• No results found

Het teruggevoerde schaap

In document Jan Renier Snieders, Narda · dbnl (pagina 111-126)

Gedurende de vacantie-dagen had men, evenals altijd, al wederom hier en daar geld opgehaald, de tot hiertoe onbelasgoederen verpand, en eindelijk in 't geheim alle kleinooden verkocht, welke vader tot zoon steeds bewaard waren gebleven. Met deze moeilijk bijeen gescharrelde som zou men opnieuw beproeven, of de zaken beter wilden gaan dan vroeger.

Veldenus en zijn echtgenote hadden echter vôôr het eindigen der vacantie-dagen ééne voorwaarde gemaakt; namelijk dat Oscar niet meer naar Luik zoude wederkeeren, maar zich aan de Alma Mater laten inschrijven.

Oscar had tegen deze voorwaarde niets in te brengen; integendeel, met weerzin zou hij er toe hebben besloten naar de Luiksche hoofdstad weder te keeren, dewijl het hem, sedert een geruimen tijd, daar niet meer volkomen vrij stond, rond te wandelen waar hij wilde. Ik hoor vragen:

- Mag men in Luik dan niet gaan waar men verkiest? Zijn er in de oude, Bisschoppelijke stad dan straten of plaatsen wier toegang is verboden?

- Luister: wanneer Oscar Veldenus door zekere straten heen wandelde, gebeurde het wel eens dat de kleermaker, die voor zijn venster zat te werken, met den kneukel op de glasruit tikte, en riep:

- Hola, he! jonge heer Veldenus doe mij 't plezier eens even binnen te komen. Moet ik u zeggen, waarom de jonge student dan zonder om te zien, zijn weg vervolgde, en met versnelde schreden aan den omdraai in het steegje verdween?

In een der schoonste straten der stad trof men een likeurwinkel aan.

Tijdens zijn verblijf aldaar vond Oscar Veldenus geen grooter genoegen, dan op zijn morgenwandeling een oogenblik voor de vitrine te blijven stilstaan, de

schitterende opschriften der tentoongestelde flesschen in oogenschouw te nemen, en dagelijks na te gaan, welke soorten van fijne dranken met klinkende namen, de albezorgende nijverheid invoerde.

Reeds meer dan eens was het gebeurd dat de student voor het raam van den likeurwinkel niet meer bleef stilstaan; waarom niet?

Omdat het reeds een paar malen gebeurd was dat de winkeldochter, achter de toonbank gezeten, hem ziende, tot den heer des huizes riep: ‘daar is nu weer die jonge heer, op wien ik moest letten!’

Even alsof de winkeldochter had geroepen over den Hellegeest om den wandelaar vast te grijpen, liep deze over de stoep voort, en verdween tusschen het volk.

- Waarom toch?

- Om dezelfde reden, waarom hij den kleermakerswinkel zoo haastig voorbij liep. Bij den restauratiehouder, daar ginds een straat verder,

kon hij ook al niet meer ongestoord voorbijgaan; van de vijfmalen stond de eigenaar viermaal op den dorpel, en Oscar Veldenus was geen vriend van hem.

- Waarom niet?

- Evenals de kleermaker en de likeurverkooper, had de restauratiehouder sedert lang een rekening op den heer Veldenus, die deze wel bekende te zullen, maar voor het oogenblik niet in staat was te voldoen. Overal woonden schuldeischers; slechts in de kleine, afgelegene straten en buiten de stad waren zijn wandelingen geheel vrij.

Het was dan ook voornamelijk om deze reden dat de hoofdstad van het Luikerland, vroeger voor hem een zoo aangenaam verblijf, hem thans zoo droog en eentonig voorkwam, en hij er gaarne toe besloot, volgens het verlangen zijner ouders, zijn studie aan de Alma Mater voort te zetten.

Alvorens hem naar zijn nieuw verblijf te laten vertrekken, had men in 't ouderlijk huis goed gevonden een bezoek af te leggen bij den Rector magnificus der Alma

Mater.

