• No results found

Jhr. David Cornelis Röell

23 NOVEMBER 1894, UTRECHT - 3 DECEMBER 1961, AMSTERDAM

Jhr. David Cornelis Röell werd in 1894 geboren in Utrecht, als zoon van jhr. Johan Hendrik Röell en jkvr. Henriëtte Quirine Hoeufft. Hij was ongehuwd.

Na zijn eindexamen gymnasium in 1913 studeerde Röell eerst rechten en vervolgens kunstgeschiedenis in Utrecht. Vanaf 1919 zette hij zijn studie voort in Parijs, aan de Sorbonne en de Ecole du Louvre. Via Frederik Schmidt Degener, die in 1921 jaar hoofddirecteur werd van het Rijksmuseum in Amsterdam, kreeg Röell een aanstelling als assistent en later conservator van de schilderijenafdeling van dit museum.

In de periode 1936-1945 was Röell directeur van de gemeentemusea in Amsterdam, waar onder meer het Stedelijk Museum deel van uitmaakte. Een van zijn taken tijdens de oorlog was het houden van toezicht op het gemeentelijk kunstbezit dat uit veiligheidsoverwegingen was ondergebracht in bergplaatsen in de duinen. Daarnaast speelde hij een rol bij de voorbereidingen voor de

Jan Gerrit van Gelder werd in 1903 geboren in Alkmaar als zoon van archivaris en museumdirecteur Hendrik Enno van Gelder en Johanna Helena Scalongne. Hij is drie keer gehuwd geweest en kreeg twee kinderen.

Van Gelder studeerde van 1923 tot 1927 kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Utrecht bij Willem Vogelsang en promoveerde in 1933 op een dissertatie over de 17e-eeuwse tekenaar Jan van de Velde. Al vanaf 1924 werkte hij bij het Museum Boijmans in Rotterdam, aanvankelijk als

wetenschappelijk assistent en later als conservator. In december 1940 werd hij waarnemend directeur van het

Jan Gerrit van Gelder

27 FEBRUARI 1903, ALKMAAR - 9 DECEMBER 1980, UTRECHT

naoorlogse terugvoering van naar Duitsland verdwenen cultuurgoederen. Röell had zitting in het eind 1943

gevormde Comité tot Herstel van ‘t Nederlandse Kunstbezit, dat onder leiding van kunsthistoricus J.G. van Gelder adviezen opstelde voor de Nederlandse regering in Londen.

Bij de oprichting van de SNK op 11 juni 1945 werd hij benoemd tot voorzitter van de Raad van Beheer.

In augustus 1945 volgde Röell de in 1941 overleden Schmidt Degener op als hoofddirecteur van het Rijksmuseum. Dit museum raakte verbonden met de geschiedenis van de naar Nederland teruggevoerde kunst. Het museum trad faciliterend op voor de publieksgerichte activiteiten van de SNK, waaronder de twee in 1950 georganiseerde

claimtentoonstellingen. Daarnaast is de eigen collectie van het Rijksmuseum in de naoorlogse jaren aangevuld met talrijke recuperatiegoederen, waaronder honderden kunstwerken uit de collectie van de bankier en kunstverzamelaar Fritz Mannheimer.

Toen in 1949 voorbereidingen werden getroffen voor de opheffing van de SNK en een taakoverdracht aan Hergo, namen Roëll en de meeste andere leden van de Raad van Beheer van de Stichting per 1 september 1949 ontslag. In 1959 verliet Röell het Rijksmuseum wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

RKD in Den Haag. Hij verving daar de Zwitserse

kunsthistoricus Hans Schneider die met ziekteverlof naar zijn vaderland vertrok.

Tijdens de oorlog raakte Van Gelder betrokken bij

voorbereidingen voor de naoorlogse terugvoering van naar Duitsland verdwenen cultuurgoederen. De Nederlandse regering te Londen vroeg hem hierover in 1943 om advies, waarna het Comité tot Herstel van ‘t Nederlandse Kunstbezit werd opgericht. Na de bevrijding werd Van Gelder lid en secretaris van de Raad van Beheer van de in juni 1945 opgerichte SNK. Daarnaast werd hij aangesteld als directeur van de Stichting, een functie die hij deelde met kunsthistoricus A.B. de Vries. Van Gelder kreeg de dagelijkse leiding van het Haagse bureau, gevestigd in het RKD aan de Korte Vijverberg 7, terwijl De Vries verantwoordelijk was voor het kantoor in Amsterdam. Al snel bleek dat deze tweedeling onpraktisch was, waarna het bureau in Den Haag in november 1945 werd gesloten en Van Gelder zich terugtrok als directeur.

