• No results found

Standplaatscondities en sleutelprocessen 6.2

Standplaatscondities

In een situatie waarbij de lekzone bestaat uit natte heide omspant de

zuurgraad een traject van matig zuur tot zuur met een pH-H2O < 5,5. Veelal

ligt de pH boven de 4,2 met duidelijk meer basische kationen als in droge of natte, zure heide (De Graaf e.a., 2009). De vochtigheid van de lekzone is afhankelijk van het type en de toevoer van afstromend venwater. Zo komen zowel relatief droge als vochtige vormen voor die niet alleen samenhangen met de 4 lekzone-situaties maar ook met de hoeveelheid afstromend water. Er kan ook een grote variatie in vochtvoorziening over het jaar optreden. Sommige zones zijn maar een korte periode nat, andere voor een langere tijd en vallen alleen in neerslagarme perioden droog. Het water heeft vooral het karakter van regenwater, maar ook enige aanvoer met basische kationen treedt op zolang de lekzone nog niet totaal verzuurd is (De Graaf e.a., 2009). Het ondiepe grondwater dat afstroomt uit schijnspiegelvennen heeft een hoog gehalte aan koolzuur. Waar dit water van invloed is op de wortelzone ontstaat een hoger aanbod van koolstof in de vorm van CO2 dat via afbraak van

organisch materiaal in het ven en met grondwater wordt aangevoerd. Vooral veenmossen profiteren daarvan (Tomassen e.a., 2003).

Voor lekzones die begroeid zijn met Wilde gagel gelden in principe de zelfde standplaatscondities.Voor het Berkenbroek zijn de standplaatscondities matig zuur en zeer nat tot nat, terwijl de bodem voedselarm tot matig voedselarm is. De iets hoger trofiegraad, ook bij niet verdroogde situaties, is toe te schrijven aan wat hogere mineralisatie van geaccumuleerde organische stof, dat in deze systemen wat makkelijker afbreekbaar is dan meer

hoogveensituaties (Hoofdstuk 8).

Sleutelprocessen

Hydrologisch gezien is sprake van een doorstroomsysteem waarbij

toestromend water uit het ven over het maaiveld of door de wortelzone van de lekzone stroomt. De vochtigheid en omvang van de kleine ecotoop is zowel afhankelijk van het karakter van de lekzone als van het hoeveelheid water die afstroomt. Dat laatste is wederom afhankelijk van de omvang van het ven, die de hoeveelheid ingevangen neerslag bepaalt, en de verdamping die daarin optreedt. Peilfluctuaties zijn derhalve relatief groot in alle typen van de

lekzone. De lekzone van type 1 is het relatief het droogst, terwijl de andere 3 typen in de regel wat natter zijn maar desondanks sterk variëren in

vochtigheid en omvang. Van de 3 nattere situaties kan de helling van forten ook lang droogvallen.

Bij voldoende hoog aanbod van water omvat de lekzone zowel uit de bovenkant als de helling van de venrand, terwijl veelal ook nog een natte

110 O+BN kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit

zone in de aangrenzende laagte wordt aangetroffen. De lekzone op de helling van forten is in de regel klein van omvang, hoewel in Kootwijk een zone van ca. 50 m bekend is (Bijlsma e.a., 2011). Alle typen lekzones drogen in de regel oppervlakkig uit in neerslagarme perioden, echter zonder dat dit leidt tot het verdwijnen van de kenmerkende vegetatie. Bij de forten zien we dat de veenmosbegroeiing in de lekzone van jaar op jaar in omvang kan verschillen. Dit geldt ook voor de laagten die deel uitmaken van de lekzone. Overigens kan de veenmosvegetatie van forten langdurig stabiel aanwezig zijn: zo is van Kootwijk bekend dat deze situatie al meer dan 60 standhoudt (Bijlsma e.a., 2011).

In de bodem van de lekzones kunnen zich door de sterke

grondwaterbeweging geen toxische concentraties van anaërobe verbindingen ophopen, zoals ammonium, sulfide en gereduceerd ijzer. Waarschijnlijk is dit een essentiële voorwaarde voor het voorkomen van de meest kenmerkende soorten, zoals Wilde gagel en Beenbreek (Scherpenisse-Gutter e.a., 2009, Brouwer, 2011).