Jufvrouw Veldenus, die goed ter taal was, zou zich met die boodschap gelasten. Terwijl de burgemeesters-vrouw een beknopt overzicht van de drie afgeloopen studiejaren van haar zoon maakte, had de Rector meer dan eens de wenkbrauwen gefronsd, en eindelijk de opmerking gemaakt, of hij in eer en geweten niet verplicht was, de inschrijving te weigeren aan jonge lieden, die reeds aan andre Hoogescholen zulke schandige voorbeelden hadden gegeven van luiheid, verkwisting en slecht gedrag.

- Neen, dergelijke leerlingen kon of mocht men niet dulden aan de Katholieke Hoogeschool, die voor stelregel had aangenomen, dat orde en goed gedrag het kenmerk zijn van

elk leerling bij de verschillende Faculteiten ingeschreven.

- Is dat zoo erg? zuchtte jufvrouw Veldenus; aan dat alles had ik zelfs niet eens gedacht.

- Dergelijke jongelingen zijn ruige schapen, mejufvrouw, hernam de Rector, wier aanraking besmettelijk wordt voor den schaapstal, waarover ik gelast ben te waken. - En wat moet de moeder dan met dat ruig schaap aanvangen, heer Rector vroeg de jufvrouw.

- Hoe gaarne ik u ook zou verplichten, antwoordde de Rector met opgehaalden schouder, kan of mag ik tot die aanneming niet besluiten; het belang der

Hoogeschool...

- Maar het belang der ouders, die hun kind zoo gaarne gelukkig zouden maken? wierp de jufvrouw op; het belang van vader en moeder weegt toch ook in de schaal, heer Rector.

- Ik beklaag de ouders die geen brave kinderen hebben, jufvrouw; maar.... De jufvrouw wischte een traan uit haar oog; die traan had het week hart van den Rector magnificus reeds ten deele overgehaald.

De jufvrouw waagde nog een aanval.

- Indien mijn zoon, aan een der vrije Hoogescholen zijn studie moet voortzetten, is hij zoo onder zedelijk als stoffelijk oogpunt stellig verloren.

- Indien mijn weigering dat gevolg moet hebben, luidde het antwoord des Rectors, zou ik op mijn besluit nog wel eens nadenken.

- Denk, heer Rector, smeekte jufvrouw Veldenus, dat een uwer schapen (want gij zijt immers de herder over den algemeenen schaapstal der studeerende jeugd?) dat een uwer schapen een oogenblik is afgedwaald, en dat het

veel voldoening schenkt, hetzelve bij de goed bewaakte kudde terug tè voeren. - Nu, ja, mejufvrouw, laat ons aannemen dat uw zoon een mijner leerlingen is, welke zich schuldig maakte aan grove fouten, waar wij in eens met de natte spons over heengaan; den dood van den zondaar toch mag men niet willen. Laat mij u echter voorstellen onze voorzorgen te nemen, opdat het binnengevoerde schaap niet een tweede maal van de kudde afdwale.

- Voorzeker, al moest dat schaap in een traliën hok worden opgesloten, dreigde de burgemeestersvrouw, met den vinger op de tafel tikkend.

- Het is bijna alsof gij mijn inzicht reeds hadt geraden, glimlachte de Rector; ziehier, onder welke voorwaarden ik er toe kan besluiten, uw zoon te laten inschrijven.

- Ik wil gaarne elke voorwaarde onmiddellijk onderteekenen.

- Voor jeugdige leerlingen, die zoo pas van de Latijnsche schoolbanken hebben verlaten, en doorgaans misbruik maken van de onbeperkte vrijheid, welke hun eensklaps ten deel valt, voor dergelijke jongelingen en ook wel voor anderen, hebben wij hier een internaat ingericht, waar men van dicht bij een wakend oog over hen kan houden, hen door allerlei middelen weet aan te zetten tot de studie, en hen zoodoendè, langzamerhand voorbereidt, om ongetoomd in de wijde wereld te worden losgelaten.

- Zoo had ik de zaak voor; mijn zoon moet voor een tijd in 't hok. - Ziehier, een prospectus.

De jufvrouw overlas ter loops het papier, en riep verheugd uit: - Ziedaar juist wat ik voor mijn zoon altijd gedroomd

heb! Een weinig doch niet te veel vrijheid; geen, volstrekt geen mogelijkheid om zich aan stelselmatige luiaardij over te geven; aanhoudende waakzaamheid der overheden; voorschriften welke een gedurigen hinderpaal daarstellen aan wanordelijk gedrag en verkwisting... indien Oscar van den beginne onder uwe bewaking had gestaan, was het nooit zoover met hem gekomen.

