• No results found

Het Rotterdamse tucht en werkhuis: een ruimtelijke benadering De plattegrond van Bezemer

Een van de weinige werken die over het Rotterdamse tucht- en werkhuis is gepubliceerd, is de in 1899 verschenen bijdrage van archivaris Willem Bezemer in het Rotterdamsche Jaarboekje. Bezemer bestudeerde aan het eind van de negentiende eeuw het archief van het – toen reeds opgeheven – tuchthuis en richtte zich daarbij vooral op de resoluties van de regenten, de ingekomen brieven, van bijvoorbeeld de burgemeester of schepenen, en het rekenboek. De confinementsboeken en de rapporten van de binnenvader laat de archivaris buiten beschouwing. Op basis van zijn bevindingen in de hiervoor genoemde bronnen en de in het archief aanwezige plattegronden uit de Franse Tijd (afbeelding 6 en 7) heeft hij drie plattegronden gemaakt van de indeling van het tuchthuis (afbeelding 3, 4 en 5).151

Op de plattegronden van Bezemer is te zien dat het tuchthuis volgens de archivaris drie ingangen heeft aan de voorzijde. Deze ingangen zijn echter niet te zien op de plattegronden in het archief en worden ook niet aangehaald in het rapport. Hoewel Bezemers studie getuigt van grondig speurwerk, klopt zijn indeling van het tuchthuis niet met de beschrijvingen in het rapport van de binnenvader. Zo heeft Bezemer de koningskamer, één van de strafruimtes, niet opgenomen. Hetzelfde geldt voor de burgerkamer. Op afbeelding 9, 10 en 11 heb ik op basis van de beschrijvingen in de rapporten deze, en andere ontbrekende ruimtes in de plattegrond van Bezemer, aangegeven.

Er bevinden zich verschillende onjuistheden in de plattegrond van Bezemer. Volgens Bezemer bevond de regentenkamer zich op de begane grond. De mannenplaats, met daaromheen de hokken waarin de mannen zaten opgesloten, is te vinden op de eerste verdieping. Echter, op 21 mei 1801 wilde binnenvader Cornelis van Nek hok 5 en 6 op de mannenplaats leegmaken. Hij sloot daarom de gevangenen die zich in deze hokken bevonden op in de hokken op het padua, in de koningskamer en twee gevangenen liet hij brengen in hok nummer 9 op de mannenplaats. Vervolgens schreef Cornelis van Nek ‘[ik] begaf mij toe[n] na[ar] boven in regente kamer met mijn knegts’.152 In 1808 schreef Nicolaas van Velthuijsen dat hij de gevangene Frederik Cornelisse, die verdacht werd van het stelen van wol, boven liet komen in de regentenkamer om hem te ondervragen en te confronteren met de

151 Bezemer, ‘Het tucht- en werkhuis’, 158-194.

152 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, 21 mei 1801.

Afb. 3: De begane grond volgens W. Bezemer van het Rotterdamse tucht- en werkhuis rond 1800.

Afb. 4: De eerste verdieping volgens W. Bezemer van het Rotterdamse tucht- en werkhuis rond 1800.

Afb. 5: De tweede verdieping volgens W. Bezemer van het Rotterdamse tucht- en werkhuis rond 1800.

Afb. 6: Plattegrond uit het archief van het Rotterdamse tucht- en werkhuis rond 1800. Het toont de begane grond.

Afb. 7: Plattegrond uit het archief van het Rotterdamse tucht- en werkhuis rond 1800. Het toont de begane grond en de eerste verdieping.

bewijzen die hij al tegen hem had verzameld.153 Uit de voorgenoemde citaten blijkt dat de regentenkamer zich op een verdieping boven de mannenplaats bevond. Dit is in tegenstelling tot Bezemers plattegrond waarbij de regentenkamer op de verdieping onder de mannenplaats is aangegeven.

Zowel op de plattegrond van Bezemer als de plattegronden die zich in het archief bevinden, is te zien dat de kleine vrouwenkamer zich vlakbij de mannenplaats bevond. Op 31 maart 1804 maakten Maria Zwanenburg en Jacoba Blokhuisen veel kabaal in de kleine vrouwenkamer. Ze weigerden te zwijgen en verstoorden met hun geraas de orde. Op dat moment waren ook de regenten aan het vergaderen in de regentenkamer. De binnenvader Nicolaas van Velthuijsen ging van het gedrag van de twee dames rapport doen bij de vergadering ‘waar op regenten zig naar beneeden hebben begeven’,154 aldus de binnenvader. In

de rapporten zijn geen aanwijzingen te vinden dat de regentenkamer zich op de begane grond bevond.

