• No results found

De meest dominante spelers op het terrein van de Nederlandse kunstmarkt waren Adolf Hitler en Hermann Göring. Naast hen waren er echter nog vele andere partijen die gedurende de jaren 1940-1945 hun slag geslagen hebben op de Nederlandse markt. Zo opereerde een reeks Duitse kunsthandelaren in het bezette Nederland en kocht, soms in opdracht maar heel vaak voor eigen risico, kunstwerken van allerlei aard. Ook diverse musea hebben gretig van de gelegenheid gebruik gemaakt om hun collecties uit te breiden, terwijl er daarnaast tal van particuliere verzamelaars actief waren.

HITLER

Hitler had een persoonlijke affiniteit met kunst en architectuur en beschouwde deze als instrument om het volk te vervullen van de grootsheid van het Duitse verleden en heden. Al lang voor de Tweede Wereldoorlog koesterde

hij plannen voor een nieuw museum en verzamelde hij schilderijen, met een sterke voorliefde voor Duitse en Oostenrijkse schilderkunst uit de negentiende eeuw. In de loop van de tijd kregen deze idealen meer vorm en breedte.

Vanaf eind jaren dertig was het Oostenrijkse Linz het brandpunt van zijn culturele ambities. Deze stad, vlakbij zijn geboorteplaats, wilde hij ombouwen tot een nieuwe culturele hoofdstad in het Derde Rijk. In het centrum zou onder meer een glorieus museum moeten verrijzen met hoogwaardige Europese kunstwerken

uit verschillende eeuwen. Hitler hechtte groot belang aan dit project en besteedde er veel tijd en energie aan. Om uitvoering te geven aan zijn plannen benoemde hij in 1939 de kunsthistoricus en museumdirecteur dr. Hans Posse tot Sonderbeauftragter des Führers. Dit was op het eerste gezicht niet de meest voor de hand liggende kandidaat voor deze bijzondere opdracht.

Adolf Hitler in gesprek met de architect Hermann Giesler bij een model van het geplande Führermuseum

in Linz in Oostenrijk

22 APRIL 1944

Hitler wilde van zijn ‘Heimatstadt’ een economische en culturele metropool maken. In het centrum moest onder meer een nieuw museum verrijzen, waar het publiek langs hoogtepunten uit de Europese cultuurgeschiedenis werd gevoerd.

Model van het in Linz te bouwen Führermuseum dat topwerken uit de oude en moderne Europese kunst moest gaan tonen

Voor de inrichting van het museum werd Hitlers eigen collectie op grote schaal uitgebreid met geconfisqueerde werken en objecten die op de kunstmarkt werden aangekocht.

Als gevolg van zijn steun voor moderne kunst was Posse, die sinds 1910 directeur was van de musea in Dresden, controversieel in nationaalsocialistische kringen. Het lidmaatschap van de nazipartij was hem mede daarom geweigerd. Hitler was evenwel onder de indruk van zijn kunde. In zijn nieuwe rol was Posse onder meer verantwoordelijk voor de collectieopbouw van het toekomstige Führermuseum. Hij gaf daartoe leiding aan een groep specialisten die voornamelijk kantoor hield in Dresden. Ook onderhield hij contacten met diverse functionarissen en adviseurs ‘in het veld’

die hem bij zijn taak ondersteunden. De organisatie is bekend geworden onder de naam Sonderauftrag Linz.

De kern van de collectie bestond uit kunstwerken die Hitler zelf had verzameld in de jaren dertig, voornamelijk schilderijen van Duitse en Oostenrijkse meesters uit de 19e eeuw. Onder de professionele invloed van Posse verschoof

het zwaartepunt van de verzameling naar oude Duitse, Nederlandse, Franse en Italiaanse kunst. Posse nam zijn taak uiterst serieus. In de jaren die volgden op zijn benoeming reisde hij voortdurend door Europa,

onvermoeibaar op zoek naar topwerken van de Europese schilderkunst voor de collectie van Hitler. Voor dit doel werden enorme fondsen ter beschikking gesteld.

