname heerste er een duidelijke sociale en raciale hiërarchie. De blanke machthebbers stonden bovenaan, daaronder stond een creoolse elite, die door vermenging met Nederlanders een lichtere huidskleur had. Onder deze creoolse elite stonden de donkere creolen, oftewel “kleurlingen” die hoogstens geschikt werden geacht voor de lagere posities binnen de ambtenarij. Dit was gebaseerd op de opvatting: “(…) zij misten

verantwoordelijkheidsbesef en waren bevreesd om tegen hun eigen mensen op te treden.”15 Hieronder stonden de Chinezen, Hindoestanen en Javanen. Helemaal onderaan stonden de bosnegers,

afstammelingen van de weggelopen slaven, de Marrons, en de originele inwoners, de Indianen. Een groot deel van de bevolking was arm. De plantagelandbouw had te lijden gehad van de economische crisis in de jaren dertig. Er was wel enige nijverheid maar weinig industrie. De industrie die er was, was in handen van Europeanen. 16

13 Van der Horst, Wereldoorlog in de West (2004) 11. 14

Scheer, Voor Koningin en Moederland, 21. 15

Scheer, Voor Koningin en Moederland, 20

(9)

9

1.2 Tweede Wereldoorlog in Suriname

Toen in 1939 de Tweede Wereldoorlog uitbrak was het slecht gesteld met de defensie van De West. In Suriname waren maar een paar honderd Nederlandse beroepsmilitairen gelegerd. Daarnaast waren er enkele eenheden militaire politie en een paar kleine vrijwilligerskorpsen. De Surinaamse

gouverneur J.C. Kielstra had in Den Haag herhaaldelijk doch zonder succes aangedrongen op

versterking van de troepen en de bewapening. Nederland wilde net als tijdens de Eerste Wereldoorlog neutraal blijven en dan hoefden de koloniën ook niet militair versterkt te worden. De troepen die er waren, zo was het idee, zouden worden ingezet in Nederlands-Indië en in Nederland zelf. Na het uitbreken van de oorlog werd daarom het heft in Surinaamse handen genomen, en werd er een eigen Surinaams leger georganiseerd. Dit leger kreeg een oude naam, de Schutterij (zie 1.3).17

Toen het Duitse leger op 10 mei 1940 Nederland binnenviel, kwam dat als een schok voor Suriname. De gouverneur riep het parlement met spoed bijeen om steun aan de regering en de Koningin in Londen te betuigen. In Suriname werd de staat van beleg afgekondigd, de pers werd gecensureerd en de gouverneur kreeg bijna alle macht in handen. Een van de eerste maatregelen die werd ingevoerd was het interneren van zogenaamde staatgevaarlijke mensen, dat wil zeggen iedereen van Duitse afkomst, ongeacht hun verblijfsduur in Suriname, linkse revolutionairen en nationalisten.18 Toen op 14 mei duidelijk werd dat Nederland zich had moeten overgeven verkeerden Suriname en de Nederlandse Antillen in staat van oorlog.19

Hoewel neutraal, begonnen de Verenigde Staten zich voor te bereiden op een eventuele oorlog. Voor de bouw van hun militaire vliegtuigen hadden de Amerikanen Surinaams bauxiet nodig. Gouverneur Kielstra was bang dat de Amerikanen de verdediging van Suriname op zich zouden nemen en daarmee de macht. Suriname’s buurland Frans-Guyana steunde de Franse Vichy regering, was pro-Duits was en vormde dus een bedreiging. Na overleg met de Amerikaanse admiraal H.E. Stark werd geopperd Amerikaanse soldaten in Suriname te stationeren. Dit stuitte op fel verzet van minister van Koloniën Welter en gouverneur Kielstra. Zij waren bang dat Nederland daarmee zijn zeggenschap over Suriname zou verliezen.20 Door het overleg waren de Amerikanen wel op het idee gebracht ‘hun achtertuin’, Zuid-Amerika, te beschermen tegen de Duitsers. De Nederlandse regering kon niet anders dan akkoord gaan met de stationering van Amerikaanse soldaten in Suriname, zij het wel onder Nederlands commando en onder Nederlandse voorwaarden. Op 24 november 1941 arriveerden de eerste duizend Amerikaanse soldaten.21 Niet alleen de Nederlandse ministerraad in Londen had het idee dat ze Suriname kwijt zouden raken, maar Surinamers dachten dit ook.22

17

Van der Horst, Wereldoorlog in de West (2004) 14-15 18

Oord, Allochtonen van nu en de oorlog van toen, 22-27. 19

Idem, 19-20.

20 In de ministerraad werd in herinnering gebracht dat de vroegere Nederlandse kolonie Ceylon, nu Sri-Lanka, in de Napoleontische tijd ‘tijdelijk door Engeland was bezet en ondanks mooie beloftes nooit was teruggegeven. 21

Oord, Allochtonen van nu (2004) 26.

(10)

10

Nadat Japan op 7 december 1941 Pearl Harbor had aangevallen, waren de Verenigde Staten ook verwikkeld in de Tweede Wereldoorlog. De Amerikaanse troepenmacht in Suriname werd uitgebreid, en er kwam meer militair materiaal naar Suriname. Op 15 februari 1942 begonnen de Duitsers met operatie ‘Pauckenschlag’; vijf onderzeeboten vertrokken naar de West om

verassingsaanvallen uit te voeren op de olieraffinaderijen, olietankers en bauxietschepen. Veel van deze vrachtschepen vielen ten prooi vielen aan de Duitse onderzeeërs. In 1942 was reeds 22 procent van de bauxietvloot vernietigd. Hierdoor breidden de Amerikanen de bauxietproductie in Arkansas uit waardoor het belang van het Surinaamse bauxiet afnam.23 Tevens namen de Amerikanen maatregelen waardoor het aantal verliezen op zee werd terug gebracht. Zo voeren alle schepen in konvooien en werden ze voorzien van afweergeschut en ‘gunners’, kanonniers van wie velen afkomstig waren uit Suriname.24 De oorlog had ook nog andere effecten, zo had het wegvallen van de scheepsverbinding met Nederland niet alleen een negatief economisch effect, maar ook een positief effect. Doordat er niet langer hoog opgeleiden arriveerden uit Nederland, kwamen de zogenaamde Europese banen vrij voor Surinamers. Zo werd een Creool hoofd van de politie.25

In september 1943 verklaarden de Amerikanen het Caribische gebied officieel vrij van oorlogsgevaar, maar het zekere werd voor het onzekere genomen en de Amerikaanse troepenmacht werd eind 1943 opgeschroefd naar 2025 soldaten, in eerste instantie alleen blanke Amerikanen die later werden vervangen door Puerto Ricanen. Onder leiding van de Amerikanen werd de

kustverdediging verbeterd, werden wapens en tanks aangeschaft, en werden verdedigingswerken aangelegd. Dit kostte de Nederlandse regering 55 miljoen gulden, een bedrag dat ze investeerden omdat ze daarmee Surinaamse en Antilliaanse troepen wilden vrijmaken om in te zetten voor de bevrijding van Nederlands-Indië.26

23

Oord, Allochtonen van nu (2004) 40-41.

24 Rond de 200 Surinamers gaven gehoor aan de oproep van de Nederlandse regering zich aan te melden bij de marine of te gaan werken als ‘gunner’.

25

van den Oord, e.a. Een gemeenschappelijke strijd, 69. 26 Horst, Wereldoorlog in de West (2004). 23-26.