- En nu is de vraag, of uw zoon zal willen besluiten....?

- Besluiten? onderbrak de jufvrouw, alsof zij boos ging worden; reeds al te lang hebben wij lieverkoekjes gebakken! Neen, dat is nu uit, dat bakken ben ik moe, heer Rector.

Haar oogen waren dreigend geworden; zonder het te weten, was zij opgestaan; zonder nadenken had zij haar gebalde vuist in de hoogte gestoken, en, ware zij niet tegengehouden door de tegenwoordigheid van het hooggeplaatste personage, had zij zonder twijfel op de tafel geslagen, of zich misschien woorden laten ontvallen, zooals toen haar zoon bij de vacantie in 't ouderlijk huis wederkeerde.

Laat ons het onderhoud van den Rector magnificus met mejufvrouw Veldenus, kort maken; want de burgemeestersvrouw is hevig opgewonden, en loopt ernstig gevaar dingen te zeggen waar het hoofd der universiteit voorzeker niet graag naar luistert.

Met wedezijdsch goedvinden, besloot men dan dat de Luiksche student, bij zijn aankomst te Leuven, zich bij den heer President van het Collegium Maria Theresia moest aanbieden, en dat deze hem als interne van het gesticht zou aannemen.

Ten einde de veteraan der Luiksche hoogeschool, die er voorzeker niet gemakkelijk in zou bewilligen zich het touw om de horens te laten werpen, niet af te schrikken, kwam

men overeen, van het gemaakte plan geen woord te reppen, in de hoop dat het schaap, eenmaal in den schaapstal gevoerd, zich wel gedwee zou toonen.

XV.

Numero 4.

De vacantietijd was ten einde. Oscar Veldenus begaf zich bij zijn aankomst te Leuven, zooals zijn vader hem had bevolen, regelrecht naar den bestuurder van het Collegium Maria-Theresia.

Die heer, zooals zijn vader hem had verzekerd, moest hem de gehuurde kamer in de stad en de restauratie aanwijzen, waar hij in aanbevelingswaardig gezelschap en aan zeer billijke prijzen, een overheerlijke tafel zoude vinden.

Ook zoude die heer zich gelasten met de inschrijving, en verder Oscar overal van dienst zijn, waar hij zulks mocht noodig hebben.

Oscar had nooit een voet in het oude Leuven gezet, had geen hoegenaamd denkbeeld van het eigenaardig bestaan der Katholieke Hoogeschool, en wist volstrekt niet dat de Alma Mater jonge leerlingen en ook somtijds wederspannige losbollen in een internaat opsloot.

Welk een onteekenbaar gezicht zette hij, toen hij in het Collegium Maria-Theresia eensklaps voor een geestelijke stond, die er tamelijk gestreng uitzag?

- Mijnheer Veldenus? sprak deze vriendelijker, dan men op het eerste gezicht zoude gedacht hebben, nadat Oscar zich had bekend gemaakt.

- Oscar Veldenus, student in de geneeskunde, om u te dienen, sprak hij buigend, en dankte den geestelijke voor al de moeite, welke hij hem had aangedaan, tot het bezorgen eener kamer en van een restaurant in het hem teènèmaal onbekende Leuven.

- Gelief mij te volgen, mijnheer, sprak de President.

Zij gingen te zamen door lange gangen, en klommen daarna langs breede trappen naarboven.

Oscar vroeg bij zich zelven, of hij zich niet in een hotel bevond; er waren daar zooveel genommerde kamers; ja, 't had waarlijk geen einde.

- Numero 4, sprak de geestelijke de deur openstootend; hier is uw kamer, mijnheer Veldenus... Numero 4.

- Hier? vroeg de student verbleekend, want op dit oogenblik had hij het raadsel reeds opgelost.

- Hadt gij liever een ander nommer? vroeg de geestelijke met bedekten glimlach. - Hier blijf ik niet, sprak Oscar op vastberaden toon, terwijl hij een vluchtigen blik wierp over de kamer, die hem als de cel van een monnik voorkwam. Ik zal zelf wel een kamer in de stad zoeken; ik ben juist geen nieuweling in dat vak... Neen, hier blijf ik niet; sluit de deur maar dicht, heer president, uw nommer bevalt mij niet.