In 1945 werd Van Gelder tevens benoemd tot directeur van het RKD en van het Mauritshuis, benoemingen die tijdens de bezetting niet konden worden gerealiseerd doordat Van Gelders schoonvader Joods was. Eén van de twee tentoonstellingen die hij in het Mauritshuis organiseerde, was de expositie Herwonnen Kunstbezit in maart-mei 1946, waar kunstschatten werden getoond die uit Duitsland waren teruggevoerd. In hetzelfde jaar kwam een einde aan het dubbele directoraat, toen Van Gelder een benoeming tot hoogleraar kunstgeschiedenis in Utrecht aanvaardde. Het Utrechtse Kunsthistorische Instituut kwam onder zijn leiding tot bloei en breidde sterk uit. Een conflict binnen het instituut had tot gevolg dat Van Gelder zijn functie in 1966 verwisselde voor die van directeur van het nieuw opgerichte Centrum voor Voortgezet Kunsthistorisch Onderzoek, dat bleef bestaan tot hij in 1973 met emeritaat ging.

Van Gelder heeft een groot wetenschappelijk oeuvre nagelaten; had zitting in tal van redacties, besturen en commissies en was een belangrijk inspirator en aanjager voor studenten en collega’s. Hiermee is hij decennialang een spil geweest in de Nederlandse kunsthistorische wereld.

Ary Bob de Vries

22 MEI 1905, AMSTERDAM - 10 NOVEMBER 1983, RENSWOUDE

Ary Bob de Vries werd in 1905 geboren in Amsterdam, als zoon van textielhandelaar Louis de Vries en Clara Dalberg.

Hij was van Joodse afkomst. In 1936 trouwde De Vries met historicus en slavist Irène de Gunzburg, een in Rusland geboren bankiersdochter die in haar jeugd bevriend was met de Amsterdamse kunsthandelaar Jacques Goudstikker.

Het echtpaar kreeg twee dochters.

De Vries studeerde kunstgeschiedenis in Utrecht bij hoogleraar Willem Vogelsang. Na een studieperiode in Parijs in 1927-1928 verbleef hij in Wenen en Rome, om vervolgens in 1930 af te studeren in Utrecht. In 1934 promoveerde De Vries op een proefschrift over Noord-Nederlandse portretkunst in de tweede helft van de 16e eeuw. Hij werd in hetzelfde jaar medewerker van de schilderijenafdeling van het Rijksmuseum in Amsterdam.

Alphonsus Petrus Antonius Vorenkamp

3 MEI 1898, WESTERLEE - 18 AUGUSTUS 1953, GRONINGEN

Alphonsus Petrus Antonius (Phons) Vorenkamp werd in 1898 geboren als zoon van de predikant dr. Roelof Vorenkamp en Roelina Harmanna Maria Boerma.

Hij was ongehuwd.

Na zijn middelbare school ging Vorenkamp rechten studeren in Leiden. Zodra de mogelijkheid zich voordeed, stapte hij over naar kunstgeschiedenis en werd student van prof.

Dr. Wilhelm Martin. Volgens de Friese kunsthistoricus Abraham Wassenbergh, die met hem bevriend was, muntte Vorenkamp uit door initiatief, organiserend talent en geestigheid. In 1926, direct na zijn studie, kreeg Vorenkamp een aanstelling aan het Smith College, een meisjescollege in Northampton in de Verenigde Staten. In 1933 promoveerde hij tijdens een verlofjaar in Nederland bij Martin op een proefschrift over het Nederlandse stilleven in de 17e eeuw.

In 1942 nam Vorenkamp dienst in het Amerikaanse leger, waar hij onder meer de door oorlogsgeweld bedreigde Nederlandse monumenten in kaart bracht. Hij behield zijn In augustus 1939, de maand van de mobilisatie, werd het

Rijksmuseum voor enige tijd gesloten voor het publiek.

De Vries werkte mee aan het in veiligheid brengen van de collecties in bergplaatsen buiten Amsterdam. Na de Duitse inval werd hij in november 1940 op grond van de anti-Joodse maatregelen van de bezetter ontslagen bij het Rijksmuseum.