(11)

11

1.3 Surinaams leger

Met de komst van de Amerikanen werd het door de Nederlandse autoriteiten van groot belang geacht een Surinaamse legermacht te vormen, om zo een tegenwicht te bieden aan de Amerikaanse

aanwezigheid. Op 3 januari 1940 werd een begin gemaakt met het oproepen van ‘de schuttersplicht’ de oude naam van het nieuwe Surinaamse leger. De Schutterij had onder meer tot taak het bewaken van bauxietmijnen, landsgrenzen en bauxietschepen in Surinaamse wateren; het verrichten van patrouilles; en het bedienen van de zoeklichten voor de kustbatterijen en de radarinstallaties voor het opsporen van vijandelijke vliegtuigen. In eerste instantie vond de schuttersplicht plaats op vrijwillige basis, waardoor het leger erg langzaam groeide. Hierin kwam verandering toen in 1942 kolonel Jan Kroese Meyer van het KNIL territoriaal commandant werd van deze expeditionaire legermacht in Suriname. Het doel was om drie bataljons schutters te werven, in totaal drie duizend man, waarvan één bataljon de Amerikaanse troepen in Suriname zou vervangen en

de andere twee bataljons naar Nederlands-Indië zouden worden gestuurd om tegen de Japanners te vechten. Omdat het aantal aanmeldingen in de periode 1940-1941 nogal achterbleef bij de verwachting werd in 1942 de dienstplicht ingevoerd. Alle volwassen mannen moesten zich aanmelden, maar nog steeds bleef het aantal aanmeldingen zeer laag. Zowel de militaire- als de burgerpolitie werden ingezet om weigerende dienstplichtigen op te sporen. In 1941 was de stemming heel anders: Surinaamse jongeren schreven zich toen massaal in voor dienst overzee nadat een Engelandvaarder uit Suriname, Hugo Pos, had verteld over zijn ontsnapping uit Duitsland. Hij riep de Surinaamse jongeren op om zich aan te melden en Nederland te bevrijden. Het resultaat was dat zich tussen de vier- en vijfhonderd Surinamers aanmeldden voor de Prinses Irene Brigade. Toen Pos in 1941 weer in Londen was vernam hij niets meer van de aanmeldingen, niets meer van het rekruteringsbureau, noch van de Nederlandse Ambassade in Amerika waar hij verslag had uitgebracht.27 Jaren later werd duidelijk waarom er niks met deze aanmeldingen was gebeurd. Volgens historicus Lou de Jong vreesde minister van Oorlog Van Boeijen “(…) dat zij (de Surinamers) binnen de brigade aanstoot zouden geven aan de

Nederlandse vrijwilligers en (de blanke) dienstplichtigen uit Zuid-Afrika”.28 Minister-President Gerbrandy reageerde “(…) dat het uitgesloten was dat ‘nikkertjes’ in de Prinses Irene Brigade opgenomen zouden worden.”29 Toch werden er vijftien Surinamers opgenomen in de brigade. Na een training in Canada en Engeland vochten ze mee in de bevrijding van Europa.

27 Oord, Een gemeenschappelijke strijd (2007) 79-82. 28

Lou de Jong, ‘Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel XI’ (Den Haag 1986) 509. 29http://www.bevrijdingintercultureel.nl/bi/suriname.html

(12)

12

In augustus 1942 werd het Korps Stads- en Landwacht opgericht bestemd voor de degenen die vanwege hun werk niet voltijds beschikbaar waren voor de Schutterij. In dit korps werden oudere dienstplichtigen in de leeftijd van 28 tot 42 jaar opgenomen als reserve in geval van nood. Zij kregen de mogelijkheid zich enkele middagen per week te trainen in militaire vaardigheden.

De Schutterij bleef ondertussen doorgroeien en telde uiteindelijk vijfduizend schutters.30 In april 1943 liet minister van Koloniën Van Mook de Surinaamse gouverneur weten dringend behoefte te hebben aan een compagnie van 150 tot 200 Javaanse-Surinaamse vrijwilligers voor uitzending naar Australië. Nederland wilde zich hier militair voorbereiden op de terugkeer naar Nederlands-Indië. De gouverneur van Suriname achtte de werving op basis van vrijwilligheid niet haalbaar en stelde voor dienstplichtigen te sturen. Omdat militaire uitzending overzee volgens de grondwet niet bij de

dienstplicht hoorde, diende de desbetreffende grondwetbepaling gewijzigd te worden, en dat bleek niet zo eenvoudig. De gouverneur wilde bijvoorbeeld niet meewerken, omdat hij de Amerikanen niet vertrouwde. Hij was bang dat de VS Suriname zou overnemen, of dat de Creolen, door de afwezigheid van Nederlandse invloed, de macht zouden grijpen. Om een bestuurlijk-juridisch conflict te

voorkomen werd toch besloten vrijwilligers te werven voor de strijd in Nederlands-Indië.31 De vrijwilligers werden geworven met de aangepaste Amerikaanse slogan: ‘Teken voor Australië en zie de wereld’. Werving vond plaats via bioscoop-journaals waarin koningin Wilhelmina Surinaamse mannen opriep hulp aan Nederland te bieden, en door wervingsadvertenties en –oproepen in de kranten. Rond december 1943 hadden zich ongeveer tweehonderd vrijwilligers opgegeven, voornamelijk beroepsschutters uit de Schutterij.32 Op verzoek van minister van Koloniën Van Mook die wilde weten waarom het aantal aanmeldingen zo laag was, stelde luitenant-kolonel Van Oosten een nota op waarin hij aangaf dan een anti-Nederlandse stemming onder de Surinaamse bevolking, de vrees dat kleurlingen slecht zouden worden behandeld in Australië, en het ontbreken van een goede soldij-, ongevallen- en pensioenregeling, een negatief effect had gehad op de aanmeldingen (zie bijlage 1).33 In deze groep van 200 vrijwilligers zat een apart Hindoestaans bataljon. De vorming van dit bataljon was mogelijk geworden door het besluit van 29 november 1943 waarin werd bepaald dat Hindoestanen en Javanen die het Nederlands niet machtig waren toch mochten dienen in de Schutterij.

Ter assistentie van de Schutterij werd de Compagnie Vrouwelijke Hulpkrachten opgericht.34 De dienstneming van de vrouwen was in meerdere opzichten emanciperend. De vrouwen droegen uniformen, hadden een rang en kregen soldij conform de rest van het leger. Op 5 maart 1944 werd te Melbourne in Australië het Vrouwenkorps KNIL opgericht. VK-KNIL’ers, waren vrouwen uit

30 Oord, Een gemeenschappelijke strijd (2007) 82-84. 31 Scheer, Voor Koningin en Moederland. 26-33. 32

Oord, Een gemeenschappelijke strijd (2007) 89-91 33

Nationaal Archief, Den Haag, Gouverneur van Suriname: Geheim Archief, nummer toegang 2.10.18, Inventarisnummer 466.

34

De Compagnie Vrouwelijke Hulpkrachten vervulden taken bij de radiotelegrafie, schrijfsters, typistes, telefonisten, chauffeurs, garagehelpsters, hulpkracht voor de onderhoud van materieel in de magazijnen, inkoop centrale, luchtbeschermingsdienst, assistentes in de militaire apotheek en hulpverpleegsters.