Een andere ruimte die Bezemer op de begane grond heeft geplaatst is het padua. Volgens de beschrijvingen van de binnenvaders bevond deze ruimte zich echter op de eerste verdieping. Binnenvader Cornelis van Nek liet in 1801 verschillende mannelijke gevangenen van het padua naar hun gewone hokken brengen: ‘J van Hesveld van t padua weeder beneede gebragt’.155 Ook Barend de Roode en Arij van den Bos werden ‘ontslooten van t padua en beneede in haar vooriege gevangenis gebragt’.156 Barend dook ook nog een andere keer op in het rapportboek van de binnenvader toen hij vanaf de mannenplaats veelerlei ‘onreyne woorden’157 schreeuwde naar de vrouwen op het padua. De binnenvader schreef dat hij ook nog zei ‘dat al de vrouweluij hoeren waaren boven, zodommieters’.158 Hieruit komt naar voren dat de mannenplaats op de begane grond moet zijn geweest.

De beschrijvingen van de binnenvaders over de boven- en benedenverdieping in ogenschouw nemend, wordt duidelijk dat Bezemer de begane grond en de eerste verdieping heeft omgedraaid. Deze verwarring is waarschijnlijk ontstaan door het woord ‘voorhuis’. Op

153 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, Donderdag 26 mei 1808.

154 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Zaterdag 31 maart 1804.

155 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, 23 juni 1801.

156 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Zondag 20 september 1801.

157 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Maandag 7 December 1801.

158 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Donderdag: 27 Augustus 1801.

één van de plattegronden die zich in het archief bevindt staat in dezelfde ruimte ‘voorportaal’ geschreven in plaats van ‘voorhuis’. ‘Portaal’ kan entree betekenen, maar ook ‘overloop’ of ‘gang’. Ook heeft Bezemer ‘gang naar het padua’ verandert in ‘ingang naar ‘t padua’ en heeft de gang in zijn versie een voordeur gekregen.

De plattegrond van Bezemer is dus niet juist, omdat hij de begane grond en de eerste verdieping heeft omgedraaid. De vraag blijft wel waar nu de voordeur zat. In 1811 was de knecht Cornelis een dagdeel vrij om zich buiten het huis te begeven. De binnenvader, Nicolaas van Velthuijsen, had hem ‘coorstig gewaarschuwt’ dat hij vóór tien uur ’s avonds thuis moest zijn. Toen bleek dat de knecht om twaalf uur nog niet binnen was, heeft de binnenvader de voordeur op het nachtslot gedaan en is hij op bed gaan liggen. Hij heeft de knecht ‘tweemaal met zijn sleutel poging horen nemen binnen te komen’.159 Op afbeelding 6 is te zien dat zich

een kamer links van het portaal bevindt, dit zou het vertrek van de binnenvader kunnen zijn. Waarschijnlijk bevond de voordeur zich in het portaal. Dit strookt ook met de tekening (afbeelding 8) van de voorzijde van het tuchthuis, waarop in het midden van het gebouw de voordeur is weergegeven.

In zijn artikel vermeldt Bezemer dat er geen afbeeldingen bekend zijn van het tuchthuis.160

In het archief van Rotterdam heb ik echter een afbeelding gevonden van het westelijk einde van de Hoogstraat, met links de Sint Dominicuskerk en rechts de Waalse kerk. Het tuchthuis bevond zich tegenover de Waalse kerk. Op afbeelding 12 is een zeldzame glimp te zien van hoe het tuchthuis eruit moet hebben gezien.161

Een beschrijving van de ruimtes in het tuchthuis

Het Rotterdamse tucht- en werkhuis was een stenen gebouw. Tegen de wanden, plafonds en vloeren van de strafkamers en de kamers waar de mannen en vrouwen sliepen waren houten planken bevestigd. In de meeste kamers was een secreet aanwezig en enige hokken hadden een zitplaats.162 De deuren waren van hout, enkele van ijzer en voorzien van schaftgaten waardoor het eten werd uitgedeeld aan de gevangenen. Verschillende kamers hadden ook ramen die uitkwamen op de straat. Dit gaf de gevangenen de mogelijkheid om contact te maken met de samenleving. Alle kamers hadden een bel, waaraan getrokken kon worden om het

159 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, Zondag 13 januari 1811.

