• No results found

Machtsdynamiek: een wederzijdse afhankelijkheidsrelatie Openlijke uitingen van disloyaliteit

Loyaliteit van het personeel ten opzichte van de binnenvader en -moeder werd door de regenten zeer belangrijk gevonden. Echter, niet al het personeel was trouw aan het echtpaar. Binnenvader Nicolaas van Velthuijsen had eens een bakker in dienst die een dienstmeid uitschold, omdat zij ‘niet ter goedetrouw met het brood leefde’.358

De dienstmeid had van de binnenmoeder Theodora Laastra de opdracht gekregen om het oude bakkersbrood ‘te bewaaren om bier met brood van te koken voor de gevangenen die niet wel waaren’.359 De bakker was het hier klaarblijkelijk niet mee eens en zei tegen de dienstmeid ‘ik scheijt in jouw als [o]ok in de moeder’.360

De volgende dag kreeg de dienstmeid meer verwijten van dien aard naar haar hoofd geslingerd en ze beklaagde zich bij Van Velthuijsen, waarop de binnenvader de bakker liet weten dat hij de orders van de moeder op moest volgen. De bakker was woest en schreeuwde dat dit niet het werk was van een bakker. ‘Den bakker schold mijn vrouw uit voor ongepermiteerde en onbewijsbaare stukken voor een karnallie’,361

aldus de binnenvader. De binnenvader schreef verder dat de bakker driftig met een tang in de hand stond en dat de moeder bang was dat hij er mee zou slaan. De binnenvader bracht de president regent op de hoogte van het gedrag van de bakker, maar of de bakker in dienst bleef, ontslagen werd of zelf is vertrokken is niet uit het archief op te maken.362

Stelend en smokkelend personeel

Naast de openlijke afwijzing van de orders van de binnenvader en –moeder, waren er ook andere oorzaken waarom de binnenvader niet blind kon vertrouwen op zijn personeel. Eén van de redenen was dat sommige personeelsleden goederen stalen uit het tuchthuis. In 1801 schreef binnenvader Cornelis van Nek dat hij een dienstbode, ‘met naame Christie’ de deur had uitgezet

358 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Donderdag 22 mei 1806.

359 Ibidem. 360 Ibidem.

361 Het woord ‘karnallie’ werd gebruikt in de betekenis ‘kwaadaardige vrouw’. Het woord is afgeleid van het Franse woord canaille, wat ‘gemeen persoon’ betekent. Uit: Wim Daniëls, De taal achterna. Het verslag van een

ontdekkingstocht (Amsterdam 2014) 35.

362 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Vrijdag 23 mei 1806.

‘om reede van smoor dronke sittende in de keuken en bij viesentatie van haar goed bevonde, dat sij goederen bij haar hadt die haar niet toe kwaamen en mij (…) toebehoorende’.363

In 1802 liet de dienstmeid Nisca stiekem haar nichtje binnen in het tuchthuis en nam haar mee naar de broodkelder. Dit had een gevangene, Betje Hamans, gezien. Toen het meisje weer uit de broodkelder kwam, had ze haar schortje opgerold. Betje vertelde de binnenvader dat ze op het meisje was afgelopen en aan haar schortje had gevoeld. Betje voelde daar twee of drie broden in zitten, waarmee het meisje vervolgens naar buiten was vertrokken. Ook gevangene Jacoba Smit bevestigde dat ze hetzelfde meisje een keer de boterkelder uit zag komen met een grote kan melk. De binnenvader rapporteerde deze bevindingen aan de regenten en Nisca werd niet veel later door de regenten ontslagen.364

Gevangenen mochten geen brieven schrijven, tenzij ze toestemming hadden van de binnenvader en ze papier en schrijfgerei van hem hadden ontvangen. De gevangene J. Wolf had van binnenvader Cornelis van Nek een half vel papier gekregen om een boodschap te schrijven aan zijn familie. De gevangene beweerde later dat het papier was verbrand door een andere gedetineerde, J. Gastel. ‘Zulks tegen de goede order strijdig zijnde’, schreef van Nek in het rapportboek, ‘om dat daar door misbruik wordt gemaakt van geheime correspondentiën zo binnen als buiten t huis’.365

