• No results found

Factoren die het acute suïciderisico bepalen

4. SUÏCIDAAL GEDRAG VERDER ONDERZOEKEN

Zodra het acute suïciderisico ingeschat is en de nodige maatregelen getroffen zijn, is het belangrijk dat het suïcidale gedrag verder onderzocht wordt. Een verdere exploratie van de aanwezige risico- en kwetsbaarheidsfactoren kan helpen bij het in kaart brengen van het suïcidale gedrag. Het integratief model voor suïcidaal gedrag dat beschreven wordt in het eerste deel van deze richtlijn biedt een goede basis om deze factoren te onderzoeken. Suïcidaal gedrag is nooit het gevolg van slechts één oorzaak. Het gaat steeds om een combinatie van verschillende voorbeschikkende, uitlokkende, beschermende, drempelverlagende en drempelverhogende factoren. Deze combinatie en de impact ervan kan sterk verschillen van persoon tot persoon en van situatie tot situatie.

Belangrijke risicofactoren die bevraagd dienen te worden zijn de ervaren problemen, de motieven en aanleiding voor eventuele eerdere suïcidepogingen, de huidige aanwezigheid van suïcidegedachten/plannen, de suïcidale intentie, alcohol en/of druggebruik en de zorgbehoeften van de hulpvrager en de omgeving. De volgende richtvragen kunnen hierbij helpen3:

• “Wat zorgt ervoor dat je zelfmoordgedachten opkomen?”

• “Ben je weleens eerder zo wanhopig geweest?”, “Heb je ooit eerder een periode gehad waarin je deze gedachten had?”, “Wanneer was dat?”, “Wat was er toen aan de hand?”,

“Wat heb je toen gedaan om met deze gedachten om te gaan?”

• “Heb je ooit al een poging ondernomen om zelfmoord te plegen?” Indien ja:

◦ “Wat maakte dat je toen zelfmoord probeerde te plegen?” Tracht te weten te komen waar de problemen zich situeren bij de hulpvrager en hoe lang ze al duren. We raden aan de volgende probleemzones specifiek te bevragen omwille van hun sterke correlatie met suïcidaliteit:

- Overlijden/ernstige ziekte van een significante persoon - Zelfmoordpoging of zelfmoord van een significante persoon

- Traumatische gebeurtenissen (bv.: chronische verwaarlozing, fysisch/

emotioneel/seksueel misbruik, rampen, geweldpleging, …)

◦ “Wat wilde je bereiken met deze zelfmoordpoging?” Bevraag welke motieven de hulpvrager aangeeft voor zijn/haar poging. De meeste van deze motieven zijn terug te brengen tot de volgende categorieën:

- Intern conflict

3 Deze richtvragen zijn gebaseerd op het IPEO (https://www.zelfmoord1813.be/opvang-van-su%C3%AFcidepogers/ipeo-en-kipeo).

Een belangrijke kanttekening hierbij is dat deze vragen niet letterlijk gesteld dienen te worden, ze dienen eerder als leidraad voor een gesprek.

- Beïnvloeden/straffen van anderen - Doodswens

◦ “Hoe voelde je je na afloop?” “Wat ging er door je heen toen je besefte dat je niet dood was?” (bv.: opgelucht, boos, beschaamd, teleurgesteld, …)

• “Denk je er momenteel aan jezelf te verwonden of te beschadigen?” Indien ja:

◦ “Heb je erover nagedacht hoe je jezelf wil verwonden of beschadigen?”, “Op welke manier zou je dat dan willen doen?”

• Bevraag het alcohol- en/of druggebruik:

◦ “Gebruik je soms alcohol of drugs?” Zo ja:

- “Heb je weleens het gevoel gehad te moeten minderen met drinken of drugs gebruiken?”

- “Raak je geïrriteerd door opmerkingen van anderen op jouw alcohol- of druggebruik?”

- “Heb je je weleens schuldig gevoeld over jouw drank- of drugge-bruik?”

- “Heb je weleens direct na het opstaan gedronken om de zenuwen de baas te worden of om van een kater af te komen?”

