• No results found

Op vrijdag 8 mei werd gevangene Elisabeth de Swart op de koningskamer geplaatst ‘om reede van brutaliteit en levenmaakende in de geheele kamer van ’s morgens ten 5 uur (…) tot ’s namiddag ten 3 uuren tegen Dirkje Peppelenbos’.222 Er waren verschillende misdaden die gevangenen konden begaan binnen de muren van het tuchthuis. In grafiek 1 zijn de gepleegde misdaden weergegeven. De misdaden zijn ingedeeld in categorieën. Sommige gevangenen, zoals Elisabeth de Swart, maakten te veel leven. Met ‘leven maken’ werd alle onrust bedoeld die de gevangenen veroorzaakten. Hieronder viel het uitschelden van medegevangenen, lasteren, oproer maken, schreeuwen, vloeken en tieren. De termen ‘leven maken’ en ‘geweldig leven maken’ werden door de binnenvaders veelvuldig gebruikt om deze misdaden te beschrijven.

222 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Vrijdag 8 mei 1801.

Met ‘personeel beledigen’ werd het beledigen van het binnenbestuur en het gevangenispersoneel bedoeld. ‘Brutaal’ omvat alle uitspraken die de gevangenen deden jegens de knechten van het tucht- en werkhuis, de binnenvader, de preses en de regenten. De uitspraken waren gericht op het tornen aan de autoriteit van deze personen. Ook het weigeren van het opvolgen van orders viel hieronder. Gevangenen mochten niet ‘quaatgenoegen toonen over de portie van spijs & dranck die hun gegeven is’223 of hun eten moedwillig weggooien. Verspilling en weigering van eten werd bestraft.

Verschillende gevangenen werden door de binnenvader gestraft om hun ‘luiheid’. Dit betekende dat ze hun werk niet afhadden, niet voldoende kwaliteit hadden geleverd of dat zij – in het ergste geval – weigerden te werken. ‘Uitbreken’ behelsde alle pogingen die de gevangenen ondernamen om te ontsnappen. Hieronder viel het maken van gaten in muren, vloeren of plafonds en het daadwerkelijke ontsnappen.

‘Handgemeen’ betreft alle vormen van fysiek geweld van een gevangene naar zijn medegevangenen en de knechten, zoals slaan, bijten en vechten. Onder ‘diefstal’ valt niet alleen het ontvreemden van goederen in het huis, maar ook het kopen van gestolen goederen. ‘Smokkel’ behelst het doorgeven, verbergen en gebruiken van gestolen en verboden goederen. ‘Bedelarij’ is het vragen om bijstand, vaak geld of eten, zonder daar zelf iets voor te doen. ‘Sodomie’ betreft homoseksuele handelingen met andere gevangenen.

Alle vormen van schriftelijk en mondeling contact met medegevangenen van het andere geslacht vallen onder ‘verboden correspondentie’. Het was verboden om als gevangene met gedetineerden van het andere geslacht mondeling-, schriftelijk- of lichamelijk contact te hebben. ‘Hoerig gedrag’ heeft betrekking op het incorrect dragen van kleding door vrouwen, zoals het haar onder de muts vandaan laten komen.

‘Poppen’ is een term die de binnenvaders gebruikten om uitingen van seksuele aard aan te duiden. Dit kon schriftelijk in de vorm van ‘brieven van popperij’,224 maar ook in de vorm van flirten, zoenen, of de seksuele daad zelf. Het woord ‘poppen’ komt tegenwoordig niet meer voor in de Nederlandse taal. In het Duits is het een obsceen woord om geslachtsgemeenschap mee aan te duiden.225

Het moedwillig kapotmaken van eigendommen van het huis, zoals het spinnenwiel, de wol, traliën of ramen werd bestraft. Tot slot was het in het huis verboden om een vreemde taal

223 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_22, ‘Stukkende rakende het tucht- en werkhuis: Ordonnantie voor de tuchtelingen’.