De bestraffing van beide gevangenen was niet mis: ze kregen elk twaalf slagen en werden daarna vierentwintig uur opgesloten in het waterhok.366

Sommige personeelsleden speelden een rol in het naar buiten smokkelen van brieven van gevangenen. Zo kwam binnenvader Cornelis van Nek erachter dat dienstmeisjes soms brieven van gevangenen naar buiten brachten.367

Niet alleen personeel dat in dienst was van het huis vormde een gevaar. Ook de stadsverkopers hielpen de gevangenen met het smokkelen, zoals melkboer Frank van Zwet. Toen hij in 1812 karnemelk bracht op de mannenplaats, had hij enkele brieven van gevangene Bastiaan Romer in zijn zak gedaan met de intentie ze buiten het tuchthuis op het juiste adres te bezorgen. Bij zijn vertrek uit het huis vroeg binnenvader Cornelis van Nek of hij iets af te geven had, hetgeen de melkboer ontkende. De binnenvader visiteerde echter de kleding van de melkboer en vond de briefjes in de rechterzak van de man.

363 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Woensdag 29 april 1801.

364 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Zaterdag 9 januari 1802.

365 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, Dinsdag 25 februari 1812

366 Ibidem.

367 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Dinsdag 23 maart 1802.

De inhoud van de briefjes was in strijd ‘met de goede order van het huis’, aldus de binnenvader en hij liet Bastiaan, de schrijver van de briefjes, afzonderlijk opsluiten.368

Soms probeerde het gevangenispersoneel een extra centje te verdienen door de gevangenen bepaalde goederen te verkopen zonder dat de binnenvader daarvan af wist. In 1812 ontmantelde binnenvader Cornelis van Nek een turfvrouw en een knecht die stiekem drank hadden verkocht aan vrouwelijke gevangenen. Deze gevangenen waren zo dronken geworden dat er een enorme ruzie in de grote vrouwenkamer ontstond. Deze ruzie liep zo uit de hand, dat binnenvader Cornelis van Nek drie gevangenen apart liet opsluiten. Drie uur later maakte een van de apart opgeslotene gevangenen, genaamd Antonia Riool ‘eenige oproerige bewegingen (…) van te schreeuwen, vloeken, raazen, slaan en smijten, waar door de rust op nieuw weder gestoord wierd’.369

‘Tot voorkoming van verdere onheil’370

liet de binnenvader haar enkele slagen geven en in de boeien sluiten. Een dag later ontdekte de binnenvader dat de drie vrouwelijke gedetineerden dronken waren geweest en dat ze drank hadden gekregen van de knecht en de turfvrouw voor vijf en een halve stuiver. De gevangenen kregen enkel een correctie ‘om dat de zelven niet zo straf schuldig waren, om dat het haar door vertrouwden personen was toegebracht’,371

aldus de binnenvader. Het gevolg was dat de turfvrouw niet meer op het huis mocht komen en ook de knecht werd ‘bedankt voor zijne diensten in het huis’.372

Te veel vrijheid

Sommige personeelsleden gaven de gevangenen te veel vrijheid. Op vrijdag 4 mei 1801 wilde binnenvader Cornelis van Nek naar het Huis der Gemeente gaan toen hij bij de voordeur de hellebaardier George Roos tegenkwam, die gevangenen vuilnis naar de mishoop373

liet brengen. Van Nek gebood de knecht om de gevangenen niet uit het huis te laten en vertrok. In het rapport is echter te lezen dat George, tijdens de afwezigheid van de vader, de gevangenen gewoon door liet gaan met het vuilnis naar buiten dragen. ‘[Ik] hem daar over een correxsie gaf’, schreef de binnenvader, ‘maar beneede gekoomen sijnde ontdeckte ik wel dra [dat] de persoon van Dirkje Peppelebos, een swaarder gevangene sijnde, ook was uitgelaaten om vuijles op de mishoop te

368 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, Dinsdag 12 mei 1812.

369 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, Vrijdag 17 januari 1812.