Schattingen van de totale omvang van de verzamelde kunst-werken lopen uiteen. Een database van de Sonderauftrag Linz van het Deutsches Historisches Museum in Berlijn omvat circa 6700 werken, die bestemd waren voor het Führermuseum en voor andere collecties. Een gedeelte van deze stukken is verworven door aankopen en een ander deel door confiscaties.

In Nederland werd Posse in zijn zoektocht ondersteund door het Referat Sonderfragen, een ambtelijke dienst die onder leiding stond van Felix Wickel. Deze organisatie

In augustus 1940 verkocht Kunsthandel Katz in Dieren dit kerkinterieur, dat de firma in de jaren dertig verworven had uit een particuliere Engelse verzameling, aan Hans Posse ten behoeve van de collectie van het Führermuseum in Linz.

Interieur van de Laurenskerk in Rotterdam

CORNELIS DE MAN, 1621 - 1706

Doek, 39,5 x 46,5 cm, Koninklijk Kabinet voor Schilderijen Mauritshuis, Den Haag, 856

De Duitse kunsthistoricus Hans Posse

(1879 - 1942), directeur van de Gemäldegalerie Dresden

In de zomer van 1939 benoemde Hitler Hans Posse tot leider van de Sonderauftrag Linz, een organisatie die onder meer belast werd met de collectieopbouw van het in Linz op te richten Führermuseum. In december 1942 overleed Posse in Berlijn. Zijn opvolger als Sonderbeauftragter des Führers was kunsthistoricus en museumdirecteur Hermann Voss (1884-1969).

Dit beroemde genreschilderij van Nicolaes Maes maakte vanaf de negentiende eeuw deel uit van de bekende collectie Six in Amsterdam. In 1928 kwam het werk op de Nederlandse kunstmarkt en tijdens de oorlog was het in handen van Kunsthandel Katz in Dieren. In 1941 kocht Posse het ten behoeve van het Führermuseum in Linz. Werken van

Rembrandt-leerling Nicolaes Maes (1634-1693) waren erg gewild bij Duitse verzamelaars. De collectie van het Führermuseum telde verschillende schilderijen van deze Hollandse meester. Het betreft voornamelijk portretten van welgestelde burgers, het genre waarmee Maes zich na 1660 vooral bezighield.

De luistervink

NICOLAES MAES, 1634 - 1693

1657, Doek, 92 x 121 cm, Dordrechts Museum, Dordrecht, bruikleen, RCE, NK2560

Dit schilderij werd in 1941 uit particulier Nederlands bezit gekocht door Hans Posse, leider van de Sonderauftrag Linz.

De verkoop liep via Gustav Cramer, een kunsthandelaar van Joodse afkomst die in 1938 vanuit Duitsland naar Nederland was gevlucht. Hij dreef een kunsthandel aan de Javastraat in

Den Haag. Tijdens de oorlog genoot Cramer bescherming van Posse en diens medewerker Erhard Göpel in verband met zijn nut voor de Sonderauftrag Linz. Cramer heeft de oorlog overleefd. Zijn kunsthandel is later voortgezet door zijn zoon Hans Cramer.

De vaandeldrager

JACOB OCHTERVELT, 1634 - 1682

1660, Doek, 65 x 57 cm, Museum Rotterdam, bruikleen, RCE, NK2374

GÖRING

Een geduchte concurrent van Hitler bij het afromen van de Nederlandse kunstmarkt was rijksveldmaarschalk Hermann Göring. Deze nazileider was een bezeten kunstliefhebber met een sterke persoonlijke smaak.

Zijn verzameltempo lag aanvankelijk laag, maar nam toe naarmate hij verder steeg op de politieke en

maatschappelijke ladder. Vanaf de tweede helft van de jaren dertig gaf hij enorme bedragen uit aan zijn collectie. Zijn vertegenwoordigers doorkruisten Europa en vaak ging hij ook zelf op reis om aantrekkelijke werken te bekijken.