224 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, 4 oktober 1809

te spreken, anders dan het Nederlands. In 1806 veroordeelden de regenten Joseph Langeveld tot opsluiting in het waterhok op water en brood, omdat hij tegen een medegevangene Frans had gesproken. Het spreken van een vreemde taal gaf de gevangenen de mogelijkheid om buiten het begrip van het gevangenispersoneel boodschappen uit te wisselen.226 Grafiek 1 laat ons zien dat vrouwen voor andere misdaden werden veroordeeld dan mannen. In de volgende paragrafen zullen de misdaden ‘uitbreken’, ‘poppen’ en ‘levenmaken’ en de genderbias daarin verder besproken worden.

Uitbreken

In grafiek 1 is te zien dat mannen aanzienlijk vaker probeerden uit te breken dan vrouwen. In de periode 1801-1815 probeerden meer dan 80 gevangenen uit het tuchthuis te ontsnappen. Dat mannen vaker een poging ondernomen om uit te breken, of hier vaker voor bestraft werden, had te maken met de ruimtes waarin de mannen zich dagelijks bevonden. Uit het vorige hoofdstuk bleek dat deze ruimtes sterk gender gesegregeerd waren. Door de werkzaamheden die de mannen in hun hokken uitvoerden, hadden zij beschikking over breekmateriaal zoals vijltjes, mesjes en lood. Met het gesmolten lood maakten zij sleutels na, waarmee zij deuren konden openen.227

Dat zoveel ontsnappingen konden plaatsvinden, kwam ook door de slechte gesteldheid van het gebouw. Op 4 november 1810 stuurde binnenvader Nicolaas van Velthuijsen een brief aan de bouwmeester van de stad Rotterdam. Hierin schreef hij dat vele planken in de hokken van de gevangenen los zaten. Dit bood de gevangenen de mogelijkheid om gestolen gereedschappen en andere goederen te verbergen. Daarnaast konden de gevangenen met deze planken gewelddadige handelingen plegen. Bovendien waren vele planken rot, vooral in het waterhok, waar de gevangenen gemakkelijk doorheen konden breken om via die weg zichzelf te bevrijden uit het hok waarin zij zaten. Ook waren de vloeren vol spleten en kieren, sommigen met een breedte van wel 14-15 duim (circa 35 centimeter).228

De brief van de binnenvader aan de bouwmeester was een noodkreet, die niet ongegrond was: onder zijn gezag waren in de periode 1802 en 1810 al negen mannen ontsnapt. In de periode daarna ontsnapten ook nog twee vrouwen en een man. De man ontsnapte door een

226 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Donderdag 23 januari 1806.

227 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, Zaterdag 9 mei 1812.

228 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, 4 november 1810.

opening te maken in het hout van zijn hok en met een bijtel had hij vervolgens een gat in de stenen muur gemaakt. Met behulp van zijn dekens heeft hij zich daarna laten afzakken naar beneden.229 De twee vrouwen die ontsnapten, maakten geen gebruik van breekgereedschap, maar werden door anderen geholpen om te ontsnappen. Zo ontsnapte Aleida met hulp van twee vrouwelijke medegevangenen uit een raam dat openstond.230

Poppen

De enige man die in de periode 1801-1815 bestraft werd voor het poppen was Hendrik Lobé. Hij werd op 10 mei 1812 door de binnenvader voor één dag afzonderlijk opgesloten, nadat de binnenvader hem verscheidene ‘keeren had laaten waarschuwen wegens het zogenaamde poppen met de vrouwlieden’. Hij ‘zulks roekeloos doende in mijn tegenwoordigheid’,231 aldus

de binnenvader. Het is opmerkelijk dat vooral vrouwen straf kregen voor het poppen, omdat het poppen altijd plaatsvond met een ander. Eén van de knechten vond Margaritha Werkhoven op 4 februari 1808 onder de trap van de kerkgang waar zij ‘leg te poppen’232 met een mannelijke gevangene. Ondanks dat mannen en vrouwen samen popten werd enkel de vrouw verantwoordelijk gehouden voor de overtreding: ‘Stijntje Vergeer had zich ‘schuldig gemaakt aan het zo schaadlijke en tegen de wetten sijndende misdrijf van het poppen met de mannen’.233 De binnenvader liet haar daarom opsluiten in het watergat in de waag. De mannen gingen vrij uit.