370 Ibidem. 371 Ibidem. 372 Ibidem.

brengen’.374

De knecht George ontkende echter dat hij het bevel van de vader niet had opgevolgd. De gevangenen bevestigden dat ze meerdere malen door de knecht naar buiten werden gestuurd om het vuilnis weg te gooien. De binnenvader schreef vervolgens in het rapport ‘het vertrouwen verlooren te hebben’ en gaf de knecht de opdracht om onmiddellijk de sleutels in te leveren. Dezelfde dag nog werd George ontslagen door de preses omdat ‘hij ontrouw geworden was aan de beveelen of orders welke aan hem gegeven waren’. Dezelfde avond nam Jan Marsman de post van George als hellebaardier in.375

Het binnenbestuur verwachtte van de knechten een zakelijke en afstandelijke relatie tegenover de gevangenen, maar in de praktijk ontstonden soms innige relaties tussen gevangenen en het gevangenispersoneel. In 1814 hielp een knecht, Hendrik Simons de Groot een bedelaarster, Johanna Regeters, ontsnappen door de sleutel voor haar in de keuken neer te leggen. Toen de binnenvader hier lucht van kreeg, heeft hij hiervan rapport gemaakt en is de knecht ontslagen.376

Op maandag 24 augustus 1801 werd de knecht Jan de Vries ontslagen, omdat hij ‘te veel gemeenschap met de gevangenen’377

onderhield. Hij had ook een emmer gist vanuit het huis meegenomen en aan de moeder van Pieter Pelser, een van de gevangenen, gegeven. Binnenvader Cornelis van Nek schreef dat de knecht ‘meerdere gemeenschap[pen] aan dat huis [had] gehouden wiens was gansch tegenstrijdig met de goede order van het huis te meer daar het bij ondersoek gebleeken is dat zulks al meer malen voorgevalle is om welke bovenstaande reede bij besluit van de vergadering van regente is aangezegt daadelijk het huis te zullen verlaaten’.378

Sommige knechten maakten zich schuldig aan het onderhouden van een seksuele relatie met vrouwelijke gevangenen of stimuleerden mannelijke gevangenen dit te doen. Dinsdag 5 maart 1806 werd Maria Cristien op bevel van de wethouders van de stad Rotterdam opgenomen in het tuchthuis om genezen te worden van de venusziekte. Op 16 september 1807 werd zij genezen verklaard en kwam zij vrij uit het tuchthuis. Pas op donderdag 24 maart 1808 schreef binnenvader Nicolaas van Velthuijsen in het rapport dat ‘Boudewijn de mans knecht met Maria

374 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Vrijdag 1 mei 1801.

375 Ibidem.

376 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, Zondag 9 januari, Maandag 10 januari, Zaterdag 15 januari 1814.

377 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Maandag 24 augustus 1801.

378 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Maandag 24 augustus 1801.

Cristien schuldig[e] conversatie had gehouden’.379

Hoe de binnenvader dit voorval ter ore was gekomen is niet bekend. De knecht werd een dag later door de regenten uit zijn dienst ontslagen en moest per direct uit het huis vertrekken.380

‘Eergisteren ontdekt hebbende dat er op de 11e

[april] eenige buitensporighedens zouden zijn voorgevallen tusschen trouwe plaatslopers en twee gevangenen vrouwen’,381 schreef binnenvader Theodorus Wallaars op 10 juni 1813 in het rapport. Het betrof de plaatslopers Hendrik Kraft en Johannes Elshoff en de vrouwen Maartje Louvé en Johanna Bogaards. Tijdens een ondervraging van de binnenvader bekende Elshoff dat hij samen met Kraft op aansporing van de knecht Huibert Vrolijk in de burgerkamer was gebracht om daar ‘Hendrik Kragt, bij Maartje Louvé en Johannes Elshof bij Johanna Bogaards den ganschen nacht’382

door te brengen. Om vijf uur de volgende morgen sloot knecht Vrolijk de twee plaatslopers weer op in hun hok op de mannenplaats. Elshof benadrukte dat de knecht dit uit eigen beweging had aangeboden, dat zij hem ieder een gulden hadden gegeven en dat de knecht hen had overgehaald om dit te doen.383