De Vries slaagde erin om met zijn echtgenote en dochtertje naar Zwitserland te ontkomen en vestigde zich begin 1943 in Bazel. Van daaruit stuurde hij de Nederlandse regering in Londen rapporten over kunstbescherming en recuperatie en stelde hij zich beschikbaar om na de oorlog mee te werken aan het ‘redden van het nationale kunstbezit’. In december 1944 reisde hij naar Londen, om tot februari 1945 de kleine afdeling kunstrecuperatie van de Nederlandse regering te versterken. Vanaf deze periode had hij een leidende rol bij de voorbereiding van de terugvoering van naar Duitsland verdwenen cultuurgoederen.

In juni 1945 werden De Vries en collega-kunsthistoricus Van Gelder benoemd als directeuren van de toen opgerichte SNK. Al spoedig werd De Vries de enige directeur en niet lang daarna werd hij tevens benoemd tot opvolger van Van Gelder als directeur van het RKD en van het Mauritshuis, functies die hij in een later stadium daadwerkelijk op zijn schouders kon nemen. Met veel energie en toewijding wijdde De Vries zich eerst nog aan de kunstrecuperatie.

Onder zijn leiding werden, in samenwerking met de geallieerden, duizenden verdwenen kunstwerken naar Nederland teruggehaald. Zijn kunsthistorische kennis was hierbij van groot belang. Minder goed toegerust was hij voor de vervolgtaak, het beheer en de verdere afwikkeling van de gestaag aangroeiende voorraden kunstschatten. Na in het voorjaar van 1948 geconstateerde onregelmatigheden bij de SNK en de arrestatie van De Vries in verband met de affaire Katz, lag de dagelijkse leiding niet langer in zijn handen, hoewel hij in naam directeur is gebleven tot 1 juli 1950. Pas in 1951 is De Vries buiten vervolging gesteld wegens onvoldoende aanwijzing van schuld. Intussen had hij zich al geheel gewijd aan zijn taken bij het Mauritshuis en het RKD. Laatstgenoemde taak ruilde hij in 1954 in voor het directoraat van het Rijksmuseum H.W. Mesdag.

Daar en bij het Mauritshuis bleef hij in functie tot zijn pensionering in 1970.

Nederlandse nationaliteit. In 1943 keerde hij terug naar Smith College, maar eind mei 1945 kwam hij op verzoek van de minister van Buitenlandse Zaken spoorslags naar Nederland om zich in de rang van luitenant kolonel toe te leggen op de recuperatie van kunstwerken.

Op uitnodiging van de Amerikaanse autoriteiten verbleef hij van oktober 1945 tot mei 1946 in het Central Collecting Point in München. In deze tijd identificeerde hij duizenden schilderijen en andere kunstwerken, onder meer uit de collecties Mannheimer, Koenigs, Lanz en Goudstikker.

Volgens Wassenbergh floreerde Vorenkamp in zijn nieuwe werkomgeving: ‘Deze taak vereiste vooral in den beginne, toen de procedure nog niet vastlag, veel tact en

overredingskracht. Het was juist Vorenkamp, die door zijn persoonlijkheid en zijn uiteraard voortreffelijke verstandhouding met de Amerikanen en begrip voor hun mentaliteit in deze begintijd uitmuntend werk heeft gedaan.

Ook zijn humor heeft hem al spoedig populair gemaakt in die zonderlinge samenleving’.

Een feestelijk moment was toen Vorenkamp in oktober 1945 in een Amerikaans legervliegtuig op Schiphol arriveerde met het eerste naoorlogse kunsttransport naar Nederland. Als beloning voor zijn inzet voor de Nederlandse culturele belangen werd hij in de zomer van 1946 benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. In hetzelfde jaar schreef hij de catalogus voor een reizende tentoonstelling in de Verenigde Staten van 46 schilderijen die dankzij de inspanningen van de Amerikaanse strijdkrachten naar Nederland waren teruggevoerd. In het voorjaar van 1946 werd Vorenkamp in München opgevolgd door de kunsthistoricus R.F.P. de Beaufort. Zelf hervatte hij zijn werk aan het Smith College, maar al in 1947 keerde hij terug naar Nederland, waar hij directeur werd van het Museum Boymans in Rotterdam. Deze functie verruilde hij al een jaar later voor het directeurschap van het Museum van Oudheden te Groningen. In 1953 overleed hij in Groningen.

Jolle Jolles werd in 1916 in Utrecht geboren als zoon van de arts Willem Hendrik Jolles en Cornelia Johanna Jacoba van de Kasteele. Hij trouwde met Charlotte Gyr en kreeg vier kinderen.