Zowel criminele- als correctionele vrouwelijke gevangenen popten. Dit betekent dat de vrouwen die popten niet per definitie prostituee waren, maar dat ook vrouwen die veroordeeld waren voor criminele zaken zoals heling en diefstal zich hieraan schuldig maakten. Als poppen een activiteit betrof met zowel een man als een vrouw, waarom werden dan alleen vrouwen voor het poppen veroordeeld? Dit heeft te maken met de in het vorige hoofdstuk uiteengezette ideeën over de relatie tussen vrouwen, prostitutie en geslachtsziekten.

Daarnaast speelt bij het poppen ook het eeuwenoude beeld van de verleidelijke vrouw een rol. Al sinds mensenheugenis duikt de vrouw als verleidster op in literaire werken,

229 De ontsnappingen werden geschreven op de volgende data: Donderdag 2 januari 1806, zaterdag 24 mei 1806, vrijdag 7 september 1810, Vrijdag 20 maart 1812, zondag 9 januari 1814 en donderdag 11 augustus 1814. 230 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, Zondag 9 januari 1814.

231 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, 10 mei 1812.

232 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, 24 februari 1808

233 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, 25 oktober 1812.

Afb. 13: Aristoteles en Phyllis zijn een van de bekendste paren die de listen of de macht van de vrouw

toneelstukken, beeldende kunst en andere vormen van populaire cultuur.234 Een centraal thema in deze werken was het gevaar van de onkuisheid of de wellust. De vrouw werd in de meeste gevallen gepresenteerd als de oorzaak van al het kwaad: ze dwingt de man tot overspel en brengt hem van het rechte pad af door haar listen en charmes.235 In Romantische werken uit de achttiende en negentiende eeuw duikt de verleidelijke vrouw op als de femme fatale, een mysterieuze, aantrekkelijke en gevaarlijke vrouw die onheil afroept over elke man die met haar te maken krijgt. Eva, Lilith, Cleopatra en Helena van Troje zijn slechts enkele voorbeelden van Bijbelse en historische personages die deze eigenschappen krijgen toebedeeld.236 Hoewel de context sterk is veranderd, duikt de femme fatale nu nog steeds op in uitingen van populaire cultuur.237

Volgends Virgina Mae Allen is het stereotype van de femme fatale gebaseerd op het concept van de heilige en de zondige vrouw, die zij aanduidt als de Maria-Eva dichotomie. Vanaf het midden van de negentiende eeuw lieten kunstenaars zich vooral in met de donkere en zondige kant van de vrouw en creëerden zij kunst waarin het kwaadaardige van de vrouw werd verbonden met erotiek. Volgens Allen waren deze kunstzinnige uitingen niet slechts een projectie van erotische fantasieën en angst, maar ook een reactie van mannelijke kunstenaars op het opkomend feminisme rond 1900.238 Kijkend naar de lange geschiedenis van de verleidelijke vrouw is het beeld van de femme fatale dat rond 1900 opdook in de kunsten gebaseerd op veel oudere ideeën over de relatie tussen prostitutie, vrouwen en het kwaad (syfilis) in het vrouwelijk lichaam.239

Dat ook de vrouwen in het tuchthuis werden gezien als verleidsters blijkt uit een van de notulen van de regenten uit 1800. In dat jaar verzocht de drieëntwintigjarige Martinus van

234 Mario Praz, The romantic agony (Oxford 1993) 215.

235 Renée Pigeaud, ‘De vrouw als verleidster. De stedelijke moraal in de vijftiende eeuw’, in: Ellen Muller (red.) Tussen heks en heilige. Het vrouwbeeld op de drempel van de moderne tijd 15e en 16e eeuw (Nijmegen 1985) 39- 58; Susan Louise Smith, ‘To women’s wiles I fell’. The power of women ‘topos’ and the development of medieval

secular art (Pennsylvania 1978) 23, 320.

236 In het gedicht van Oscar Wilde The Sphinx uit 1894 noemt hij ook Cleopatra en beschrijft haar mooie ogen en haar harde en meedogenloze karakter, zie: Praz, romantic agony, 230, 233, 273, 274.

237 De populariteit van de femme fatale in de hedendaagse filmindustrie in Hollywood is te danken aan de groei van het culturele klimaat van postfeminisme. Van een dergelijk klimaat was er in het begin van de negentiende eeuw echter geen sprake. Katherine Farrimond, ‘Introduction’, in: Katherine Farrimond, The contemporary femme

fatale. Gender, genre and American cinema (New York 2018) 1-10.