160 Bezemer ‘Het tucht- en werkhuis’, 158.

161 S.R. ‘Collectie 4080 prenten en tekeningen’, inv.nr. 4080_IX-1413, datering 1848-1852.

162 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, 6 december 1801; oktober 1805; 7 februari 1802.

Afb. 8: Tekening uit het archief van het Rotterdamse tucht- en Werkhuis rond 1800. Het toont de voorzijde van het pand.

Afb. 9: Aangepaste plattegrond van Bezemer naar aanleiding van het rapport van de binnenvaders van het Rotterdamse tucht- en werkhuis 1801-1815 (begane grond).

Afb. 10: Aangepaste plattegrond van Bezemer naar aanleiding van het rapport van de binnenvaders van het Rotterdamse tucht- en werkhuis 1801-1815 (eerste verdieping).

Afb. 11: Aangepaste plattegrond van Bezemer naar aanleiding van het rapport van de binnenvaders van het Rotterdamse tucht- en werkhuis 1801-1815 (tweede verdieping).

Afb. 12: Westelijk eind van de Hoogstraat, links de Sint Dominicuskerk, rechts de Waalse kerk. Het tuchthuis bevindt zich aan het einde van de straat, Stadsarchief Rotterdam.

binnenbestuur te waarschuwen. Over de inrichting van de kamers op zowel de begane grond als de eerste- en tweede verdieping is helaas weinig overgeleverd. De nadruk zal daarom liggen op de grootte van de kamers in het tuchthuis en de plaats van de kamers in het gebouw.

Begane grond De mannenplaats

De mannenplaats was een vierkante open plaats van circa 281,4 m2 en bevond zich in het hart van het tuchthuis. Net als de vrouwenplaats was de mannenplaats een open ruimte zonder dak. Het licht dat op de binnenplaatsen viel, verlichtte de daaromheen liggende hokken en vertrekken. De twaalf hokken van de mannen bevonden zich langs de plaats en waren 10m2 tot 19m2 groot. In een hok zaten gemiddeld vijf tot acht gevangenen.163 Er was een apart hok voor

de plaatslopers. Ook de wolkammers hadden hun eigen hok, hok nummer 11, ook wel het ‘kamhok’ genoemd.164 In de hokken hadden de mannen een matras van stro en een kooi.165 Aan de paal op de mannenplaats werden gevangenen bestraft.166

Er werd door de binnenvaders verschillende keren verwezen naar ‘de groene deur’. Uit de rapporten komt naar voren dat de deur toegang gaf tot de mannenplaats, maar waar deze deur zich precies bevond is niet duidelijk.167 Aan de oostzijde van de mannenplaats was nog een andere, ijzeren deur die leidde naar de kerktrap. Iedere zondag gingen de mannelijke gedetineerden via deze trap naar de kerk.168 Op de mannenplaats hing een bel waaraan gevangenen of knechten konden trekken als zaken uit de hand liepen.169

163 Op 19 februari 1809 zaten in hok 8, acht personen. In 1811 zaten in hok12 ook acht gevangenen. Donderdag 17 september 1807 er zitten 5 gevangenen in hok2. S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697- 1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’.

164 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, 8 mei 1805.

165 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, 19 februari 1809.

166 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, 27 mei 1808.

167 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Donderdag 16 mei 1805.

168 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, 13 januari 1811.

169 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, Donderdag 12 oktober 1811.

De vrouwenplaats

Pal naast de mannenplaats bevond zich de vrouwenplaats. De mannen- en vrouwenplaats waren van elkaar gescheiden middels een hek.170 De mannen en de vrouwen mochten nooit tegelijk wandelen op de plaats, omdat door het hek communicatie mogelijk was.