Tijdens de oorlog rondde Jolles een studie rechten in Utrecht af, waarna hij bij de Nederlandse Spoorwegen ging werken als (aspirant-)inspecteur bij de Dienst van

Exploitatie. Na het uitbreken van de grote spoorwegstaking van september 1944 dook hij onder in Utrecht. Eind oktober 1944 zette Jolles zich in voor de organisatie van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) in Utrecht.

Na de oorlog werkte Jolles eerst bij de Politieke

Opsporingsdienst (POD). Deze organisatie had in de periode van het Militair Gezag tot taak om collaborateurs op te sporen en te onderzoeken. Begin 1946 werd hij hoofd van het Bureau Oorlogsbuit, een nieuwe dienst van het Ministerie van Financiën die belast werd met het verzamelen en beheren van door Duitsers achtergelaten goederen. Na verloop van tijd kreeg het Bureau er nieuwe taken bij, waaronder het beheer van de uit Duitsland teruggevoerde goederen. De naam werd daarom op 26 augustus 1948 gewijzigd in het Bureau Herstelbetalings- en

Recuperatiegoederen (Hergo). Als leidinggevende van Hergo was Jolles onder meer verantwoordelijk voor de teruggave van uit Duitsland gerecupereerde diamanten.

Toen de Stichting Nederlands Kunstbezit door schandalen in

Jolle Jolles

13 MAART 1916, UTRECHT - 20 AUGUSTUS 2004, DEN HAAG

Daniël François (Daan) Lunsingh Scheurleer werd in 1908 geboren in Den Haag, als zoon van de bankier en archeoloog C.W. Lunsingh Scheurleer en J.C.C. de Meester. Hij is drie keer gehuwd geweest en werd vader van drie kinderen.

Lunsingh Scheurleer studeerde kunstgeschiedenis aan de Ecole du Louvre in Parijs en verbleef vervolgens in Londen.

Na zijn terugkeer naar Nederland ging hij bij kunsthandel Houthakker in Amsterdam werken. In de periode 1935-1943 was hij verbonden aan het Haags Gemeentemuseum. In 1943 werd Scheurleer benoemd tot adviseur verbonden aan de Rijkscommissie van Advies inzake de Musea. Toen in het najaar van 1948 de jurist Jolles werd aangesteld als nieuwe directeur van de SNK, werd Lunsingh Scheurleer benoemd tot waarnemend directeur. Deze nieuwe directie bracht verbeteringen aan in de chaotische administratie van de SNK.

Ook kreeg de teruggave aan de oorspronkelijke eigenaren een nieuwe impuls.

In 1949 kreeg Lunsingh Scheurleer de leiding over de in dat jaar opgerichte Dienst voor ’s Rijks verspreide Kunstvoor-werpen (DRVK, 1949-1975). Deze Dienst van het Ministerie van OKW kreeg de kunstobjecten van het rijk onder zijn hoede die niet waren opgenomen in een inventaris van een rijksmuseum. De DRVK werd belast met het praktische beheer van de gerecupereerd kunst. Lunsingh Scheurleer bleef in functie tot zijn pensionering in 1973. De DRVK is na diverse naamswijzigingen opgenomen in de huidige Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Daniël François Lunsingh Scheurleer

22 JUNI 1908, DEN HAAG - 8 NOVEMBER 1999, DEN HAAG

zwaar weer kwam, werd Jolles in het najaar van 1948 benoemd tot directeur van de SNK, een voor de hand liggende benoeming omdat zowel Hergo als de Stichting zich bezighielden met recuperatiegoederen. Kunst-historicus D.F. Lunsingh Scheurleer, rijksinspecteur voor roerende monumenten, werd aangesteld als waarnemend directeur. Op 1 februari 1949 verhuisde de SNK van Amsterdam naar de Mauritskade 37 in Den Haag, waar ook Hergo was gevestigd. Onder leiding van de nieuwe directie werd de administratie van de Stichting sterk verbeterd en werd een efficiëntere teruggaveprocedure ingesteld.

Op 1 juli 1950 nam Hergo de werkzaamheden van de SNK over. Aan het einde van dat jaar begon de liquidatiefase van Hergo, die eindigde met de opheffing van het bureau per 1 februari 1953. De Directie Bewindvoering van het Ministerie van Financiën nam de taken van Hergo over. In de jaren die volgden, steeg Jolles verder op de ambtelijke ladder bij het Ministerie van Financiën. Na een korte tussenperiode bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken werd hij in 1959 benoemd tot directeur van het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP). Hier bleef hij werken tot zijn pensionering in 1980.