(13)

13

Suriname en de Antillen die vanwege hun huidskleur niet toegelaten werden tot de Amerikaanse opleidingskampen en werden direct doorgestuurd naar Australië. Er waren in totaal zeventien Surinaamse vrouwen die hieraan deelnamen, zes gingen naar Europa en de rest naar Nederlands-Indië.35

1.4. Conclusie

Dit hoofdstuk liet zien dat de vorming van een Surinaams leger voortkwam uit internationale

ontwikkelingen en geopolitieke overwegingen waarin politici en militairen in Suriname en Nederland hun opvattingen over de rol en de inzet van Surinaamse soldaten verwoordden.

De oprichting van het Surinaamse leger, de Schutterij, was het gevolg van de Tweede Wereldoorlog, de toenemende rol van de VS in Suriname, de angst van Nederlandse politici en militairen dat de VS de macht in Suriname zou overnemen, en de angst van Nederlandse politici en militairen dat de grootste etnische bevolkingsgroep van Suriname de macht in Suriname naar zich zou toetrekken in het machtsvacuüm dat was ontstaan door de Nederlandse afwezigheid.

De schutterij had twee hoofdoelen, ten eerste, de handhaving van de (Nederlandse) status quo in Suriname, en, ten tweede, een bijdrage leveren aan de bevrijding van Nederlands-Indië. Over de rol en de inzet van Surinaamse soldaten in Nederland en Nederlands-Indië, verschilden de meningen. Met name politici en militairen baseerden zich op lang bestaande etnische en koloniale stereotyperingen om aan te geven dat met name Creoolse soldaten niet geschikt waren voor inzet in Nederland. Over de kwestie Nederlands-Indië maakte Nederland gebruik van de beproefde koloniale verdeel- en

heersmethode door etnische groepen (bataljons) in de Schutterij te vormen. Javaanse en Hindoestaanse soldaten werden met name geschikt geacht voor de strijd in Nederlands-Indië.

(14)
(15)

15

Hoofdstuk 2: Inzet van de Surinaamse troepenmacht in Nederlands-Indië

2.1 Selectie, voorbereiding en inzet

Al in 1940 waren er plannen om een Surinaams militair legioen naar Engeland te sturen om daar verder getraind te worden voor inzet in de Prinses Irenebrigade voor de bevrijding van Nederland en Duitsland. Minister-President Gebrandy, minister van Oorlog Van Boeijen en minister van Koloniën Van Mook ontraadden dit.36 Pas toen Nederlands-Indië bedreigd werd door Japan veranderde dit idee, maar de grondwetstond niet toe dat dienstplichtigen zouden worden ingezet in overzeese gebieden. Een oplossing werd gevonden door militaire vrijwilligers te werven. Betrokkenheid bij Nederland, het koningshuis en Nederlands-Indië vormde niet de enige redenen voor vrijwilligers om zich aan te melden. Veelal ging het om jongens in de leeftijd van twintig jaar voor wie uitzending naar

Nederlands-Indië een groot avontuur was. Ook zagen zij in de functie als soldaat een opstap naar een mooie (militaire) toekomst. Omdat een vaste aanstelling in Nederlands-Indië of Suriname werd beloofd namen enkelen hierdoor hun diploma’s mee.37

Een eenduidig overzicht van het aantal Surinaamse manschappen dat naar Australië vertrok is moeilijk te maken omdat er diverse brieven van de gouverneur in het Nationaal Archief te vinden zijn die telkens andere aantallen noemen.

Eerste detachement 27 februari 1944: 206 manschappen

Rangen: Etniciteit:

5 officieren Circa 30 Europeanen

17 onderofficieren Circa 106 Creolen

35 brigadiers Circa 55 Javanen

149 soldaten Circa 15 Hindoestanen

38

Tweede detachement 27 juli 1944: 192 manschappen

Rangen: Etniciteit:

6 officieren 20 Nederlanders

15 onder officieren 107 Creolen

14 brigadiers 56 Javanen

157 soldaten 12 Hindoestanen

39

36 Scheer, Voor Koningin en Moederland 26. 37 Idem, 37.

38

Territoriaal commandant van Suriname Meyer aan gouverneur Kielstra, 22 februari 1944. Nationaal Archief, Den Haag, Troepenmacht in Suriname, nummer toegang 2.13.63, inventarisnummer 163. Deze bron is gedateerd één dag voor vertrek.

(16)

16 Derde detachement 1 juni 1945: 43 manschappen

Voornamelijk chauffeurs en manschappen van de genie die niet actief aan de strijd zouden deelnemen Compagnie Vrouwelijke Hulpkrachten 9 november 1944: 25 vrouwen

In totaal zouden van de ongeveer 450 soldaten er 307 Surinamer zijn. De Nederlanders bekleedden de rangen van officieren en onderofficieren. Onder hen bevond zich, naast enkele Surinaamse

onderofficieren, één Surinaamse officier, tweede luitenant Alberga.

Op 27 februari vertrok het eerste detachement per schip naar Australië. Ze maakten een twee maanden durende tussenstop in Panama om een konvooi samen te stellen dat naar Zuidoost-Azië zou gaan. Begin mei vertrok het konvooi om begin juni aan te komen in Australië.40 Onderweg schijnt een aantal gevallen van insubordinatie en dienstweigering te hebben plaats gevonden onder de Surinamers, vooral bij de Creolen. Vanuit Australië kwam het bericht dat een veertigtal van hen bij nader inzien weinig voelde voor het militaire dienstverband, en alleen had getekend vanwege de beloftes op een goede baan in Indië na de oorlog. De gouverneur ontving vervolgens de instructie om die beloftes niet meer te doen, en om alleen de ‘goede elementen’ te selecteren en uit te zenden. Gouverneurs Brons betreurde deze beoordeling van de Surinamers. Hij beantwoordde het instructietelegram door de Nederlands legerleiding in Australië er per telegram op te wijzen: “dat voor spontaan en impulsief karakter Surinamers tactvolle leiding noodig (is,) waarbij belangrijk element persoonlijke invloed van commandant ter voorkoming gevoel achteruitzetting tov anderen bevolkingsgroepen.”41

Het tweede detachement vertrok op 27 juli en kwam op 13 augustus aan in Panama. Deze keer verliep de samenstelling van een konvooi een stuk soepeler. De vrijwilligers behoefden slechts zestien dagen in Panama te verblijven. Eind oktober kwam dit detachement aan in Australië. Deze groep vertoonde onderweg minder problemen dan de voorgaande groep, misschien omdat ze nauwkeuriger in de gaten werden gehouden. Dit was nodig want: “het feit dat nog steeds het gedrag van sommige individuen zeer veel te wenschen overliet”, aldus de rapportage van eerste luitenant Schulte Nordholt, commandant van het detachement. Tevens verwees hij naar de rapportage van officieren van schepen en verblijfplaatsen, waarin kader en manschappen niets dan lof werd toegezwaaid. Zo viel er van “kleur-schakeering en –onderscheid” niet te merken.42

Toen de KNIL soldaten in Australië aankwamen, om de beloofde politie- en

bewakingsdiensten te gaan vervullen. kregen zij te horen dat zij zouden worden ingezet in de strijd tegen de Japanners. Ter voorbereiding kregen ze een harde training aan de ‘Jungle Warfare School’. Deze opleiding was opgezet om de overgang van het Nederlandse klimaat naar het tropische klimaat te vergemakkelijken. De Surinamers waren al bekend met het tropische klimaat maar moesten toch de 39

Brief van de luitenant Schulte Nordholt, 27 juli 1944. Nationaal Archief, Den Haag, Troepenmacht in Suriname, nummer toegang 2.13.63, inventarisnummer 163.