Enkele dagen na zijn ontslag kwam de knecht naar het tuchthuis om aan de binnenvader zijn excuses aan te bieden. ‘[Hij] verzocht mij te spreeken en bekende mij de door hem verregaande begane onvoorzichtigheid en slechte aansporingen tot ontuchtigheden’,384

aldus van Velthuijsen. De knecht was dus duidelijk de schuldige en de twee plaatslopers behielden hun post en kwamen ervan af met ‘een zeer goede correctie’. Opmerkelijk is dat de vrouwen wél werden gestraft wegens ontuchtig gedrag. Johanna werd uit haar post als vloerwerkster gezet. Maartje ontliep haar straf, omdat zij inmiddels was overgebracht naar het tuchthuis in Gouda. Ook hier komt het beeld van de vrouw als de aanstichtster van het seksuele kwaad terug, dat maakte dat vrouwen wel werden bestraft en mannen niet.

Het verzet van de gevangenen

Uit het hierboven beschreven voorbeeld blijkt dat de knecht mede werd ontslagen, omdat plaatsloper Jan Elshof de knecht in een slecht daglicht zette. Hieruit blijkt dat gevangenen de mogelijkheid hadden om invloed uit te oefenen op de beslissingen van de binnenvader. Dit

379 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, Vrijdag 25 maart 1808.

380 Ibidem.

381 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, Donderdag 10 juni 1813.

382 Ibidem. 383 Ibidem.

384 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_6, ‘Dagboek van de binnenvader 21 november 1806 tot 30 november 1815’, Zondag 13 juni 1813.

deden zij op twee manieren: door met de binnenvader samen te werken en door verzet. In hoofdstuk 3 kwam naar voren dat vormen van verzet, zoals weigeren om te werken, uitbreken en leven maken bestraft werden. In het volgende deel van dit hoofdstuk zal ik ingaan op de manieren waarop de gevangenen zich verzetten tegen de macht van de binnenvader aan de hand van de thema’s ‘stiekem vuur maken’, ‘smokkel’, ‘misleiden van de binnenvader’ en ‘verboden communicatie tussen man en vrouw’. Deze vier thema’s laten de manieren zien waarop de gevangenen zich tegen de autoriteit van de binnenvader – en daarmee het binnenbestuur – keerden.

Stiekem vuur maken

In de rapporten van de binnenvaders worden verschillende meldingen gemaakt van de diefstal van dovekolen385

en het illegaal maken van vuur. In de rapportboeken werd geen één keer een man vermeld voor het stelen van brandstof. Dat enkel vrouwen kolen stalen is niet zo gek: al eerder kwam naar voren dat in de grote en kleine vrouwenkamer geen kachels aanwezig waren, enkel stoofjes met daarin turf. Zeker in de wintermaanden moet het erg koud geweest zijn in het tuchthuis. Om zich warm te houden, stookten de vrouwen stiekem vuur. Sommige vrouwen hadden vanwege hun post in het huis toegang tot de kolen, bijvoorbeeld als turfdraagster of vloerwerkster.386

Anna Nullekers nam zo nu en dan kolen mee van onder het fornuis in de keuken als zij daar heet water moest halen.

In het tuchthuis bestond een illegale handel in dovekolen, waarbij de vrouwen de kolen aan elkaar doorverkochten.387

De regenten bepaalden hoeveel kolen de gevangenen kregen. Uit het bestaan van de smokkel en handel in kolen blijkt dat de gevangenen het koud hadden en ze meer kolen wilden en/of nodig hadden. Ze namen het heft in eigen hand en stalen de kolen en verspreidden ze onder de andere gevangenen.

Uit de rapporten van de binnenvader blijkt dat de vrouwen samenwerkten om de kolen te stelen en te verstoppen. Op 27 maart 1802 had binnenvader Cornelis van Nek vernomen ‘dat door Jacoba Smit en door Jacoba Blokhuisen de turf van de zolder in eenen mande overdeckt met kleden wurde na beneede in de groote en kleijnen [vrouwen]kamer[s] en wel op zaterdag avond tegen de opschaft, wurde ingebragt, ook wel op middag, als me[n] aan tafel zit, terwijl

385 Dovekolen zijn uitgebrande turven die dienden als brandstof

http://www.dbnl.org/tekst/cali003nieu01_01/cali003nieu01_01_0014.php (‘kool’) (16-08-2017).