LITERATUURVERWIJZINGEN

Voor de samenstelling van het voorafgaande is, behalve van de hieronder vermelde literatuur, gebruik gemaakt van de relevante archieven, in het bijzonder het archief van de Stichting Nederlands Kunstbezit en het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging in het Nationaal Archief, Den Haag. In de tekst opgenomen citaten zijn, tenzij anders vermeld, afkomstig uit documentatie in deze archieven, waaronder het rapport Douwes uit 1948.

Hoofdstuk I

Heijbroek en Van Griensven 2007; Van ’t Veen 2008;

Venema 1986.

Hoofdstuk II

Euwe 2007; Heijbroek en Van Griensven 2007.

Hoofdstuk III

Aalders 1999; Boterman 2015; Croes en Tammes 2004; Euwe 2007; Heijbroek en Van Griensven 2007; Hoek en Ten Wolde 1999; Jong, De 1969-1994; Kunert en Marck 2012; Michman, Beem en Michman 1999; Moore 1998; Muller en Schretlen 2002; Venema 1986.

Hoofdstuk IV

Aalders 1999; Croes en Tammes 2004; Dean, Goschler en Ther (eds) 2007; Euwe 2007; Heijbroek en Van Griensven 2007; Hoek en Ten Wolde 1999; Houwink ten Cate 1995;

Jong, De 1969-1994; Michman, Beem en Michman 1999;

Moore 1998; Muller en Schretlen 2002; Venema 1986.

Literatuur V

Aalders 1999; Euwe 2007; Löhr 2005 en 2009; Nicholas 1994; Petropoulos 1996 en 2000; Schwarz 2004, 2009 en 2014; Venema 1986; Yeide 2009.

Hoofdstuk VI

Aalders 2001; Bossenbroek 2001; Cohen en Heimann-Jelinek (eds) 2011; Commission for Looted Art in Europe 2011; Edsel 2010; Hazemeijer 1990 en 2003; Hugh Smyth 1988;

Hoogewoud e.a. 1997; Kersten 1999; Muller en Schretlen 2002; Schnabel en Tatzkow 2007; Veraart 2005.

Hoofdstuk VII

Adviescommissie Rwstitutieverzoeken, Verslagen; Campfens (ed) 2015; Commissie Ekkart, Proefonderzoek 1998;

Commissie Ekkart, Deelrapportages I-VI; Commissie Ekkart, Eindrapportage 2006; Commissie Museale Verwervingen 1999; Ekkart en Schretlen 2014; Hollander, Den 1998.

Sleutelfiguren

Bruyn 1981; Duparc 1975; Ekkart 1989; Hoetink 1984; Jolles 2002; Jörg 2000; Muller en Schretlen 2002; Röell 1953;

Wassenbergh 1954.

Cohen, J.-M. en F. Heimann-Jelinek (eds), Neglected Witnesses: The Fate of Jewish Ceremonial Objects during the Second World War and After, Amsterdam 2011

Commissie Ekkart, Project Herkomst Gezocht, Aanbevelingen;

Aanbevelingen Kunsthandel; Slotaanbevelingen, Den Haag 2001, 2003 en 2004.

Commissie Ekkart, Project Herkomst Gezocht, Deelrapportages I-VI en Eindrapportage, Den Haag 1999-2004.

Commissie Ekkart, Project Herkomst Gezocht, Eindrapportage Commissie Ekkart (Origins unknown.

Final report Ekkart Committee), Zwolle 2006.

Commissie Ekkart, Project Herkomst Gezocht, Rapport van het proefonderzoek naar de herkomst van de onder beheer van het Rijk gebleven uit Duitsland gerecupereerde kunstwerken, Den Haag 1998.

Commissie Museale Verwervingen 1940-1948, Rapport museale verwervingen 1940-1948, Nederlandse Museumvereniging, E. Muller (ed), Amsterdam 1999.

Commissie Van Kemenade, Tweede Wereldoorlog: Roof en rechtsherstel. Eindrapport van de Contactgroep Tegoeden WOII, Amsterdam 2000.

Commission for Looted Art in Europe, ‘Introduction to The National Archives’ records on Nazi-Era Looted Cultural Property’, 1939-1961, 2011.