40 NL-HaNA, Gouverneur Suriname / Geheim Archief, 2.10.18, inv.nr. 472. 41

NL-HaNA, Gouverneur Suriname / Geheim Archief, 2.10.18, inv.nr 466. 42 NL-HaNA, Gouverneur Suriname / Geheim Archief, 2.10.18, inv.nr 467.

(17)

17

opleiding doorlopen. De training duurde een maand en hierin leerden ze terreinoefeningen,

wapengebruik en invoering in de gevechts- en infiltratiemethoden van de Japanners. Na afloop vond er een zware selectie plaats, waarbij een groot deel van de Surinaamse vrijwilligers fysiek te zwak werd geacht. Van het eerste detachement bleef na de selectie ongeveer een peloton over, terwijl van het tweede detachement slechts 40 soldaten door de selectie kwam. De troepen die niet als fronttroepen zouden fungeren werden ingedeeld bij de materieelondersteuningsafdeling. Jongens met een Mulo diploma was beloofd dat ze een opleiding tot piloot zouden kunnen volgen, maar al snel werd duidelijk dat er een onderscheid werd gemaakt tussen Nederlanders en kleurlingen in het selectieproces voor piloot.43

De goedgekeurde manschappen werden in Australië ingezet bij de wederopbouw van het KNIL, zij vormden het 1e bataljon van het KNIL in Casino te Australië. Op 1 juni 1944 werd het 1e KNIL-infanteriebataljon (INF I) opgericht. Na aanvulling met het tweede detachement Surinamers werd INF I opgesplitst in twee compagnieën, 1 INF I en 2 INF I. De twee compagnieën bestonden elk uit ongeveer 160 man en waren onderverdeeld in een staf, drie pelotons en een

pelotonscommandogroep met 2-inch mortieren.44 De plaatsen van de uitgevallen Surinamers werden ingenomen door Javaanse, Menadonese en vooral Ambonese KNIL-soldaten. Zij vormden binnen het eerste detachement tezamen een peloton, terwijl de overige twee pelotons geheel uit Surinamers was samengesteld. Surinamers en Indonesiërs beleven in pelotonsverband van elkaar gescheiden. Ook buiten diensttijd beperkten zij zich voornamelijk tot de eigen kring. Dit werd grotendeels

toegeschreven aan taalbarrières.45

Op 18 januari 1945 arriveerde compagnie 1INF I in Hollandia, Nieuw-Guinea, om door te reizen naar Biak. 1INF I werd ingezet om ‘mopping-up’ operaties uit te voeren, dat wil zeggen het opsporen van achtergebleven Japanners, in samenwerking met Papoea-gidsen. Compagnie 2 INF I verbleef van februari tot eind maart in Merauke, in het zuiden van Nieuw-Guinea. Beide compagnieën arriveerden halverwege april op het bevrijde eiland Morotai, van waaruit ze zouden gaan deelnemen aan de inname van Balikpapan (1INF I) en Tarakan (2INF I), respectievelijk op en nabij het eiland Borneo in mei en juli 1945.46 Balikpapan en Tarakan waren twee grote oliecentra. Olie was voor Japan van groot belang omdat het zelf niet over veel grondstoffen beschikte. Tarakan en Balikpapan

vormden samen een restant van Operatie OBOE, de herovering van geheel Nederlands-Indië in zes fases, zoals ooit de opzet was geweest. De Amerikanen waren uit op de overgave van Japan en achtten de bevrijding van Nederlands-Indië van ondergeschikt belang. De Japanse vloot en luchtmacht konden geen vuist meer maken tegen de geallieerden waardoor de Japanse troepen in Nederlands-Indië waren

43

Oord, Een gemeenschappelijke strijd ,93.

44 J. J. Nortier, ‘Herovering van Balikpapan’, Ons leger 62 nr. 12 (Den Haag 1978) 57. 45

Scheer, Voor Koningin en Moederland, 66 46

J. J. Nortier, ‘Tarakan 1945: episode uit de geschiedenis van het vrije KNIL’ in: Militaire Spectator 148 (1979) (6) 419.

(18)

18

afgesloten van het moederland. Omdat de Amerikanen hun focus op Japan legden werden de taken van Operatie OBOE overgenomen door de Australiërs.47

47 Nortier, ‘Tarakan 1945’, 411.

(19)
(20)
(21)

21

Tarkan vormde vanwege de geïsoleerde ligging geen aantrekkelijk operatiedoel. De Japanners zouden niet kunnen ontsnappen en waarschijnlijk tot de laatste man doorvechten. 2 INF I werd ingedeeld bij de 26e Australische brigade en voerde samen met de Australische troepen maandenlange

zuiveringsacties uit om de Japanners tot overgave te dwingen. Van de circa 2100 Japanse soldaten sneuvelden er 1540 en werden er 252 gevangengenomen. Na het staakt het vuren in augustus 1945 gaven zich nog eens 300 Japanse soldaten over. De Australiërs hadden met meer dan 50.000 man deelgenomen aan de Tarkan en Balikpapan operaties. Zij verloren 225 soldaten en telden 699 gewonden op Tarakan. Het verlies van 2 INF I bleef beperkt tot vijf man. Een oorzaak dat 2 INF I zo weinig verliezen leed was omdat het uitsluitend patrouillegevechten leverde in pelotons of in kleiner verband. Ze opereerden op de flank van de Australische brigade vanwege het ontbreken van

versterking, de beperkte verbindingsmogelijkheden, de geringe gevechtservaring en de onbekendheid met de Australische militaire procedures. De problemen met de uitrusting en de bevoorrading zorgden er ook voor dat 2 INF I geen “reclame kon maken voor het Koninkrijk”.48

Balikpapan zou, zo zou later blijken, de laatste grote actie van geallieerden troepen op Nederlands-Indisch grondgebied zijn. Tevens was dit ook de grootste amfibische-operatie van de Australiërs. De ervaring van Tarkan had geleerd dat er een andere tactiek gebruikt moest worden: elke verzetskern diende eerst onder vuur genomen te worden door artillerie voordat de geallieerde infanterie verder zou oprukken. Door deze nieuwe tactiek bleven de verliezen beperkt.49

Voorafgaand aan de landing hadden de Amerikanen geschikte landingsplaatsen van mijnen en andere obstakels ontdaan. Vanaf begin juni vonden luchtaanvallen plaats op de aanwezige olietanks om te voorkomen dat de Japanners de olie zouden kunnen gebruiken om een barricade op te werpen. Volgens veteraan Dompig: “We hebben drie dagen naar een oorlogsfilm gekeken, want je kon alles zien.”50 Op 2 juli ging de hoofdmacht van de 7e Australische divisie aan land, met als doel het

heroveren van de stad en de twee vliegvelden, hetgeen na twee dagen was geklaard. 1 INF I ging op 5 juli aan land met als voornaamste taak om patrouille te lopen. Hierbij kwam het vaak tot

vuurgevechten, maar zelden tot man tegen man gevechten. Kader en manschappen waren aan land gezet zonder helder beeld van de opdracht. Dit kwam door onenigheid tussen de Australische commandant en de Nederlandse staf, die elk een ander idee hadden over de inzet van de troepen. Hierdoor wist de Australische legerleiding ook niet goed wat ze met deze compagnie moest doen. Naar schatting hadden de Japanners 3900 soldaten op Balikpapan, hiervan sneuvelden er 2000 in de strijd. De Australiërs verloren 230 soldaten en 1 INF I één soldaat.51

48 Nortier, ‘Tarakan 1945’, 414, 419, 423. 49 Nortier, ‘Herovering van Balikpapan’ 65. 50

Rijssen, Teken en zie de wereld, 39.