In de loop der jaren bracht hij een collectie van meer dan vierduizend werken bijeen, deels door aankoop, deels uit geroofd Joods bezit. In omvang en kwaliteit was het de tweede nationaalsocialistische verzameling.

Göring begon zijn verzamelactiviteiten op basis van kunstwerken uit oud familiebezit. Aanvankelijk waren de objecten bedoeld voor de aankleding van zijn verschillende residenties. Vanuit dit oogpunt verzamelde hij niet alleen bereidde de transacties op de kunstmarkt voor, zodat Posse

op zijn reizen efficiënt te werk kon gaan. Vanaf mei 1942 werd de Duitse kunsthistoricus dr. Erhard Göpel een onmisbare steun voor de steeds meer door ziekte gehinderde Posse. Hij was hiervoor speciaal uit militaire dienst gehaald en ondergebracht bij het Referat. In december 1942 overleed Posse. In maart 1943 volgde kunsthistoricus Hermann Voss hem op als leider van de Sonderauftrag Linz en directeur van de Gemäldegalerie Dresden. Voss reisde minder dan zijn voorganger. Göpel werd de vertegenwoordiger van de Sonderauftrag in Nederland en bleef in de jaren erna het aanspreekpunt van Voss bij kunstverwervingen voor de collectie van het Führermuseum. Göpel had voor de oorlog in Nederland gewerkt en beschikte er over goede contacten. De Amsterdamse kunsthandelaar Douwes karakteriseerde hem in zijn naoorlogse rapport als volgt: ‘Gedreven door zijn opdrachtgevers in Dresden, die resultaten wilden zien, kocht hij links en rechts, gevreesd door de handel, nagelopen door scharrelaars, kampioen in de veilingen’.

Gezicht in Nijmegen

CHARLES LEICKERT, 1818 - 1907 Doek, 84 x 64 cm, RCE, NK1869

Dit negentiende-eeuwse stadsgezicht was in het bezit van een particuliere eigenares van Joodse afkomst in Amsterdam. Tijdens de oorlog had Kunst handel De Boer het voor haar in bewaring om te voorkomen dat het door de bezetter werd geconfisqueerd. Toen de eigenares geld nodig had om onder te duiken, heeft de kunsthandel het schilderij voor haar verkocht. Het werd verworven voor

de collectie van het Führermuseum in Linz.

Na de oorlog is het stadsgezicht uit Duitsland gerecupereerd. De dochter van de oorspronkelijke eigenares schreef aan de rechtsherstelautoriteiten dat haar moeder het kunstwerk niet wilde claimen omdat ze er een redelijke vergoeding voor had ontvangen.

schilderijen, maar ook antiek en ambachtelijke voorwerpen.

Naarmate zijn ambities groeiden, vormde zich het plan om zijn landhuis Carinhall aan de Schorfheide tot een museum om te bouwen. De kern van de collectie bestond uit Europese werken uit de Middeleeuwen en Renaissance.

Daarnaast kreeg Göring belangstelling voor kunst uit latere perioden, zoals schilderkunst van meesters uit de

Nederlandse Gouden Eeuw en van Franse kunstenaars uit de achttiende en negentiende eeuw.

Volgens een naoorlogs rapport van de United States Office of Strategic Services (OSS) was Nederland, na Frankrijk, de belangrijkste bron van aanwinsten voor de collectie Göring. Wanneer alleen gekeken werd naar ‘legale’

aankopen en niet naar confiscaties, zou Nederland zelfs op de eerste plaats staan. Göring was goed op de hoogte van de rijkdom aan kunst op de Nederlandse markt. Pal na de Nederlandse capitulatie stuurde hij een vertegenwoordiger op pad. Niet veel later bezocht hij Nederland persoonlijk en ging hij langs bij verschillende kunsthandelaren, op zoek naar aantrekkelijke kunstwerken. Meer reizen naar Nederland volgden. Göring was volgens de OSS gesteld op het land en had er vrienden. De belangrijkste kunstwerken die hij hier verkreeg, zouden haast allemaal zijn verworven bij trips in het eerste bezettingsjaar. Wie Göring op bezoek kreeg, had volgens de Amsterdamse kunsthandelaar Douwes zelf weinig meer in te brengen:

‘de Rijks maarschalk [bezocht] op de meest onverwachte tijden mijn collega’s, bij wie hij eenvoudig aanwees, wat hij wilde aankopen, geheel onverschillig dikwijls voor het feit, dat zij beweerden met derden over sommige der werken in onderhandeling te staan’. De belangrijkste

vertegenwoordiger van Göring in Nederland was de Duitse

kunsthandelaar Walter Andreas Hofer. Hij werkte sinds de tweede helft van de jaren dertig als Görings persoonlijke kunstadviseur en kocht in die tijd ook werken voor hem in Nederland. Hofer had goede contacten in de Nederlandse kunsthandel doordat hij in de jaren twintig jarenlang directeur en later procureur was geweest van de Haagse Bachstitz Gallery. Tot zijn netwerk behoorden ook Joodse kunsthandelaren en verzamelaars. Tijdens de bezetting speelde hij onder meer een rol bij verwervingen uit de collecties Von Pannwitz en Gutmann. Naast Hofer bewees ook de uit Duitsland afkomstige bankier en handelaar Alois Miedl goede diensten aan Göring. Miedl had een Joodse echtgenote, maar dit vormde voor de rijksveldmaarschalk geen beletsel om zaken met hem te doen. Miedl had na de vlucht en het overlijden van de Joodse kunsthandelaar Jacques Goudstikker in mei 1940 diens Amsterdamse kunsthandel overgenomen. Deze transactie was een belangrijke bron van aanwinsten voor de collectie Göring. Ook andere personen en instellingen hebben Göring ondersteund bij het uitkammen van de Nederlandse kunstmarkt, zoals Erich Gritzbach, de chef van zijn staf.

INZET VAN JOODSE HANDELAREN EN KUNSTKENNERS

De inkopers voor de nazi-elite waren zeker niet allemaal bevlogen nationaalsocialisten en felle antisemieten.

Verschillende van hen hadden banden met Joodse kunstkenners in Nederland die van voor de oorlog dateerden en die tijdens de bezetting weer werden opgenomen. Soms gebruikten zij hun positie om oude en nieuwe relaties te helpen of zelfs het leven te redden.

Aan dergelijke hulp zat ook een andere kant. Verschillende Hermann Göring neemt een schilderij in ontvangst

dat hij op 12 januari 1938, ter gelegenheid van zijn 45ste verjaardag, ten geschenke krijgt van Adolf Hitler

Hermann Göring was een gedreven collectioneur die vanaf het einde van de jaren twintig tot 1945 een verzameling van duizenden schilderijen en voorwerpen van toegepaste

kunst bijeen bracht, deels door aankopen en deels door de overname van geconfisqueerd bezit.

Aanvankelijk waren deze voorwerpen bedoeld voor de inrichting van zijn residenties, maar later primair voor een aan de Schorfheide bij Berlijn gepland museum, de ‘Norddeutsche Galerie’. Ook deze museale nazi-droom is nooit verwezenlijkt.

Joodse kunstkenners en handelaren zijn tijdens de bezetting ingezet voor het verrijken van de collecties van de top van de nazi-hiërachie. Zij adviseerden, verkenden de markt, kochten in, stonden werken af, restaureerden, gaven expertises of bewezen andere diensten voor de

verzamelingen van naziprominenten, in de eerste plaats die van Hitler. In ruil hiervoor werd bescherming geboden.

