• No results found

Een stapsgewijs aanpak voor nader onderzoek zou als volgt kunnen zijn:

7.1 Inleiding Omschrijving ecotoop

Wilgenstruwelen bestaan uit door Grauwe wilg (Salix cinerea) en Geoorde wilg (Salix aurita) gedomineerde struwelen. Grondwater staat een groot deel van het jaar aan of boven maaiveld, maar kan in het groeiseizoen dieper

wegzakken. Naast beide wilgensoorten komen soorten als Sporkehout (Rhamnus frangula), Zachte berk (Betula pubescens), Wilde gagel (Myrica gale) of Zwarte els (Alnus glutinosa) veelvuldig in dit type voor (Figuur 7.1). De ondergroei wordt veelal gedomineerd door ruigtesoorten, zeggen en een rijke moslaag.

Figuur 7.1: Wilgenstruweel op de overgang van elzenbroek naar bloemrijk hooiland in het Corlese veen. De wilgen vormen een belangrijke bron van nectar in het vroege voorjaar wanneer andere planten nog geen bloemen dragen. (Fotograaf Rob Felix)

Figure 7.1: Willow shrubs in the transition zone from alder fen wood to species-rich hay meadows in the Corlese veen. In early spring willows form an important source of nectar where other plants are not flowering yet (photo Rob Felix).

Gagelstruwelen zijn door Wilde gagel (Myrica gale) gedomineerde struwelen die vaak onderdeel zijn van vochtige heiden en herstellende hoogvenen (Figuur 7.2). Ze worden tot Rompgemeenschappen van verschillende plantengemeenschappen gerekend (Betulion pubescentis, Salicion cinereae, Oxycocco-Sphagnetea en Caricion nigrae). De ondergroei van gagelstruwelen is in veel gevallen beperkt aanwezig en bestaat voornamelijk uit grassen en (veen)mossen. In het nat zandlandschap zijn gagelstruwelen vaak aanwezig langs randen van vennen en hoogvenen en op of langs vochtige heide. Daarnaast kunnen ze voorkomen in kleine-zeggenmoerassen en wilgenstruwelen, en in en langs berkenbroekbossen.

Figuur 7.2: Bloeiende, mannelijke Wilde Gagel (Myrica gale) in het vroege voorjaar (fotograaf Jan van der Straaten).

136 O+BN kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit

Tot op heden hebben wilgenstruwelen weinig aandacht gehad in het

Nederlandse natuurbeheer. In natuurreservaten komen wilgenstruwelen vaak voor in een vermeste vorm. Aan de andere kant kunnen ze spontaan opslaan bij het achterwege blijven van beheer op vochtige heide en natte graslanden en langs vennen en in laagten. Wilgenstruwelen vormen een tussen- of eindstadium in de successie van laagten met een zeer beperkte afvoer, die ’s winters langdurig zijn geïnundeerd. Door de stapeling van organische stof kunnen op lange termijn bij droogval van deze standplaatsen in het groeiseizoen voldoenden nutriënten vrijkomen om de ontwikkeling van wilgenstruwelen mogelijk te maken. Op de overgangen naar lage vegetaties worden wilgenstruwelen vaak “opgeruimd” om de successie terug te zetten of ruimte te geven aan plantengemeenschappen die binnen het natuurbeheer een hogere prioriteit of waardering genieten. Hierdoor is de oppervlakte wilgenstruweel in het nat zandlandschap in goed ontwikkelde vorm beperkt. Het ontbreken van aandacht geldt niet voor gagelstruwelen. Zij worden over het algemeen hoog gewaardeerd binnen het natuurbeheer in Nederland. Gagelstruwelen hebben aanzienlijk meer aandacht genoten dan

wilgenstruwelen en het beheer is vaak gericht op de instandhouding of uitbreiding van gagelstruwelen.

Aansluiting bij andere indelingen

Plantengemeenschappen

Stortelder e.a. (1999) onderscheiden binnen het verbond der wilgenstruwelen (Salicion cinereae) twee associaties. Dit zijn de Associatie van Geoorde wilg (36Aa1 Salicetum auriae) en de Associatie van Grauwe wilg (36Aa2 Salicetum cinereae). De wilgenstruwelen van het nat zandlandschap behoren

plantensociologisch met name tot de Associatie van Geoorde wilg. De associatie vormt een ruimtelijke overgang tussen hoogveen en berkenbroek richting elzenbroekbossen. Deze struwelen komen voor op zure, mesotrofe veengronden met vaak op geringe diepte minerale bodem. Het grondwater staat tenminste in het groeiseizoen zelden tot aan maaiveld. De associatie met Grauwe wilg komt voor op voedselrijkere, minder zure locaties, zoals aan de randen vennen.