(22)
(23)

23

De operaties op Tarakan en Balikpapan hadden niet het gewenste resultaat; de vliegbasis op Tarakan was van weinig nut en op Balikpapan was de olieraffinaderij verwoest. De strategische voordelen die men hoopte ter behalen met het veroveren van deze eilanden deden niet meer te zake na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945. Wel hadden deze aanvallen ervoor gezorgd dat Borneo onder controle was, zodat het nationalisme er geen vrij spel kon krijgen. Dit was wel het geval op Java waar op 17 augustus Soekarno de Republiek Indonesië uitriep. Hoe langer de afwezigheid van de geallieerden troepen op Java zou duren, des te moeilijker het zou worden om terug te keren naar de vooroorlogse situatie. De Tweede Wereldoorlog was voorbij, maar leek te verschuiven van een internationaal naar een nationaal conflict, de dekolonisatie van Nederlands-Indië. Dit conflict bracht niet alleen Nederland in een moeilijk situatie, maar ook de in Nederlands-Indië gelegerde Surinaamse soldaten. Zij

bevonden zich opeens in een geheel andere (dekolonisatie) oorlog waarvoor zij niet hadden getekend en waarvan ze ook niet wisten wat ze ermee aan moesten.52

Op 29 september 1945 vertrok 1 INF I uit Balikpapan om als eerste Nederlandse compagnie op 4 oktober voet op Java te zetten. 1 INF I werd belast met het zuiveren en pacificeren van het gebied ten zuiden en zuidoosten van Batavia. Zij moesten onder meer Japanners ontwapenen, kampgevangenen opvangen en personen en gezinnen beveiligen die werden bedreigd door de Indonesische

strijdkrachten. “Maar ook moesten wij tegen de Indonesiërs vechten en tegen Japanners die zich niet hadden overgegeven, en nu aan de zijde van de Indonesiërs meevochten.”53

De Surinaamse militairen, die ongewild werden beschouwd als KNIL-militairen, kregen de eerste teleurstelling te verwerken. Zij hadden getekend voor de strijd tegen de Japanners en niet tegen Indonesische opstandelingen. Dit betekende onder andere ook dat de lonen die voor hen waren vastgesteld bij het aangaan van de verbintenis voor de strijd tegen de Japanners, niet meer werden betaald.54 Dit leidde tot spanningen omdat de Surinaamse soldaten nu een kant moesten kiezen. Het aanblijven als vrijwilliger zou impliceren dat zij de zijde van de Nederlanders kozen, maar een weigering zou betekenen dat ze problemen met de legerleiding zouden krijgen. De meeste Surinamers gingen ervanuit dat de ene kolonie niet tegen de andere kolonie moest vechten. Onder de

Australiëgangers waren Javanen die werd opgedragen te vechten tegen de Indonesische

opstandelingen die soms familie van hen waren. De meeste Surinaams-Javaanse soldaten wilden dat niet. Daarentegen waren er ook Indische-Ambonese KNIL-soldaten die familieleden hadden verloren in de roerige periode na de capitulatie, de Bersiap-periode, en zij waren uit op wraak. De Surinaamse Javanen en de andere Surinamers waren gekomen om de Nederlands-Indiërs te helpen en niet om ze te bevechten.55 Indonesische nationalisten lieten via pamfletten en radio-uitzendingen weten dat het een gevecht was tegen de Nederlanders,”ini perkara Blanda poena”. Door middel van berichten op muren

52 Scheer, Voor Koningin en Moederland, 69. 53 Rijssen, Teken en zie de wereld, 48. 54

Idem, 16. 55 Idem, 74-75.

(24)

24

en huizen lieten ze weten dat de Surinaamse soldaten zich niet moesten mengen in deze strijd tussen Indonesiërs en de blanda’s, de Hollanders,”Awas orang Suriname, Surinamers oppassen deze zaak gaat jullie niets aan.”56 De Australiëgangers bleven protesteren bij de legerleiding en gaven aan dat ze weg wilden, een enkeling liep zelfs over naar de Indonesische nationalisten. Tot dienstweigering kwam het niet, wel meldden Surinaamse KNIL’ers zich dikwijls ziek. Uiteindelijk stemde de

Nederlandse regering in met overplaatsing vanwege het vermeende risico dat Surinamers zich zouden kunnen aansluiten bij de onafhankelijkheidsstrijders van Soekarno.57

De legerleiding had door dat de stemming daalde in het KNIL kamp. Zo berichtte de legercommandant luitenant-generaal Spoor dat de Ambonezen, Menadonezen en Surinamers de toekomst met bezorgdheid tegemoet zagen. Zij zouden de erkenning van de Republiek Indonesië als een nederlaag beschouwen, en waarvoor hadden zij dan gevochten? “(…) Zeker bestaat het gevaar, dat de toewijding en animo om zijn leven te wagen aanzienlijk zal dalen, waardoor dezelfde mentaliteit zou ontstaan als in het algemeen bij de hier te lande aanwezige Britsch-Indische troepen bestaat.”58

Gezien de situatie kon verwacht worden dat de Nederlandse autoriteiten geen beroep meer wilden doen op de Surinaamse soldaten. Maar toch liet de Nederlands-Indische regering in juli 1946 weten dat er 650 personen uit Suriname aangenomen konden worden voor dienstneming in het KNIL in Indië. In Suriname meldden zich uiteindelijk, na een informatiebijeenkomst, 150 mannen aan. 105 verschenen er bij de keuring en 35 hiervan werden goed gekeurd. Maar er werd niet overgegaan tot uitzending van deze Surinaamse troepen.59

2.2 Discriminatie

Tijdens hun verblijf in Panama, Australië en Nederlands-Indië kregen de Australiëgangers te maken met openlijke discriminatie. In Panama ervoeren zij segregatie door de Amerikanen, hetgeen leidde tot dienstweigering en een aantal vechtpartijen.60 Volgens Australiëganger Anton Semmoh: “Australië was in die tijd net als Zuid-Afrika, daar waren ze fel op negers, “Black Basterd” riepen ze je op straat toe.” Volgens diverse veteranen discrimineerden Australiërs heel erg, iedereen die geen Australiër was moest het ontgelden maar vooral de zwarte soldaten. Zo waren er regels dat zwarte mensen niet achterin de bioscoop mochten gaan zitten. Door zulke regels gingen de donkere soldaten één blok vormen zodat hen niks zou gebeuren. Het wantrouwen dat de Surinamers in Australië meemaakten

56 Rijssen, Teken en zie de wereld, 40.

57 Oord, Een gemeenschappelijke strijd, 92-93.

58 Nationaal Archief, Den Haag, Algemene Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij

gedeponeerde Archieven, nummer toegang 2.10.14, inventarisnummer 3729. 59 NL-HaNA, Gouverneur Suriname / Geheim Archief, 2.10.18, inv.nr. 468.