Zij kregen bijvoorbeeld uitstel van deportatie, en in uitzonderlijke gevallen zelfs een vrijstelling van het dragen van een Davidsster of toestemming om uit Nederland te emigreren. Voorbeelden van mensen die op deze manier de oorlog hebben overleefd, zijn de broers Nathan en Benjamin Katz, Abraham Nijstad, Kurt Walter Bachstitz, Otto Busch, Vitale Bloch en Max Friedländer. Protectie was nooit vanzelfsprekend en duurde vaak slechts zolang het nut van iemand kon worden aangetoond. Beschermende

maatregelen moesten dikwijls door de ene Duitse dienst worden veroverd op de andere, wat moeilijker werd naarmate de Jodenvervolging in hevigheid toenam.

De hierboven beschreven verwervingsmethode was niet uniek voor de kunsthandel. Joodse specialisten werden vaker ingezet als inkopers. Zij kenden de lokale markt en de bezetter hoopte met hun tussenkomst de weerstand te overwinnen die sommige verkopers voelden tegen zaken doen met Duitsers. Lou de Jong schreef in zijn standaard-werk over de Tweede Wereldoorlog het volgende over dergelijke praktijken: ‘Joodse inkopers zou men beter onder de duim kunnen houden en wanneer men hun beloofde dat men hen zoveel mogelijk tegen maatregelen op het gebied der Jodenvervolging zou beschermen, zouden zij ook stellig een grote activiteit ontplooien’.

De ruil van kunst tegen mensenlevens zal de betrokkenen

Venus en de drie Gratiën

JAN VAN NOORDT, 1623/1624 - 1676 Doek, 79 x 65,5 cm, RCE, NK1697

Walter Andreas Hofer was één van de voornaamste kunstinkopers van Hermann Göring. In juni 1940 kocht hij dit schilderij bij Kunsthandel P. de Boer in Amsterdam, die het voor de oorlog verworven had uit een Haagse particuliere verzameling. De rijksveldmaarschalk had volgens Hofer een voorliefde voor erotische onderwerpen in de kunst. Dit schilderij vol vrouwelijk naakt zal goed hebben gepast bij Görings ‘goût érotique’.

Jachttafereel met een door een witte valk gevangen konijn

FRANZ DE HAMILTON, voor 1640 – na 1702 Doek, 88 x 111 cm, RCE, NK2872

Dit zeventiende-eeuwse Duitse jachttafereel werd in 1938 aan Göring geschonken door de Oostenrijkse autoriteiten.

Het thema van het schilderij sloot aan bij één van Görings grootste passies, de jacht. Op tal van foto’s zien we hem poseren bij geschoten wild en andere jachttrofeeën. Hij liet ten noorden van Berlijn het jachtslot Carinhall bouwen, waar hij drijfjachten voor hooggeplaatste gasten organiseerde.

In 1944 deed Göring afstand van tientallen kunstwerken uit zijn collectie, waaronder dit jachttafereel, om het aan Vermeer toegeschreven schilderij Christus en de overspelige vrouw te kunnen bemachtigen. Na de oorlog claimde de Oostenrijkse regering het kunstwerk van De Hamilton bij de Nederlandse autoriteiten, maar dit heeft niet tot een teruggave geleid.

Dit schilderij werd in oktober 1940 door Erich Gritzbach (1896-1968) voor de collectie Göring aangekocht bij Kunsthandel Goudstikker-Miedl in Amsterdam. Gritzbach was de chef van de staf van Göring en heeft een rol gespeeld bij tal van diens kunstaankopen. In 1937 schreef hij de biografie “Hermann Göring. Werk und Mensch”, een propagandistisch boek over het leven van de nazileider. Het boek verscheen in 1943 in een Nederlandse vertaling.