238 Virgine Mae Allen, The femme fatale. A study of the early development of the concept of mid-nineteenth century poetry and painting (Boston 1979) V, 1, 2.

239 Aan het eind van de negentiende eeuw ontaarden deze ideeën over vrouwen volgens Annet Mooij in een seksestrijd, die volgens literatuurwetenschapper Bram Dijkstra sterk de fin de siècle-kunst beïnvloedde. Dijkstra spreekt van een ‘vrouwenhaat’ in de kunst waarin vrouwen onder andere gelijk werden gesteld aan de zonde Eva, die als kwade vrouw alle andere vrouwen de afgrond in trok. Ook rond 1900 is dus de eeuwenoude beeldvorming over de vrouw terug te zien. Mooij, Geslachtsziekten, 239; Bram Dijkstra, Idols of perversity. Fantasies of feminine

Afb. 15. Prostituee met daarachter een zeis, een verwijzing naar de dood, Mors Syphilitica, Félicien Rops240, ca. 1892

240 Ook in zijn andere etsen, zoals Les diables froids en Rimes Festives verbindt Rops vrouwen met de dood en toont hij vrouwen die heulen met de duivel.

Bosoume aan de regenten of hij als bakker in het tucht- en werkhuis kon worden aangenomen. De regenten weigerden echter het verzoek om de volgende reden: ‘de regenten zijn huiverig om hem te employeeren om zoo een geschikte en knappe borst bloot te stellen aan de conversatie met de gevangene vrouwpersoone’.241 Enerzijds ligt in deze uitspraak het idee besloten dat de vrouwen de knappe knecht zouden kunnen verleiden tot ontuchtig gedrag. Anderzijds zou de knecht de zwakke en beïnvloedbare vrouwen van hun stuk kunnen brengen door zijn ‘knappe borst’ waaruit ook ontuchtelijkheden zouden kunnen voortvloeien.

Leven maken

In grafiek 1 is te zien dat vrouwen vaker veroordeeld werden voor leven maken en handgemeen dan mannen. Vrouwen sliepen met elkaar in grote kamers en werden voor hun werkzaamheden naar andere ruimtes in het tuchthuis gebracht. In tegenstelling tot de vrouwen, werkten de mannen in kleine groepjes in hun eigen hokken of op de mannenplaats. Zowel in de vrouwenkamers als op de werkzolders werkten vrouwen met ongeveer 15 personen in een ruimte. Het is zeer waarschijnlijk dat de aanwezigheid van meerdere personen in één ruimte de kans voor het ontstaan van onrust vergrootte. In het rapportboek van de binnenvader komt naar voren dat vrouwenkamers vaak de ruimtes waren waar vrouwen elkaar in de haren vlogen en ruzie kregen: ‘heeden morgen ontstond er eene hevige tumult op in de kleine vrouwen kamer tusschen Helena Berg en Maria Huibers, zelfs zo verre ging het, dat zij anderling handgemeen wierden’,242 schreef binnenvader Nicolaas van Velthuijsen. Een paar dagen later ontdekte hij ‘tumult in de grote vrouwen kamer’ en liet hij Johanna Grijzemuijter, door wie het tumult ontstond, terstond opsluiten.243

Waarom werkten de mannen in kleinere groepjes? Dit had te maken met de visie van sterke en zwakke lichamen en de vrouw als het van nature zwakke geslacht. Mannen waren fysiek sterker en konden daarom, als zij een grotere meerderheid vormden, in opstand komen. Vrouwen werden als minder gevaarlijk gezien vanwege hun lagere lichaamskracht.244

Dat dit idee wijdverspreid was, is onder andere te ontdekken in een interview met de eigenaar van een wollenstoffenfabriek in Tilburg. De interviewer had gehoord dat het werk op de droogzolder, waar de net bewerkte lappen stof aan ramen werden opgespannen om te drogen,

241 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_1, ‘Resolutieboeken’, Vrijdag 7 februari 1800.

242 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, Donderdag 9 juli 1812.