Stortelder e.a. (1999) & Schaminée e.a. (1995) beschrijven vier

Rompgemeenschappen van Wilde gagel die alle vier kunnen voorkomen in het natte zandlandschap. De Rompgemeenschap van de Klasse der

hoogveenbulten en slenken (RG Myrica gale-[Oxycocco-Sphagnetea]) omvat 1-2 meter hoge, soortenarme gagelstruwelen op oligotroof veen of moerige zandgronden (Schaminéé 1995). Deze gemeenschap groeit langs heidevennen en slenkvormige laagten in vochtige heide en langs hoogvenen.

Gagelstruwelen kunnen ook ontstaan als opslag in natte graslanden en vormen dan een Rompgemeenschap van het Verbond van Zwarte zegge (RG Myrica gale-[Caricion nigrae])

Onder invloed van meer gebufferd water kunnen gagelstruwelen

gekoloniseerd worden door wilgen, hierdoor ontstaat de rompgemeenschap Myrica gale-[Salicion cinereae]. Daarnaast kan een gagelstruweel in successie langzaam overgaan in een berkenbroek met veel gagel, waardoor een andere rompgemeenschap ontstaat (RG Myrica gale-[Betulion pubescentis]). Deze wordt veelal gevonden op de randen van hoogvenen en vennen (Stortelder et al 1999). In beekdalhoofden en dichtgroeiende maasmeanders komt gagel rijkelijk voor als ondergroei in berkenbroek (zie hoofdstuk 8).

Natura2000

Wilgenstruwelen zijn in Nederland niet beperkt tot het nat zandlandschap, maar komen ook (zelfs meer) voor in laagveen, duinen, beekdalen en het rivierengebied. Een deel van de Vochtige duinbossen (H2180_B) bestaat uit de Associatie van Grauwe wilg. Vanwege de ligging in het duinlandschap worden deze verder niet besproken. In actief hoogveen (H7110_A) en herstellend hoogveen (H7120) komen wilgenstruwelen zowel voor als de Associatie van Grauwe wilg als de Associatie van Geoorde wilg.

Wilgenstruwelen en bossen van het beekdallandschap en langs de rivieren (ooibossen) worden verder niet besproken.

Gagelstruwelen zijn in Nederland grotendeels beperkt tot het nat

zandlandschap maar komen ook voor in het beekdallandschap, laagveen, en in kalkarme duinen. In Hoogveenbossen (H91D0) worden gagelstruwelen aangetroffen als Rompgemeenschap van het Verbond der

wilgenbroekstruwelen en als Rompgemeenschap van het Verbond der berkenbroekbossen. Binnen de Zure vennen (H3160) zijn gagelstruwelen aanwezig langs de randen als Rompgemeenschap van de Klasse der

hoogveenbulten en natte heiden. Op de Vochtige heide (hogere zandgronden) (H4010_A) komen gagelstruwelen voor als Rompgemeenschap van de Klasse der hoogveenbulten en slenken waar ze in mozaïek met andere vegetaties voorkomen. In Actieve hoogvenen (hoogveenlandschap) (H7110-A) en

Herstellend hoogveen (H7120) worden gagelstruwelen gevonden van alle vier de rompgemeenschappen (Figuur 7.3). De gagelstruwelen langs

Heideveentjes (H7110_B) behoren tot de Rompgemeenschap van de Klasse der hoogveenbulten en slenken.

Figuur 7.3: Hoogveenlandschap (Meddose veen) met Wilde gagel (fotograaf Rob Felix).

Figure 7.3: Raised bog (Meddose veen) with Myrica gale (photo Rob Felix).

In de duinen komen gagelstruwelen voor in Duinheiden met kraaihei (vochtig - H2140_A). Op plaatsen waar jong, basenarm grondwater uittreedt, kan dit type op termijn overgaan in struwelen met gagel. Hier vormen zij de

Rompgemeenschap van de Klasse der hoogveenbulten en natte heiden. Door de ligging in het duinlandschap wordt deze gemeenschap niet besproken.

138 O+BN kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit

Natuurdoeltypen

Wilgenstruwelen vormen een apart natuurdoeltype (3.55) in Bal e.a. (2001). Hierin worden de wilgenstruwelen landschapoverschrijdend besproken, waarbij de wilgenstruwelen binnen het nat zandlandschap niet afzonderlijk aan de orde komen. Gagelstruwelen vormen geen apart natuurdoeltype. Ze worden genoemd onder Zwakgebufferd ven (3.22), Zuur ven (3.23), Levend hoogveen (3.44) en Hoogveenbos (3.63). Ten onrechte worden