• “Hoe zie jij de toekomst?”, “Zie je nog enige toekomst?”, “Wat ga je doen als je straks weer thuis bent/als ik weg ben?”

• Peil naar de verwachtingen omtrent zorg.

◦ “Wat zou jou kunnen helpen om de komende uren/dagen door te komen?”

◦ “Wat kan ik op dit moment voor jou betekenen?”

Risicoformulering

Vaak wordt het suïciderisico weergegeven in vage formuleringen of gradaties (bv.: hoog, laag of gemiddeld risico), ondanks beperkt wetenschappelijk bewijs voor de validiteit,

• Hou rekening met de fluïditeit van het suïciderisico: vergelijk indien mogelijk met eerdere risico-inschattingen bij deze persoon en hou rekening met gebeurtenissen die het risico in de toekomst kunnen beïnvloeden (bv.: berichtgeving over suïcides in de media, verandering in het persoonlijk leven van de persoon).

• Breng naast risicofactoren ook mogelijke hulpbronnen in kaart waar de persoon toe-gang tot heeft wanneer die in crisis gaat (bv.: interne copingmechanismen, mensen in zijn of haar omgeving waar hij of zij beroep op kan doen).

• Zorg ervoor dat de formulering van het suïciderisico direct vertaald kan worden in specifieke interventies die opgenomen kunnen worden in het behandelplan.

De risicoformulering dient opgenomen te worden in het patiëntendossier. Zie figuur 1 voor een sjabloon dat gebruikt kan worden voor deze risicoformulering. Het doel van deze risicoformulering is niet om gedrag te voorspellen, maar wel om communicatie en samenwerking tussen hulpverleners, hulpvragers en naasten te bevorderen en het risico op korte en lange termijn te verkleinen.

Uiteraard stopt de zorg voor suïcidale personen niet bij de risicobepaling. In veel gevallen is er verdere behandeling van de suïcidaliteit nodig. Indien er op basis van het onderzoek verdere behandeling nodig blijkt, zorg er dan voor dat die zo snel mogelijk opgestart kan worden. Een snelle start van een behandeling verlaagt immers het risico op (herhaald) suïcidaal gedrag en een goede continuïteit van de zorg maakt dat de hulpvrager veel meer geneigd zal zijn om de voorgestelde zorg op te volgen (Stewart, Manion, & Davidson, 2002).

In Deel 3 - Interventies wordt verder ingegaan op de verschillende interventies waarvoor wetenschappelijk bewijs voorhanden is.

AANBEVELINGEN

• Zodra het acute suïciderisico ingeschat is en de nodige maatregelen getroffen zijn, dient de suïcidaliteit verder onderzocht te worden door een gespecialiseerde hulpverlener. Op die manier kunnen de oorzaken van het suïcidaal gedrag in kaart gebracht en indien nodig aangepakt worden.

• Formuleer op basis van het verdere onderzoek naar de suïcidaliteit zorgvuldig het suïciderisico van de hulpvrager om communicatie en samenwerking tussen hulpverleners, hulpvragers en naasten te bevorderen.

Figuur 1: Sjabloon Risicoformulering

RISICOFORMULERING

Huidige suïcidale intentie Risicofactoren

Beschikbare

hulpbronnen Voorspelbare

veranderingen

Frequentie & intensiteit zelfmoord-gedachten; concrete suïcideplannen;

inschatting bekwaamheid.

Factoren die kwetsbaarheid van persoon verhogen.

Hulpbronnen die hulpvrager ter

beschikking heeft in crisismomenten. Wat zou het risico snel kunnen verhogen of verlagen (specifieke interventies)?

5. DOORVERWIJZING

Indien er verdere behandeling of opvolging nodig is die je zelf niet kan aanbieden, bekijk dan samen met de hulpvrager en diens naasten welke andere vormen van hulpverlening en begeleiding het meest geschikt zijn. In dit onderdeel worden kort enkele veel voorkomende doorverwijzingsinstanties voor suïcidale personen besproken. Zie Deel 3 - Interventies voor informatie over mogelijke interventies.