• No results found

Tekort aan areaal en versnippering

3 Verminder de druk op biodiversiteit

3.2 Tekort aan areaal en versnippering

Om het biodiversiteitsverlies te stoppen, is het tegengaan van habitatverlies en het zorgen voor voldoende areaal belangrijk. De hieraan gerelateerde doelstelling van de CBD is: Tegen 2020 is (ten opzichte van 2010) het verliespercentage van alle natuurlijke habitats ten minste gehalveerd en waar mogelijk in de buurt van nul gebracht, en zijn degradatie en fragmentatie (versnippering) aanzienlijk verminderd (Aichi­doel 5). De Europese Commissie heeft een vergelijkbaar doel voor 2020: Tegen 2020 zullen ecosystemen en ecosysteemdiensten worden gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15 procent van de aangetaste ecosystemen te herstellen. In Nederland is het verlies aan oppervlakte en kwaliteit van oorspronkelijke natuur aan zienlijk groter geweest dan gemiddeld in Europa of de wereld (CBS et al. 2016). Nederland is een van de dichtstbevolkte landen ter wereld en het grootste deel van het landoppervlak is zeer productieve landbouwgrond. Er is weinig of geen gebied dat ongerept kan worden genoemd. Een deel van de huidige natuurgebieden, zoals heide en blauwgras­ landen, was vroeger in agrarisch gebruik. Dat gebruik was echter zo extensief dat er een hoge biodiversiteit kon voorkomen. Ontginningen, landbouwintensiveringen en verstede­ lijking hebben geleid tot een afname van biodiversiteit en het areaal natuur (WNF 2020). De kwaliteit van de resterende natuur in Nederland is in de afgelopen decennia afgenomen door vermesting, verzuring, verdroging, een slechte waterkwaliteit en een gebrek aan ruimtelijke samenhang van leefgebieden.

Het herstellen van verloren gegane habitats en het tegengaan van versnippering worden in Nederland aangepakt met de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Door verwerving, inrichting en beheer van nieuwe natuur worden bestaande natuurgebieden vergroot en met elkaar verbonden. In het Natuurpact heeft het Rijk met provincies

afgesproken dat de provincies in de periode 2011­2027 minimaal 80.000 hectare nieuwe natuur inrichten om het Natuurnetwerk te realiseren (EZ 2013b). Hiervoor was het nog nodig het NNN met ongeveer 40.000 hectare uit te breiden.

Waar internationaal nog veel areaal natuur verdwijnt, werkt Nederland sinds 1990 aan natuuront- wikkeling en verbinding

Het areaal verworven gronden (inclusief functiewijziging, waarbij de grond in eigendom blijft bij particulieren maar wel een natuurbestemming krijgt) om het NNN te realiseren, is in 2019 toegenomen tot meer dan 111.000 hectare (CBS et al. 2020h). Als de realisatie in het tempo van de laatste vier jaar doorgaat, is de realisatie van de 80.000 hectare inrichting pas te verwachten in 2030 (PBL & WUR 2020). Het realiseren van 80.000 hectare is zonder extra inzet daarom niet waarschijnlijk.

Met de verworven gronden is ook het aantal kerngebieden (gebieden groter dan 250 hectare; LNV 1990) toegenomen, van 266 gebieden in 1990 naar 327 in 2019 (Sanders et al. te verschijnen) en is de gebiedsgrootte toegenomen (figuur 3.1). Door het opnemen van ecologische verbindingszones tussen de gebieden van het NNN is ook de ruimtelijke samenhang van de natuur op het land verbeterd. De verwachting is echter dat de verbin­ dingszones niet voor alle soorten optimaal functioneren en een te rooskleurig beeld geven van de ruimtelijke samenhang. Bij de inrichting van verbindingszones gaat het voor grondgebonden soorten, zoals reptielen en amfibieën, maar ook voor vlinders om bijna aaneengesloten netwerken van natuurgebiedjes, verbonden door zones van 25­50 meter breedte (Broekmeyer & Steingröver 2001), terwijl de zones op de kaart vaak niet meer dan smalle kanalen, beken of andere wateren zijn van soms vele kilometers lengte. Op de kaarten waarop figuur 3.1 is gebaseerd, ontbreken gegevens over barrières zoals gemalen, stuwen of infrastructuur; de impact van het opheffen van de barrières met vis­ en andere faunapassages is niet meegenomen.