Croes, M.T. en Tammes, P.J.R., ‘Gif laten wij niet voortbestaan’:

een onderzoek naar de overlevingskansen van Joden in de Nederlandse gemeenten, 1940-1945, Amsterdam 2004.

Dean, M., C. Goschler en Ph. Ther (eds), Robbery and restitution: the conflict over Jewish property in Europe, New York etc. 2007.

Aalders, G., Roof. De ontvreemding van joods bezit tijdens de Tweede Wereldoorlog, Den Haag, 1999.

Aalders, G., Berooid. De beroofde joden en het Nederlandse restitutiebeleid sinds 1945, Amsterdam Boom 2001.

Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog (Restitutiecommissie), Verslag ... , Den Haag 2002-2016.

Armbruster, T., Rückerstattung der Nazi-Beute, die Suche, Bergung und Restitution von Kulturgütern durch die westlichen Alliierten nach dem Zweiten Weltkrieg, Berlijn 2007.

Bertz, I. en M. Dorrmann (eds), Raub und Restitution: Kultur-gut aus jüdischem Besitz von 1933 bis heute, Göttingen 2008.

Blom, J.C.H., R.G. Fuks-Mansfeld en I. Schöffer (eds), Geschiedenis van de joden in Nederland, Amsterdam 1995.

Boom, B. van der, ‘Wij weten niets van hun lot’. Gewone Nederlanders en de Holocaust, Amsterdam, 2012.

Bossenbroek, M., De meelstreep. Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam 2001.

Boterman, F., Duitse daders. De Jodenvervolging en de nazificatie van Nederland (1940-1945), Amsterdam 2015.

Bruyn, J., ‘Levensbericht J.G. van Gelder’, in: Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Jaarboek 1980, Amsterdam etc. 1981, 186-191.

Campfens, E. (ed), Fair and just solutions? Alternatives to litigation in Nazi-looted art disputes: status quo and new developments, Den Haag 2015.

Centrale Archief Selectiedienst, Inventaris van het archief van het CommissariaatGeneraal voor de Nederlandse Economische Belangen in Duitsland, 1945-1949 (1950), Nationaal Archief,

LITERATUUR

Douwes, E., ‘De kunsthandel in Nederland’, 2 oktober 1948, ongepubliceerd rapport (Nationaal Archief, Den Haag).

Duparc, F.J. , Een eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoed, Den Haag 1975

Edsel, R.M. en B. Witter, De kunstbrigade. Hoe de geallieerden de Europese kunstschatten redden, Houten 2010.

Ekkart, R. en H. Schretlen, Museale verwervingen vanaf 1933.

Herkomstonderzoek naar museale collecties in verband met roof, confiscatie of gedwongen verkoop in de periode 1933-1945 (investigation into the provenance of museum collections in connection with the theft, confiscation and sale of objects under duress between 1933 and 1945), Museumvereniging, Amsterdam 2014.

Ekkart, R.E.O., ‘Gelder, Jan Gerrit van (1903-1980)’, in:

J. Charité (ed.), Biografisch Woordenboek van Nederland (1979-), 3 (1989), 187-188.

Euwe, J., De Nederlandse kunstmarkt 1940-1945, Amsterdam, 2007.

Hazemeijer, J., Inventaris van het archief van de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) en haar taakvoorganger / taakopvolgers, (1930) 1945-1951 (1983), Nationaal Archief, Den Haag 1990.

Hazemeijer, J., Inventaris van het archief van de Afdeling Bewindvoering (juni 1945) / Afdeling Juridische Zaken en Bewindvoering (juli 1945) / Directie Bewindvoering (1951) van de Administratie / Algemeen Beheer der Generale Thesaurie, (1940) 1945-1954 (1965), Nationaal Archief, Den Haag 2003.

Hazemeijer, J., Inventaris van het archief van het Bureau Herstelbetalings- en Recuperatiegoederen (HERGO) van het Ministerie van Financiën en zijn rechtsvoorgangers, (1945) 1946-1953 (1961), Nationaal Archief, Den Haag 2003.

Heijbroek, J.F. en A.Th.J. van Griensven, Kunst, kennis en kwaliteit: de Vereeniging van Handelaren in Oude Kunst in Nederland, 1911-heden, Zwolle 2007.

Hoek, F. en J. ten Wolde, Roof en restitutie Joods vermogen,

Hoek, F. en J. ten Wolde, Roof en restitutie Joods vermogen,