60 ‘Daar hanteerden de Amerikaanse legerautoriteiten gescheiden faciliteiten voor donkere en blanke militairen. De Surinaamse jongens moesten naar de 'coloured side' en dat pikten ze niet. De hele groep, inclusief de onderofficieren, hebben toen dienst geweigerd. Niemand ging op appèl, ze bleven in de barakken. Zelfs het strand was verdeeld in een white en een black deel. Twee blanke Amerikaanse militairen die hen 'niggers' noemden en weg wilde jagen hebben ze met een groepje hard geslagen. Daar werd later onderzoek naar gedaan.’ Interview van het Veteranen Instituut met Ivan Dompig op 06-07-2011 citaat tussen 0.20 en 0.30 minuten

(25)

25

berustte gedeeltelijk op een ‘misverstand’. Amerikaanse donkere soldaten, die ook in Brisbane gelegerd waren, schijnen zich nogal te hebben misdragen. De Surinamers werden abusievelijk aangezien voor Amerikaanse soldaten. Het kostte hen enige moeite om duidelijk te maken dat ze Surinaamse Nederlanders, Dutchmen, waren.61 Maar wat de Surinaamse soldaten het ergste vonden was dat de meereizende Nederlanders die openlijke discriminatie soms overnamen. Op het schip naar Australië was dat niet zo geweest. 62 Pas in Nederlands-Indië zagen ze hoe superieur de Nederlandse blanken zich opstelden tegenover de verschillende Indonesische bevolkingsgroepen hetgeen zij niet kenden vanuit Suriname.

Deze raciale spanningen zorgden ervoor dat de minister van Koloniën Van Mook in juli 1945 vroeg om de werving van Surinamers te staken. De oorzaak van dit verzoek legde hij bij de

Australiëgangers: “De grootste moeilijkheid schuilt erin dat de Surinamers zich enerzijds steeds verongelijkt voelen door de Nederlanders en andere blanken, terwijl zij zich anderzijds op een hoog standpunt stellen tegenover de Indonesiërs.”63

2.3 Bezoldiging en beoordeling

Toen de Surinaamse vrijwilligers tekenden voor hun diensttijd gingen zij tevens akkoord met de voorwaarden vastgesteld op 20 februari 1944 in het Geheime Order nummer 5 van de Territoriaal Commandant van West-Indië.64 Bij aankomst in Australië wekte de bezoldiging van de Surinaamse KNIL soldaten beroering, omdat die driemaal zo hoog was als die van de Indische KNIL soldaten.65 Hierdoor werd er een aantal veranderingen doorgevoerd in de bezoldigingsregeling. Behalve een korting op de maandvergoeding voor huisvesting en voeding, werd ook het dagloon verminderd. De Surinaamse soldaten verdienden volgens Geheim Order nummer 5 evenveel als de Nederlandse soldaten, terwijl de Nederlands-Indische KNIL soldaten op ‘Indisch niveau’ kregen uitbetaald.

Het voornemen de inkomens van de Surinamers te korten, stuitte op zulke krachtige protesten dat het besluit werd teruggedraaid. Het gevolg was dat toen de Indische KNIL soldaten gingen protesteren.66 Dit bericht bereikte Suriname en de Nederlandsch-Indische regering liet de gouverneur van Suriname weten: “Hooge Australische betalingen voor soldaten en korporaals in Indië

gehandhaafd omdat uit bewoording van Order TC vijf inderdaad door betrokkene kon zijn gelezen dat zij deze betaling ook in Indië zouden behouden ofschoon dat zeker niet in de bedoeling heeft

61 Interview van Scheer met de Veteraan Iwan Dompig , 19 november 1990. 62

Interview van het Veteranen Instituut met Ivan Dompig op 06-07-2011 citaat tussen 0.40 en 0.50 minuten 63 de Jong, ‘Het koninkrijk der Nederlanden, deel XI’ (1986) 302.

64

Scheer, Voor Koningin en Moederland, 70 65 Oord, Allochtonen van nu, 78.

66 De geheime order vermeldt een dagloon van ƒ1,80, wat per maand (30 dagen) ƒ54,- Daglonen van ƒ2,10 en ƒ0,75. Surinamers verdienden dan per maand ƒ63 en de Indonesiërs ƒ22,50. In deze brieven verschillende de bedragen nogal, duidelijk is wel dat de Indonesiërs minder verdienden. Van Mook aan gouverneur van Suriname, 17 juli 1945. Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 176 H.J. van Mook, nummer toegang 2.21.123, Inventarisnummer 2.

(26)

26 gelegen.”67

Gedurende de oorlogsjaren bleef financiële gelijkstelling een belangrijk punt voor de Surinaamse en de Indische KNIL soldaten. Een argument tegen financiële gelijkstelling was dat “discriminatie heeft er niets mee te maken; de hoogte van het soldij wordt bepaald door prestatie en levensstandaard. De gemiddelde Europese soldaat presteert beter dan de Indonesische en zijn levenstandaard ligt hoger. Permanente gelijkstelling impliceert verlaging van het Europese soldij, waardoor het aanbod van goede strijdkrachten zal afnemen, of verhoging van het Indonesische, wat gezien de omvang van het koloniale leger onbetaalbaar is.”68

Naar aanleiding van de inkomstenkwestie werd de commandant van de Nederlandse

grondstrijdkrachten in Australië, luitenant-kolonel J.K. Meyer, gevraagd een rapport op te stellen over het functioneren van de Surinaamse vrijwilligers. In dit rapport werden de Surinamers “niet

representatief” genoemd voor de Schutterij, zij zouden er “het niet goede deel” van vormen. Van de Surinaamse manschappen bleek 20% fysiek ongeschikt voor velddienst, maar dat zou komen omdat een groot deel van de troepen was geworven voor niet-militaire functies. In vergelijking met andere KNIL troepen lag de gevechtswaarde van de Surinamers hoger dan die van de Javaanse soldaat, en was die gevechtswaarde te vergelijken met die van de Ambonezen en de Menadonezen. De krijgstucht van Surinamers was onvoldoende, omdat meer dan andere ‘landaarden’, de Surinamer zijn

bereidwilligheid om te dienen en te vechten liet afhangen van zijn sympathie voor de commandant. “Een minderwaardigheidscomplex, den Surinamer eigen, voert hen tot luidruchtigheid in optreden, gereed zucht tot protesteeren en reclameeren, een zeer snel veronderstellen dat zij verongelijkt zijn en onbillijk worden behandeld ten aanzien van anderen vooral (…) den blanke. Dit voert hen weer tot verwaarlozing van en onverschilligheid ten aanzien van hun werk, hetgeen hen uiteraard in botsing brengt met de Krijgstucht. In algemene zin zijn zij ook gemakzuchtig.” Meyer vermeldde verder dat de houding van de blanke Australische bevolking een weigerachtige houding had opgewekt bij de

Surinamers, en dat zij “in slechte verhouding (zijn) gekomen met de Indonesiërs nadat zij op Java waren overgebracht.” Als eindoordeel concludeerde commandant Meyer “dat het voor den troep beter is de West Indiërs daar niet te hebben.”69

De vrijwilligers die in Australië bleven, ervoeren hetzelfde probleem als hun strijdende makkers in Nederlands-Indië. Ook zij verdienden meer dan de Indische KNIL militairen en wisten na veel protesten een loonsverlaging af te wenden. Ook hadden ze moeite met de discriminerende voorschriften die golden in Australië. Dit kwam tot uitdrukking in negen veroordelingen door de krijgsraad. Deze veroordelingen en het rapport van commandant Meyer droegen bij aan het besluit van de minister van Koloniën de gouverneur in Suriname te verzoeken de werving van Surinaamse

vrijwilligers stop te zetten. “Ook al zijn zij in aantal opzichten redelijk goede soldaten gebleken – in dit oordeel is Meyer bepaald iets te gunstig in zijn oordeel- zoo is de overlast, welke wij van deze

67 NL-HaNA, Gouverneur Suriname / Geheim Archief, 2.10.18, inv.nr. 467

68 Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Koloniën te Londen, nummer toegang 2.10.45,

Inventarisnummer 350.