- Ja wel, mijnheer blijft hier, dewijl zulks het uitdrukkelijk bevel zijns vaders is. - Hier? wel, is dat hier geen internaat? vroeg Oscar eenigszins barsch; wie heeft dat ooit gehoord dat een oud student in een internaat wordt opgesloten? Ik zou me schamen nog ooit onder de oogen mijner oude vrienden te

schijnen... doe de deur maar dicht... Een internaat! hoe langer, hoe schooner? - Een internaat, ja, glimlachte de President; mijnheer zal zich hier allerbest gewennen.

- Neen, riep Oscar, met het hoofd schuddend en een barschen blik op den President werpend; ik zeg u dat ik hier niet wil, niet zal blijven!

- O, jawel. lachte de bestuuder vriendelijk; die zoo spreken, gewennen zich het gemakkelijkste; mijnheer zal hier veel verzet hebben, en goede kameraden, allen kindèrèn van deftige huizen aantreffen... iedereen vermaakt zich hier zeèr goed; nooit heeft een onzer leerlingen over iets wat het zij geklaagd.

- Neen, neen! riep Oscar al harder.

- Uw bed is uitmuntend, de tafel beter dan bij menig restauratiehouder, en de dienst buitengewoon goed geregeld, vervolgde de President, die zich misschien wel begon te vermaken bij de teleurstelling, de verrassing, de machtelooze opgewondenheid van den Luikschen veteraan.

- Neen, neen! herhaalde hij al wederom en stampte met zijn rotting op den vloer. - Uw trimester is reeds op voorhand betaald, en daarbij ben ik gelast u wekelijks uw zakgeld te bezorgen.

De bestuurder begon van toon te veranderen; Veldenus zag hem onrustig aan. - Dat is een valsche trek van mijn ouden heer, riep de student, en begon te schreien van teleurstelling en toorn.

- Foei, mijnheer! spreekt gij zoo van uw vader? zei de geestelijke de oogen wijd opentrekkend van verwondering; foei! dat meent gij toch niet?

- Mij hier in een hok laten opsluiten; ik ben toch geen kind meer... neen, dat gebeurt niet!

- De heeren welke hier inwonen zijn ook geen kinderen meer; doorgaans zijn zij allen zeer tevreden en vermaken zich overheerlijk.

- Beginnelingen misschien, die regelrecht van de collegiebank hier binnenkomen; maar in dit geval bevind ik mij niet; reeds drie jaren heb ik de cursus eener

Hoogeschool gevolgd.

- Het zal misschien daarom wezen dat uw vader heeft besloten u in ons collegium te doen verblijven? Veldenus vatte den steek van den bestuurder; hij zag hem wild, bijna dreigend in de oogen.

- Nu, besloten of niet besloten, riep Oscar met toenemende drift; liever word ik soldaat, dan mij vrijwillig te laten opsluiten in een gevangenis!

- Herinner u, mijnheer, dat uw kostgeld reeds voor den ingaanden trimester betaald, en uw zakgeld in mijne handen is.

Oscar sloeg met de hand tegen het voorhoofd en mompelde, hoe het toch mogelijk was dat hij zich zoo om den tuin had laten leiden.

- Kom, kom, ik zou mij om dat alles niet zoo moei maken, meende de President hem vriendelijk bij de hand nemend; wat is er toch al aan gelegen, of gij hier uw bed en tafel vindt, of zulks in de stad moet gaan zoeken? Kom wees eens redelijk, mijnheer Veldenus, en neem dè zaak op, zooals zij is.

De student gaf geen antwoord; hij stond suffend naar den vloer te staren. - Denk dat men hier niet gevangen maar volkomen in zijn handelingen vrij is, vervolgde de geestelijke; neen, het collegium Maria-Theresia is geen gevangenhuis, maar een

ternaat van jonge heeren, die er ook als jonge heeren behandeld worden.

Er kwamen knechten boven, beladen met koffers, sluitmanden en reiszakken, welke op de verschillende kamers werden nedergezet; studenten, die van de vacantie kwamen, liepen over en weder, sloegen de deuren dicht, en openden dè vensters met een gedruisch en vroolijk geschater, hetwelk aan Oscar Veldenus duidlijk het Collegie-leven herinnerde.