De waterhokken

Op de plattegrond van Bezemer zijn aan weerszijden van de mannenhokken 7 en 10 de waterhokken te zien. Zoals in het volgende hoofdstuk naar voren zal komen, waren de waterhokken veelgebruikte strafkamers. Hoewel ze vaak worden aangehaald door de verschillende binnenvaders, zijn de waterhokken de meest mysterieuze ruimtes van het tuchthuis. In de zeventiende en achttiende eeuw deed in Hollandse steden het verhaal van de ‘pompenmythe’ de ronde. Men beweerde dat de tuchtelingen in een hok werden gestopt dat vol kon lopen met water. De gevangene had de keuze om het water er met een kleine pomp uit te pompen of te verdrinken.171

Volgens Spierenburg is er nooit een dergelijke kamer in het tuchthuis geweest, omdat de vermelding ervan nergens in de archieven voorkomt. De mythe is afgeleid uit beschrijvingen in Duitse reisverslagen en is vervolgens een eigen leven gaan leiden. Spierenburg beweert dat het tuchthuispersoneel de mythe uiteindelijk is gaan beamen om de bezoekersaantallen van het tuchthuis te vergroten. Zoals het rapport van de binnenvader laat zien, waren er echter wel strafkamers die werden aangeduid als ‘waterhok’, of ‘watergat’. Spierenburg kwam het woord ‘watergat’ in 1714 tegen in het archief van het tuchthuis in Delft. Hij stelt dat er geen gevaar van verdrinking bestond in de watergaten. Soms werden mensen voor vijf dagen opgesloten in het waterhok. Vijf dagen vechten tegen verdrinking houdt niemand vol. Mensen zouden uitgeput raken en verdrinken. Spierenburg leidde uit de geschriften in het archief af dat het een kuil moet zijn geweest met water erin en een traliewerk boven het water waarop de overtreder moest zitten.172

Op de plattegrond zijn de waterhokken weergegeven naast hok 7 en hok 10. De plattegrond doet vermoeden dat de waterhokken enkel toegankelijk waren via hok 7 of hok 10. De beschrijving van binnenvader Cornelis van Nek geeft andere informatie. Nadat zeven

170 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Vrijdag 23 april 1802.

171 Spierenburg, Prison experience, 99-104. 172 Ibidem, 104, 182.

mannelijke gevangenen ‘oproer hadden gemaakt’ op de mannenplaats en zij werden veroordeeld om opgesloten te worden in de watergaten schreef Van Nek het volgende:

‘van al het gebeurde Raport doende aan den Preses J:B: Breukelman welke mij terstond order gaf om de bovengenoemde Persoonen te ontsluijten en in de Water Gaaten te Plaatsen als volgt:

Barendt de roode

Johannes Hollink } onder het hok van N7 Arij van den bos } onder het hok van N10 Aron Jk Cohen

Dirk freser } op t Konings Kamer

Arnoldius Looyien } in t agterste beedelaars[hok] Lieve Philiphs } hok in de Waag’173

In plaats van naast de hokken wordt hier gesuggereerd dat de waterhokken zich onder de hokken 7 en 10 bevonden. De lager gelegen ligging maken het aannemelijk dat de waterhokken onder hok 7 en 10 vochtige ruimtes moeten zijn geweest. Dit zou verklaren waarom sommige gevangenen wegens hun gezondheid in een andere strafkamer werden geplaatst. Jan Eijserman werd in 1801 veroordeeld tot opsluiting in het waterhok, maar wegens zijn gezondheid werd hij later overgeplaatst in de koningskamer.174 In bovenvermelde beschrijving van Van Nek worden de koningskamer, het bedelaarshok en het hok in de waag ook tot de ‘watergaten’ gerekend. Cornelis van Nek spreekt een maand later ook van ‘bezonderen waatergaaten’.175 Waarin deze waterhokken van elkaar verschilden is niet duidelijk.

In het tuchthuis van Gouda droeg het waterhok de bijnaam ‘de donkere hel’. In een beschrijving uit 1818, aanwezig in het Goudse archief, valt te lezen dat het waterhok zich onder een gevangenenhok bevond. De vloer van het hok was van hout en lag op eikenhouten balken

173 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, 28 augustus 1801.

174 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, 15 september 1801.