(27)

27

betrekkelijke onverteerbare groep ondervinden toch te groot, om naar verdere uitbreiding te verlangen. Ik zou je daarom willen vragen de werving en uitzending van soldaten en korporaals voor

Nederlandsch-Indië te staken. Indien dat noodig is, kan daarvan publiekelijk altijd worden gezegd, dat de bevrijding van gedeelten van Nederlandsch-Indië versterking uit de West overbodig maakt en dat de bijdrage, die tot dusver geleverd werd bijzonder op prijs is gesteld, doch nu niet meer behoeft te worden verhoogd. Ik schrijf hierover speciaal, omdat ik vrees, dat de moeilijke tijden, die Suriname tegemoet gaat, wel eens een verdere aandrang zou kunnen veroorzaken om het bepaald niet onbetaalde baantje van Surinaamsch soldaat bij het K.N.I.L. te ambieeren.”70

2.4 Repatriëring, demilitarisatie en teleurstelling

In het najaar van 1946 vertrokken de Surinaamse vrijwilligers, verdeeld over twee schepen, naar Nederland. Op de schepen was er beperkte bewegingsvrijheid opgelegd, hetgeen leidde tot protesten en incidenten. De commandant van de Militaire Politie aan boord verklaarde het volgende: “het ging meestal om het betreden der vrouwenverblijven, die voor deze Surinamers een bijzondere attractie schenen te vormen.” Een verklaring hiervoor was dat sommige Surinamers tijdens hun verblijf in Nederlands-Indië waren getrouwd met een Indische vrouw, en dat die jong getrouwde stellen bij elkaar wilden zijn. De commandant van de M.P. erkende dat in zulke gevallen “wel eens minder tactisch is opgetreden. Deze Surinamers zijn meerendeels impulsieve menschen, die zich spoedig achtergesteld voelen en die aan hen gedane orders of tegen hen gerichte verbodsbepalingen maar al te vaak als een tegen hun ras en huidskleur gerichte vernedering aanvoelen. Zij hebben dan wel eens de neiging om zich hun ‘recht’ met geweld te willen verschaffen.”71

Door deze strubbelingen aan boord ging er een telegram uit naar Nederland waar vervolgens werd besloten dat er gewapende Marechaussee moest staan aan de kades van Amsterdam en Rotterdam waar de schepen zouden afmeren. Na aankomst in Nederland werden de vrijwilligers ondergebracht in het KNIL depot te Kijkduin. De vrouwen werden ondergebracht in een hotel. De commandant ter plaatse meldde de aankomst op 15 en 18 januari 1947 van de 136 Surinamers: “De nieuw aangekomenen, die het idee hadden in hotels of iets dergelijks gehuisvest te worden, uitten vanaf het begin hun misnoegen met veel geschreeuw en geweeklaag over slechte behandeling, verschil tussen zwart en blank. (…) Zij vertonen een indisciplinaire houding bij muiterij af, slordigheid, ongehoorzaamheid en onverschilligheid, en daarbij het gevaar voor allerlei besmettingen.”72

Enige reden tot klagen hadden de Surinamers wel omdat de ruimtes spaarzaam waren verwarmd. De Surinamers werden voor het eerst in hun leven geconfronteerd met de Nederlandse kou.

70

Van Mook aan Brons, 17 juli 1945. NL-HaNA, Mook, van, 2.21.123, inv.nr. 2

71 Afschrift van C. J. D. Riethof, commandant der Militaire Politie. NL-HaNA, Gouverneur Suriname / Geheim Archief, 2.10.18, inv.nr. 469.

72

Rapport van L. A. van den Berge, commandant van het Indisch Instructiebataljon in Kijkduin, 10 februari 1947. NL-HaNA, Gouverneur Suriname / Geheim Archief, 2.10.18, inv.nr. 469.

(28)

28

Omdat er niet naar hun protesten werd geluisterd, besloten ze een deel van het meubilair als brandhout te gebruiken om zichzelf te verwarmen. Dit wakkerde de verhitte gemoederen alleen maar aan.73

Het gedrag van de bijna gedemobiliseerde Surinamers werd voor een groot deel veroorzaakt door de strenge en starre houding van de Nederlanders. Een mogelijke verklaring voor die starheid was de angst voor de mogelijk negatieve invloed van het Surinaamse gedrag op Nederlandse soldaten die nog naar Indië moesten. Volgens veteraan Dompig werden de Surinaamse KNIL soldaten snel weggewerkt richting Suriname, omdat zij zich nogal kritisch uitlieten over de strijd in Indië.74

De Surinamers vertrokken op 28 januari 1947 per boot uit Nederland en kwamen op 17 februari aan in Suriname. Deze reis verliep ook niet geheel soepel. Aan boord bevonden zich naast de Surinamers, Antillianen die via Canada bij de oorlog betrokken waren geraakt, Nederlandse mariniers met bestemming Curaçao, en Nederlandse dienstplichtigen militairen met bestemming Suriname. Volgens de Surinamers werden ze opnieuw slecht behandeld. Zo verklaarde de heer Dompig dat er aan boord sprake was van racisme: “De vrouwen van de Surinaamse militairen kregen geen hut en werden ook als ze ziek waren niet goed behandeld. De hutten waren alleen voor blanke vrouwen. Daar gingen we tegenin. Ook hadden wij geen paybook meer, een ander onrecht waar ze kwaad om waren. Er was geen bewijs van de inzet en wat we wel en nog niet uitbetaald hadden gekregen.”75

Nadat de Surinamers feestelijk met een optocht en huldigingen waren onthaald in Paramaribo, beloofde de gouverneur dat degenen die dat wilden drie jaar een baan zouden kunnen krijgen bij het KNIL, bij de politie of medewerking zouden krijgen bij het vinden van een burgerbetrekking. Dit bleken echter loze beloften omdat zeker drie kwart van alle vrijwilligers na terugkomst werd afgekeurd voor militaire dienst. Dit was conform de instructie die de minister van Overzeese Gebiedsdelen, voorheen het Ministerie van Koloniën, op 12 februari 1947 had gestuurd naar de gouverneur van Suriname.76 De teleurstelling onder de vrijwilligers was groot, helemaal toen bleek dat er veel werkloosheid was en dat de afgekeurde militairen ook niet snel een baan zouden kunnen vinden.77 Tijdens de uitzending naar Nederlands-Indië hadden ze geen promotie kunnen maken, hoe groot hun prestaties ook waren geweest. En als klap op de vuurpijl bleek ook nog dat ze allemaal achterstallig salaris hadden en andere achterstallige vergoedingen die waren toegezegd voor de uitzending. Deze achterstalligheid was ontstaan doordat de Surinaamse soldaten met verschillende valuta waren betaald, omdat ze onder diverse gezag-regimes hadden gestaan. Zo waren ze in Panama betaald met Amerikaanse dollars, in Australië met Australische-ponden, en in Nederlands-Indië, waar geen geld was, met ‘Japans’ NICA-geld, dat buiten Nederlands-Indië niets waard was. Bij hun vertrek

73 Scheer, Voor Koningin en Moederland, 82.

74 Interview met de heer Dompig, uitgevoerd door het Veteranen instituut. Afspraak 2 (ID: 1445) op 08-07-2011. 75 Idem.

76 ‘De gedragingen van deze groep militairen hebben zeer veel te wenschen overgelaten. Naar het wil voorkomen, zullen slechts zeer weinig van deze groep en dan slechts na grondige herscholing, in aanmerking komen om als militair een verband aan te gaan bij de landmacht in Suriname.’ Brief van de secretaris-generaal, namens de minister van Overzeese Gebiedsdelen aan de gouverneur van Suriname, 12 februari 1947. NL-HaNA, Gouverneur Suriname / Geheim Archief, 2.10.18, inv.nr. 469.