Landschappelijke relaties

De standplaatsfactoren zijn gerelateerd aan de ligging van de lekzone op de overloop van het schijngrondwaterspiegelveentje. Bij de lekzone met inzijging bestaan de hogere delen ofwel uit dekzand of uit (voormalig) stuifzand. Bij de andere typen is dit vergelijkbaar. De laagten bestaan hier veelal uit

uitgestoven vlaktes in stuifzandgebieden, waar in Noord Nederland ook

keileem aan het oppervlak kan liggen. Als de keileemvlaktes worden omgeven door bossen zijn ze veelal begroeid met vochtig droge heiden, vaak met een aspect van Kraaiheide (Empetrum nigrum). Lekzones die overgaan in een laagte met keileem hebben een afwijkende vegetatiesamenstelling, waarbij soorten als Blauwe zegge en Kruipwilg vaker voorkomen. Bij voldoende aanbod van water kunnen ook veenmossen tot ontwikkeling komen.

De omvang en vochtigheid van de lekzone is sterk afhankelijk van de omvang en het functioneren van het ven of veentje waar ze deel van uit maakt. De omvang van het veentje bepaalt de mate van invang van regenwater. Ook kunnen de hydrologische condities in het ven beïnvloed worden door instroom van grondwater uit de omgeving. Bij ontwatering van vennen of veentjes door sloten in de venrand zal de vegetatie van de lekzone veel gelijkenis vertonen met het type met inzijging (situatie 1). De lekzone verschuift naar de

randzone binnen de contouren van de stagnerende (gliede)laag. Het

stromende water is in dergelijke zones naar verwachting nauwelijks nog van invloed op de betreffende vegetatiesamenstelling.

Menselijke invloed

Op veel plaatsen is de lekzone niet goed ontwikkeld en aangetast door allerlei recente en historische invloeden van de mens.

De veentjes werden in het verleden gebruikt voor vervening waarbij turf werd gewonnen of ze werden gebruikt in de boekweit-brandcultuur. Daartoe

werden ze ontwaterd. Dat heeft ook gevolgen gehad voor de lekzones. Ze verdroogden niet alleen daardoor, ook werden de drainerende en afvoerende sloten vaak door de lekzone gegraven omdat dit de laagste plaatsen in de venrand zijn. Lekzones zijn immers het meest eenvoudig te ontwateren. De geomorfologische en bodemkundige opbouw werd zo sterk verstoord. In de jaren tachtig van de vorige eeuw waren sloten in lekzones in de vele veentjes van Drenthe nog alom aanwezig. Bij wijze van spreken was er geen veentje zonder sloot (Everts & de Vries, 1988, 1990; Everts, 1991). Inmiddels zijn in deze provincie veel van deze sloten afgedamd met het doel de

waterhuishouding van het ven of veentje te herstellen. Daarbij is er weinig aandacht geweest voor de lekzone zelf.

Naast vergraving van de lekzone zien we ook vaak dat ze wordt doorsneden door wegen en paden. Wegen kunnen de lekzone, als ze op een verhoging liggen, blokkeren. Daardoor werkt zij nog onvoldoende en is de feitelijke zone komen te liggen op de weg die bij hoge standen van het veentje overstroomt. Als de lekzone wordt doorsneden door paden kan ernstige verstoring optreden door betreding, waarbij zand met het afstromende water wegspoelt naar de aangrenzende laagte. Dit kan niet alleen gevolgen hebben voor de kwaliteit en vegetatiesamenstelling van de kleine ecotoop zelf, maar er is ook een risico dat de slecht doorlatende laag aan de oppervlakte komt en wordt aangetast, wat verdroging van het ven kan veroorzaken. Een ander fenomeen is dat op de rand van het ven soms verharde voet- en rijwielpaden zijn aangelegd. Daardoor zijn ecologische waardevolle lekzones verdwenen ofwel sterk in omvang beperkt. Tenslotte kan ook de aangrenzende laagte door sloten en bosopstand verdroogd zijn, zodat de lekzone daar in omvang en kwaliteit negatief door wordt beïnvloed.

Ook de lekzones van forten kunnen door de mens zijn beïnvloed. Soms komen op het fort greppels voor die de infiltratie beperken. Een ander type verstoring zijn vergravingen op de randen, bijvoorbeeld voor de aanleg van wegen. Stuifzandforten en hun randen kennen vaak een begroeiing met dennen. Mogelijk kan de nog functionerende slecht doorlatende laag door boomwortels worden aangetast, maar hier is geen evidentie van bekend. Een extensief beheer, gericht op verjonging van het dennenbos lijkt in deze situatie

voldoende voor het behoud van de lekzones met veenmossen op deze forten. Kap van bomen lijkt een maatregel die hooguit zeer selectief moet worden toegepast (Bijlsma e.a., 2011).

Voorbeelden van locaties met lekzones