- Ja, dat is hier een soort van kostschool, morde hij, en voegde er in zijn geest een grondhartige verwensching bij.

- O, neen; lees liever het reglement en gij zult weldra de overtuiging hebben dat gij u bedriegt, antwoordde de geestelijke glimlachend.

Hij overhandigde hem een klein brochuur, en verliet de kamer, zeggend, dat zijn drukke bezigheden hem op dit oogenblik elders riepen.

Oscar keek hem dreigend achterna, vloekte een paar malen (dat had hij te Luik geleerd) sloeg het brochuur open en las:

Artikel III.

De studenten zoo in- als externen zijn gehouden op zon- en feestdagen de mis der Hoogeschool, welke gedaan wordt om 9 ure, in het koor der parochiale kerk van Sint-Peter, bij te wonen.

- Zoo, zoo, glimlachte Veldenus met opgehaalden neus; de heeren studenten gaan hier aan de Alma Mater nog naar de kerk? Wat oude pruiken zijn dat hier! O,

tempora, o, mores! Ben ik sedert jaren wel viermaal in de kerk

weest? Neen, ik zou mij niet gaarne laten uitlachen. Hij las voort:

Artikel XII.

Drie dagen na het vestigen hunner woonplaats, zijn de externen gehouden, aan den Vice-rector te doen afgeven hun adres, alsmede den naam der straat, het nommer van het huis en de namen en het beroep der personen, bij wie zij inwonen.

In geval van verandering van woning, zijn zij verplicht dezelfde aanduidingen aan den Vice-rector te doen geworden

- Dat artikel gaat alleen de externen der Alma Mater aan, sprak Veldenus; die heeren zitten hier evenals de internen in een muizenval! Hoe vernederend! En dat voor menschen met baard en knevel! 't Is schande! Een eeuwige schande! Ik kroop van schaamte in een mollenpijp, indien ik wist dat mijn oude Luiksche vrienden met dit alles bekend waren.

Artikel XIII.

Zij zijn verplicht zich des avonds te huis te bevinden, gedurende den winter-semester (welke begint den eerstèn dinsdag van October) om half negen; en gedurende den zomertijd (beginnende den eersten maandag van Maart) om half tien.

- O, dat is vermakelijk! riep Veldenus met een gemaakten schaterlach; de heeren studenten gaan hier met de kippen naar bed! Het is dus verboden des avonds een

glaasje bier te gaan drinken, naar cirque of theater gaan, een of ander partijtje, bal of concert bij te wonen? Indien ik zoo moet leven, sta ik geen trimester in voor mijne gezondheid; dat is hier de plaats om te verdroogen als een koolstronk.

En wat lees ik hier?

Men spreekt hier van academische straffen, zoo als: waarschuwingen, verbod van lessen bij te wonen, consilium abeundi; wel, lieve Hemel! In een kazerne gaat het niet strenger toe!

En wat staat hier nog?

Artikel XXXVII.

De studenten mogen zich niet onthouden de lessen bij te wonen; ook is het verboden voor een of meer dagen de stad te verlaten, zonder bijzondere toelating des

Vice-rectors, of van den President van het Collegium.

- Niet uit de les blijven! riep hij met verbazing; niet uit de stad gaan? Welke domoor mag toch dit zonderling reglement hebben verzonnen? Zulke reglementen zijn gemaakt om een zelfmoord te begaan.

Laat ons voortgaan:

Artikel XIV.

De internen zullen zich gedragen volgens de bijzondere reglementen der Pedagogie of des Collegiums.

- Zouden die heeren ook meer vrijheid, meer voorrechten hebben dan de externen? vroeg Oscar bij zich zelven,

terwijl hij het reglement der pedagogie overliep; o, horor! 's morgens voor dag en dauw opstaan, met de vogelen gaan slapen, juist op dit uur ontbijten, op dat uur gaan eten, bidden als kloosterlingen, zich dood studeeren onder de bedreiging der knoet! Indien ik een pistool had... Ja, waarachtig, ik zou me zoo op staanden voet kunnen

In document Jan Renier Snieders, Narda · dbnl (pagina 111-126)