(29)

29

uit Nederland-Indië werden de ‘paybooks’ ingenomen voor bijwerking en de eindafrekening, maar ze kwamen nooit in Suriname aan. Waarschijnlijk zijn ze verloren gegaan in de administratieve wanorde. Zonder ‘paybooks’ kon er niks betaald worden. Tijdens hun verblijf in Nederland ontvingen de Surinaamse soldaten honderd gulden per week als voorschot. In Suriname, zo was de belofte, zouden de betalingen voltooid worden, maar door de administratieve chaos was het onmogelijk te achterhalen wie wat had ontvangen. De gouverneur liet wel een militair salaris en een kostwinnersvergoeding uitbetalen zolang de paybooks uitbleven, maar die betaling stopte na de demobilisatie in mei 1947.78

Door al deze ontwikkelingen ontstond er in Suriname een anti-Nederlandse stemming. Deze stemming werd gevoed door de oud-strijders maar ook door de naoorlogse stemming. Tijdens de oorlog was Suriname op zichzelf aangewezen geweest en had dit niet slecht gedaan. Het contact met Nederland was beperkt gebleven tot de regering in ballingschap, vertegenwoordigd door de

gouverneur. De ontwikkelingen in de Oost werden door de Surinamers met belangstelling gevolgd en de hoopgevende woorden uit de toespraak van Koningin Wilhelmina in 1942 werden geregeld aangehaald.79 Ondanks de toenemende kritiek was er zeker geen sprake van een

onafhankelijkheidsgevoel. Het grootste gedeelte van de bevolking hield zich niet bezig met politiek en droeg de oud-strijders op handen. Dit veranderde echter toen het nieuws over de ontwikkeling in Nederlands-Indië doorsijpelde. De Surinaamse bevolking en Statenleden begonnen zich negatiever te uiten over de oud-strijders, omdat ze tegen de Indonesische vrijheidsstrijders hadden gevochten. Het groeiende ongenoegen onder de oud-strijders bracht een aantal van hen ertoe een staatsgreep te beramen. Zij wilden de oude machthebbers in Suriname afzetten en vervangen door een zelf gekozen bestuur die zich beter voor de veteranen zou gaan inzetten. De planning was dat er in de nacht van 7 en 8 november een staatgreep zou plaatsvinden waarbij, de gouverneur zou worden gegijzeld, en vitale punten zouden worden ingenomen om onafhankelijkheid af te dwingen. De ‘kerngroep’ van zeven samenzweerders werden echter in de nacht van 6 op 7 november gearresteerd waarmee het gevaar was geweken.80

2.5 Conclusie

De werving, de opleiding en de inzet van Surinaamse militaire vrijwilligers in Indonesië kan worden getypeerd als problematisch. Dat problematische karakter had twee gezichten, een Nederlands gezicht en een Surinaams gezicht die voortdurend botsten. Hetgeen leidde tot angst, wantrouwen, negatieve beeldvorming en verstoorde relaties.

Reeds tijdens de heenreis naar Nederlands-Indië werd er melding gemaakt van insubordinatie en dienstweigering onder de Surinaamse militairen. Met de proclamatie van de onafhankelijke

78

Oord, Een gemeenschappelijke strijd (2007) 94-96.

79 Vooral de zinnensnede: ‘Rijksverband, waarin Nederland, Indonesië, Suriname en Curaçao tezamen deel zullen hebben, terwijl zij ieder op zichzelf de eigen inwendige aangelegenheden in zelfstandigheid […] zullen behartigen’.

(30)

30

republiek Indonesië namen de problemen toe. De Surinaamse KNIL militairen wilden niet vechten tegen onafhankelijkheidstrijders en verzochten om overplaatsing. Dat verzoek werd gehonoreerd omdat de Surinaamse soldaten door de legerleiding als onbetrouwbaar werden gezien. Dat beeld werd bevestigd en versterkt door het protest van de Surinaamse soldaten tegen voorgenomen kortingen op hun soldij. De legerleiding en de politiek verantwoordelijken deelden de opvatting dat Surinaamse soldaten onbetrouwbaar, wispelturig, niet-rationeel, lui, gemakzuchtig en on-disciplinair waren. Deze diagnose leidde tot het besluit om niet langer Surinaamse vrijwilligers te werven voor de strijd in Indonesië. De negatieve beeldvorming van de politieke en militaire top werd versterkt door gebeurtenissen tijdens de terugreis en het verblijf in Nederland van de Surinaamse soldaten.

Vanuit Surinaams perspectief valt echter op dat Nederlandse militaire en politieke autoriteiten voortdurend beloften deden die niet werden nagekomen, en die varieerden van de soort inzet, het doel van de uitzending, de militaire opleiding en carrièremogelijkheden in Nederlands-Indië, de hoogte van de soldij, baangarantie en maatschappelijke waardering. Bovendien ervoeren de Surinaamse militairen openlijke discriminatie in Panama, in Australië en tijdens de terugreis van Nederlands-Indië naar Nederland en Suriname, waarbij de Nederlanders zich of afzijdig hielden of er zelf aan deelnamen. Dus ook Surinamers hadden goede, doch geheel andere redenen om Nederlanders te zien als onbetrouwbaar en racistisch.

Het uitbreken van de Korea-oorlog in 1950 leek nieuwe mogelijkheden te bieden om de verstoorde relaties te herstellen door een gezamenlijke militaire bijdrage in VN-verband. Opnieuw meldden zich Surinaamse vrijwilligers om elders, en in naam van Nederland deel te nemen aan een oorlog.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zwarten waren vast ook beter bestand tegen het tropisch* klimaat dan Europeanen, die in groten getale door tri sehe ziekten waren geveld. De werving van negers is dé op- lossing

Al met al gingen er maanden overheen voordat er enkele tientallen vrijwilligers bijeengeschraapt waren. In de loop van 1831 en 1832 vertrokken drie schepen uit Elmina naar Batavia,

Van tal- loze werkzaamheden wordt er in de landbouwbladen voorgerekend voor welke soort bedrijven eigen mechanisatie het goedkoopste is en voor welke bedrijven uitvoering in

De dakdekker bitumen en kunststof houdt zich bij het inrichten van de werkplek aan de voorgeschreven procedures en werkt volgens veiligheidsregels en voorschriften en kent de

The tests performed under !RAP include both instrumented and uninstrumented test rotorcraft. On uninstrumentcd aircraft, portable systems arc installed on board to

6 Historical Manuscript Dating and Localization Using A Multiple-Label Clus- tering Algorithm 89 6.1

Voor de Afrikanen, die immers als vreemdelingen naar Indie kwamen, was het leger een substituut- familie, die zorgde voor hun onderhoud en hun veiligheid m een vijandige omgeving

Significant verbeterd ten opzichte van 1995 Singapore (+16) Zuid-Korea Hong Kong Japan Engeland (+58) Verenigde Staten Portugal (+90) Australië Slovenië Noorwegen Nieuw-Zeeland