Riviergezicht met reizigers

SALOMON VAN RUYSDAEL, ca. 1600 – 1670 1645, Doek, 61 x 85 cm, RCE, NK1823

In februari 1944 slaagde Hermann Göring erin de kroon op zijn verzameling te zetten door de aankoop van een voordien onbekend werk van Johannes Vermeer van Delft, dat hij via Alois Miedl uit een privécollectie kon verwerven. De hoge aankoopprijs vergde offers en de rijksveldmaarschalk moest een deel van dat bedrag voldoen door tientallen stukken uit zijn verzameling in te ruilen. Toen tegen het einde van de oorlog de komende Duitse nederlaag zich duidelijk aftekende, schonk Göring dit schilderij aan zijn vrouw Emmy in het vertrouwen dat

dit voldoende was om haar en haar dochter financiële zekerheid te geven. In mei 1945 werd het echter door de Amerikaanse troepen in beslag genomen en in oktober 1945 is het naar Nederland gestuurd.

Toen had Han van Meegeren, die verdacht werd van collaboratie, aangezien hij een uniek werk van Vermeer in Duitse handen had laten vallen, al bekend dat niet Vermeer maar hijzelf de maker was van dit schilderij en van een reeks andere in de voorafgaande negen jaar boven water gekomen ‘Vermeers’.

Christus en de overspelige vrouw

HAN VAN MEEGEREN, 1889 - 1947

1942, Doek, 100 x 90 cm, Museum de Fundatie, Heino, bruikleen RCE, NK3394

hadden. [...] Eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat hij zijn invloed, wanneer hij daartoe aangezocht werd, steeds heeft gebruikt om te trachten zijn landgenoten, ’t zij arisch of niet, te helpen’.

MÜHLMANN

De onderlinge wedijver van Duitse kunstkopers en plunderaars was groot, maar daarnaast werden allianties gevormd en speelden verschillende mededingers elkaar werken toe. Een organisatie die bijzonder actief was op de Nederlandse kunstmarkt, was het bureau van de Oostenrijkse kunsthistoricus dr. Kajetan Mühlmann.

De Dienststelle Mühlmann in Den Haag had tot taak om informatie over kunst te verzamelen en werken te vaak met weerzin hebben vervuld. Door afpersing

werden Joden gedwongen zich nuttig te maken voor de verzamelingen van hooggeplaatste nazi’s. Het kwam echter ook voor dat de ‘onmisbaarheid’ van mensen voor de collecties van nazileiders slechts een voorwendsel was om hen van deportatie te redden. De grens tussen utilitaire motieven en compassie is bij de betrokken Duitse functionarissen niet altijd scherp te trekken. Beide dimensies zijn te herkennen in een beschrijving door Douwes van Göpel: ‘Na Dr. Posse die aan kanker stierf, werd Dr. Göpel door de Duitse instanties aangewezen als diens opvolger; zelf geen overgrote kenner onzer school liet hij zich voorlichten door enige naar hier gevluchte Duitse Joden, die daaraan het behoud van hun leven te danken

De Oostenrijkse kunsthistoricus

en SS-officier Kajetan Mühlmann (1898-1958)

CA. 1938

In 1938 was Kajetan Mühlmann betrokken bij de Anschluss van Oostenrijk. Hij kreeg diverse functies toebedeeld in de nieuwe regering en was onder meer nauw betrokken bij de confiscatie van Weense-Joodse collecties. Na de Duitse invasie in Polen leidde hij een eenheid die verantwoordelijk was voor een grootschalige plundering van Pools kunstbezit.

In 1940 werd Mühlmann door Arthur Seyss-Inquart naar Nederland gehaald. Tijdens de bezetting van Nederland heeft zijn bureau, de Dienststelle Mühlmann, zich ook in dit land op grote schaal schuldig gemaakt aan confiscatie en roof van cultuurgoederen.

verwerven voor het Derde Rijk. Duizenden objecten werden doorgesluisd naar Duitsland en verkocht aan een groot aantal verschillende afnemers, waaronder

verwerven voor het Derde Rijk. Duizenden objecten werden doorgesluisd naar Duitsland en verkocht aan een groot aantal verschillende afnemers, waaronder