Veel barrières voor trekkende soorten (vissen, amfibieen, reptielen, zoogdieren) zijn inmiddels opgeheven

Trekvissen kunnen vanuit zee of de grote rivieren slechts weinig beken en polderwater bereiken door de aanwezigheid van stuwen en gemalen (CBS et al. 2018b). Met de aanleg van vispassages zijn rivieren en beken inmiddels beter bereikbaar, en in de komende jaren zullen nog veel vispassages worden aangelegd. Om de KRW­doelen voor de visstand te bereiken, is verbetering van de vismigratie een van de randvoorwaarden. Met de implemen­ tatie van de KRW is de verwachting dat voor de stroomminnende vissen in 2027 veel waterlichamen bereikbaar zullen zijn (CBS et al. 2018b). Het tempo van aanleg is echter afgelopen jaren iets gedaald en er zijn ook veel stuwen waarvan nog niet bekend is of er een vispassage komt. Met de aanleg van vispassages worden de negatieve effecten van stuwen niet opgelost, veel beken hebben het grootste deel van het jaar daarom geen stroming en zijn dan nauwelijks geschikt voor beekvissen.

Figuur 3.1 10 – 100 100 – 250 250 – 1000 1000 – 5000 5000 of groter hectare 0 100 200 300 400 500 duizend hectare

Bron: Ministerie LNV, IPO, BIJ12; bewerking WUR

pb

l.n

l

1990

2019, zonder ecologische verbindingszones in beheer 2019, met ecologische verbindingszones in beheer 2027, bij volledige realisatie Natuurnetwerk Nederland

Oppervlakte van natuurgebieden binnen Natuurnetwerk Nederland per grootteklasse

Met de verworven gronden voor nieuwe natuur is de gebiedsgrootte tussen 1990 en 2019 toegenomen. De ecologische verbindingszones verbeteren de ruimtelijke samenhang enorm, waardoor het totale areaal van de gebieden met een areaal kleiner dan 5.000 hectare afneemt ten gunste van vooral de grootste klasse (>5.000 hectare) waarvan het totale areaal toeneemt. NB. Voor het NNN is hetzelfde bestand gebruikt als bij de analyse voor beschermde gebieden in paragraaf 2.4, exclusief de grote binnenwateren zoals het IJsselmeer.

Versnippering door infrastructuur is een belangrijke drukfactor voor Habitatrichtlijn­ soorten. Deze versnippering van natuur is verminderd door de aanleg van faunapassages. Het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO) waarin knelpunten in ruimtelijke samenhang veroorzaakt door rijksinfrastructuur werden opgelost, is in 2018 afgesloten. De knelpunten zijn opgelost door het aanleggen van faunapassages zoals ecoducten, ecoduikers, faunatunnels, boombruggen en hop­overs. Bij het aflopen van het MJPO zijn er in totaal nu 126 knelpunten opgelost (CBS et al. 2020i). Dit is 72 procent van het herziene aantal van 176 knelpunten. Voor de resterende 50 knelpunten geldt dat 28 knelpunten na 2018 worden opgelost in samenhang met de uitvoering van grotere infrastructuurprojecten die pas na de looptijd van het MJPO gaat plaatsvinden. Van de knelpunten worden er 22 niet geheel opgelost; dat blijven ecologische knelpunt omdat een aantal maatregelen niet uitvoerbaar bleek te zijn (MJPO­jaarverslag).

Realisatie van het Natuurnetwerk Nederland betekent nog niet direct dat het leefgebied optimaal is

De huidige natuur in Nederland bestaat uit enkele grote aaneengesloten gebieden en veel kleine gebiedjes. Bij de grote gebieden gaat het vooral om bos­ en duingebieden. Veel moerassen, graslanden en heiden in Nederland zijn te klein, waardoor een deel van de daarin voorkomende soorten het risico loopt te verdwijnen. De verworven nieuwe natuur is vooral grasland, waarvan circa 15 procent de schrale soortenrijke variant is en driekwart het algemenere flora­ en faunarijke grasland of weidevogelgrasland (Sanders et al. te verschijnen). Hoewel veel soorten, waaronder ook beschermde soorten, profiteren van de nieuw aangelegde natuur, is die vaak nog geen habitattype. Bij 44 procent van de habitattypen is volgens de laatste rapportage het areaal van het type gelijk of meer dan de gunstige referentiewaarden; bij 56 procent is het oppervlak dus te gering en zou het areaal uitgebreid moeten worden (HR­rapportage 2019). Volgens modelberekeningen zijn de ruimte­ en milieucondities voor ongeveer 55 procent van de VHR­soorten geschikt. Ook als het NNN gerealiseerd is, wordt verwacht dat de oppervlakte habitattype, maar ook leefgebied een beperkende factor is voor een gunstige staat van instandhouding voor een aantal VHR­soorten en habitattypen (Van Hinsberg et al. 2020).