386 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Woensdag 18 november 1801.

387 Willemina Rogge kocht een zakje dovekolen van de turfdraagster Johanna de Gelder. S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Woensdag 18 november 1801.

ik een knegt tegen de opschaft des avonds op schildwagt stelde tegen dat zij moesten afkoomen, afgekoomen zijnde ontsnapte Jacoba S. met haar mandje maar Jacoba B. liep in de vlank’.388 De binnenvader ondervroeg Jacoba B., maar zij vertelde de binnenvader allerlei leugens en hij dreigde ‘haar in de boeijien te sluijten en zoo lang te kloppen, tot zij bekende’.389

Na dit gehoord te hebben, bekende Jacoba B. dat ze de kolen van de zolder had gestolen.

Ondertussen had de ontsnapte Jacoba S. haar kolen onder in de vuilnisbak en onder de gootsteen verstopt. Ook zij werd ondervraagd door de binnenvader ‘maar ontkende alles met sweeren en met al wat dierbaar was’.390

Ook Jacoba S. werd door de binnenvader bedreigd met een langdurige geseling totdat zij bekende. Hierop verklaarde Jacoba S. dat ze al zeven keer turf van de zolder had gehaald. Ze verstopte de kolen in haar mand of in de pijpen van haar broek. De kamervrouw van de grote vrouwenkamer Willemina Keij bleek ook bij het complot betrokken te zijn en stond de smokkel oogluikend toe. Alle vrouwen in de kamers werden gevisiteerd en toen bleek dat ook Antonia Riool een klein mandje dovenkolen in een ton had verstopt.

Verder kwam tijdens de visitatie naar voren dat Aleida van den Berge een zakje turf tussen haar benen verborgen hield. Onder dreiging van straf bekende Aleida dat de kamervrouw van de kleine vrouwenkamer, Maria Akkermans, ook schuldig was ‘aan het doove koolen brengen’. Ook Clara Dosenberg, Betje Hoijman en Seijntje Pieters bekenden dat ze wisten dat er dovenkolen in de kleine vrouwenkamer waren, maar dat zij enkel door Maria Akkermans waren binnengebracht. Alle vrouwen wisten dus van de diefstal van turf, maar niemand speelde dit door naar de binnenvader. Het vonnis van de regenten laat zich al raden: alle vrouwen werden van hun bijzondere post ontzet en dienden een week lang te leven op enkel water en brood. Kamervrouw Willemina Keij werd door haar hoge vertrouwenspositie als kamervrouw het zwaarst gestraft: een maand op water en brood en daarna voor vier weken aan een ketting in de kamer, om als voorbeeld te dienen voor de andere vrouwen. Deze situatie laat zien dat de vrouwen, door elkaar te vertrouwen en samen te werken, verzet konden organiseren tegen het binnenbestuur.391

388 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Zaterdag 27 maart 1802.

389 Ibidem. 390 Ibidem.

391 S.R., ‘Archief van het tucht- en werkhuis te Rotterdam 1697-1873’, inv.nr. 343_5, ‘Dagboek van de binnenvader 15 april 1801 tot 20 november 1806’, Zaterdag 27 maart 1802.

Smokkel

Het stelen en verspreiden van dovekolen was niet de enige vorm van smokkel die in het tuchthuis bestond. Zo werden van de mannenplaats naar de vrouwenplaats rollen linnen en briefjes over het hek gesmeten. Ook ruilden en verkochten gevangenen hun kleren, kussenslopen, dekens, garen, tabak, sterkedrank, en gestolen wol en tin. Er was een levendige handel tussen gevangenen, en deze smokkel vormde een verzetsactiviteit waar de binnenvaders nauwelijks grip op hadden. De handel stond of viel echter met de mate van geheimhouding die