175 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, 7 juli 1801.

die zich valk boven het water bevonden. Het hok was 2m2 en had een hardstenen zitting.176 De Goudse waterhokken dankten hun naam dus aan de fysieke aanwezigheid van water in de cellen. Naast het tuchthuis, op de plek waar tegenwoordig het beursplein en de koopgoot zich bevinden, bevond zich tot 1855 het Spinhuiswater. Door de nabijheid van water is het zeer aannemelijk dat ook in de Rotterdamse waterhokken daadwerkelijk water lag.177

Naast de ‘gewone’ waterhokken werd door de binnenvaders van het Rotterdamse tuchthuis ook gesproken van ‘het donkere watergat in de waag’.178 De waterhokken werden niet alleen gebruikt als strafkamers, maar ook om gevangenen tot een bekentenis te dwingen.179 Het moeten zeer onplezierige ruimtes zijn geweest. Vanwege hun lage ligging was er waarschijnlijk geen licht. Ook was het benauwd. De stadschirurgijn heeft verschillende keren de regenten gewaarschuwd dat ‘de waterhokken gevaarlijk zijn voor de gezondheijd der gevangenen’ wegens de ‘vogtigheijd’ daar. De chirurgijn stelde voor dat het beter was de gevangenen geboeid in hun eigen hok te laten zitten.180

De hierboven genoemde Arij van den Bos zei een week na zijn opsluiting in het waterhok tegen de binnenvader: ‘Vader ziet dog mijn hier uijt te krijgen want ik verlies hier in mijn geheele gezondtheid daar bij ben ik gebrooken ik weet dog dat ik schuld heb’.181 Dezelfde dag vroeg Barend de Roode of hij de binnenvader mocht spreken: ‘Daar gekoomen zijnde vroeg [hij] aan mij of mijn toorn nu was overgegaan want hij voor sijn zelve wel wist dat hij schuldt hadde en niet aan de gegeven orders hadt voldaan want het hier zoo een bitter benauwt zitten was’.182

De bedelaarshokken

De bedelaarshokken waren de ruimtes waarin bedelaars werden opgesloten. Er waren meerdere hokken voor bedelaars en gevangenen konden er afgezonderd van elkaar worden opgesloten. Het bedelaarshok was ook een strafkamer. Vanaf 1807 wordt de strafkamer soms aangeduid als

176 Adriana Bontebal, ‘Het Goudse tuchthuis, een analyse van een Goudse instelling die van 1611 tot 1811 een nieuw gezicht gaf aan vrijheidsstraffen in combinatie met arbeid’, uit: http://gouda-historie.nl/wp- content/uploads/2013/03/Het-Goudse-tuchthuis.pdf (08-10-2017).

177 http://www.stadsarchief.rotterdam.nl/straatnamen-overzicht/gedempte-spinhuiswater (08-10-2017). 178 Oktober 1812, p. 102, deel 2.

179 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, 15 november 1802.

180 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_1, ‘Resolutieboeken’, Dinsdag 29 april 1800.

181 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, 3 september, 1801.

het ‘bedelaarswaterhok’.183 Op maandag 17 augustus 1807 veroordeelden de regenten Johannes Joseph Zuydmulder tot acht dagen op water en brood in het bedelaarshok. Zeven dagen later schrijft binnenvader van Velthuijsen in zijn rapport: ‘Zuydmulder uit ‘t bedelaarswaterhok ontslagen’.184 Met het ‘bedelaarshok’, ‘bedelaarswaterhok’ en ‘bedelaarswatergat’ wordt doorgaans dezelfde ruimte bedoeld.

De bedelaarswaterhokken werden ook gebruikt voor mensen die langer opgesloten zaten. Het waren dus niet alleen strafhokken, maar ook de hokken waar bedelaars in op werden gesloten. In 1810 werden zeventien ‘bedelaars en bedelaarsters’ binnengebracht en opgesloten in de ‘bedelaarswaterhokken’.185 ‘Waterhok’ was destijds waarschijnlijk synoniem aan ‘strafhok’.

De grote en de kleine vrouwenkamer

De kleine vrouwenkamer en de grote vrouwenkamer waren respectievelijk 70 m2 en 37 m2 groot.186 De kamers hadden ieder een kamervrouw. Er waren dagen waarop goederen voor het huis werden binnengebracht, de zogenaamde ‘convoy’ dagen. Tijdens deze dagen stonden de