243 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, 28 juli 1812.

erg benauwd en zwaar werk was. Uit zijn vraag aan de fabrikant bleek dat hij het werk op de droogzolder meer mannenwerk vond. ‘Zoudt gij het dus niet beter vinden’, begon de interviewer, ‘daar de vrouwen toch altijd een zwakker geslacht zijn, om dat werk geheel aan de mannen over te laten?’245

Omdat vrouwen werden gezien als van nature ondergeschikt aan de man, was het vrouwenlichaam zwakker dan het lichaam van de man. Dit betekende dat er onderscheid werd gemaakt tussen vrouwenwerk en mannenwerk. Vrouwen konden vanwege hun fysieke gesteldheid niet dezelfde ‘zware’ arbeid verrichten als mannen. Vrouwen waren daardoor uitgesloten van de houtbewerking. In de instructies van de binnenvader hadden de regenten het volgende geschreven: ‘En bij zoo verre imand der geconfineerdens manspersoonen onbekwaam mogten zijn tot het hout raspen of houtkappen, zal hij [de binnenvader] daar van aanstonds aan den preses der regenten kennis geeven en de zaak zoodanig bij de regenten bevonden werden de dezelve houden tot spinnen of tot vrouwelijk werk of tot zoodanig ander gebruijk als de regenten zullen ordonneeren’.246 Onder het ‘vrouwelijk werk’ viel het naaiwerk en huishoudelijke werkzaamheden.

Straf

Het aantal bestraffingen van mannen en vrouwen is in de periode 1801-1815 gelijk. Grafiek 2 laat de verdeling van het soort straf zien in de genoemde periode. Opsluiting was de meest gepraktiseerde straf in het tucht- en werkhuis. In het vorige deel van dit hoofdstuk heb ik aangetoond dat vrouwen en mannen verschillende overtredingen begingen. Het laatste stuk betreft een analyse van de verschillende vormen van bestraffing. Bestond er een genderbias in de soort straf die de mannen en vrouwen in het tuchthuis kregen opgelegd?

Opsluiting

De term ‘opsluiting’ heeft betrekking op alle ruimtes, anders dan het eigen hok, waar gevangenen voor straf in werden opgesloten. In opsluiting als straf bestonden echter vele variaties. Zo werden sommige gevangenen opgesloten op water een brood, met hand- en voetboeien of zonder deken.247 De duur van de straf kon variëren van enkele dagen tot enkele

245 Geciteerd uit: Gertjan de Groot, Fabricage van verschillen. Mannenwerk, vrouwenwerk in de Nederlandse

industrie 1850-1840 (Amsterdam 2001) 191.

246 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_22, ‘Stukkende rakende het tucht- en werkhuis: Instructies voor de binnenvader’.

weken. Ook kwam het voor dat gevangenen met een werktuig werden opgesloten. Deze ‘luie’ gevangenen bleven net zo lang opgesloten totdat zij hun taak af hadden.248

Bij grote misdrijven werden straffen opgelegd van enkele maanden, maar het gebeurde zelden dat een gevangene een dergelijke opsluitingsstraf helemaal moest uitzitten. Jan van Houten werd op 2 april 1805 veroordeeld tot vier maanden opsluiting in het waterhok op water en brood. Jan kreeg een lange gevangenisstraf opgelegd, omdat hij de aanstichter was geweest van een plan om uit te breken. Uiteindelijk heeft Jan nog geen maand in het waterhok gezeten. Wegens gezondheidsredenen mocht hij op 23 april in een ander, apart hok en kreeg hij de gewone huiskost voorgeschoteld. Op 26 april mocht hij terug naar de mannenplaats, maar hij kreeg wel nog vier maanden de hand- en voetboeien om.

In grafiek 3 is te zien dat mannen vooral werden opgesloten in het waterhok en vrouwen vooral in het bedelaarswaterhok, de koningskamer en het padua. De verklaring hiervoor kan gevonden worden in de locatie van de fysieke ruimtes in het tuchthuis. Vier waterhokken bevonden zich onder hok 7 en 10. De koningskamers en het padua waren gesitueerd naast de nieuwe vrouwenkamers. In de grafiek is tevens terug te zien dat mannen bijna nooit voor straf op het padua werden opgesloten. Uit het vorige hoofdstuk bleek dat voor mannen het padua

248 Aagje Manne en Johanna Zwartig werden in 1804 op de koningskamer opgesloten met hun spinnenwiel. Zij