• No results found

Modern landgebruik in de omgeving met hoge mestgiften van de kleine ecotoop kan leiden tot ernstige verarming van de plantengemeenschappen en achteruitgang van soorten. Dit gebeurt zowel door eutrofiëring als

alkalisering. Daardoor gaan de kenmerkende soorten vaak achteruit of verdwijnen en treden meer algemene soorten op de voorgrond.

Gemeenschappen gekenmerkt door Haarfonteinkruid, Gewoon sterrekroos, Smalle waterpest en gemeenschappen van het Rietverbond (Phragmition) en Vlotgrasverbond (Sparganio-Glycerion) treden dan naar de voorgrond met soorten als Grote waterweegbree (Alisma plantago-aquatica), Riet, Gele lis, Mannagras (Glyceria fluitans), Liesgras (Glyceria maxima), Moerasvergeet- mij-nietje (Myosotis scorpioides), Gele waterkers (Rorippa amphibia), Cyperzegge (Carex pseudocyperus), Grote watereppe (Sium latifolia), Grote egelskop en Grote lisdodde (Typha latifolia). Riet, Gele lis en Liesgras wijzen

daarbij vaak op een zekere basenrijkdom waarbij toestroming van grondwater of stromend water een rol speelt.

Eutrofiëring

Vooral externe eutrofiëring is een belangrijke bedreiging. Verschillende factoren spelen daarbij een rol:

1. toestromend vervuild landbouwwater. Menging van gebiedsvreemd oppervlaktewater met schoon kwelwater leidt hier tot eutrofiëring; 2. run-off van landbouwgebied naar sloten;

3. hoge nutriëntenconcentraties (vooral fosfaat) in de bodem die

afkomstig zijn van overbemesting (in en rond de sloten/poelen/taluds). In gebieden met intensieve landbouw kan ook atmosferische stikstofdepositie bijdragen aan eutrofiëring van de kleine ecotoop. Dit kan vooral een rol

spelen op de terrestrische delen van de gradiënt en voor pionier- en oligotrofe vegetatie (die zich daardoor slechts korte tijd kan handhaven).

Ontwatering

Aangezien de kleine ecotoop een kunstmatig systeem is dat tot in het

grondwaterniveau reikt, lijkt verdroging minder bedreigend. Wel is denkbaar dat kwel naar de randzones van plassen afneemt door een verhoogde

verdamping van bos op aangrenzende infiltratiegronden.

Alkalinisering

Landgebruik in de omgeving van de kleine ecotoop kan leiden tot ernstige verarming van de plantengemeenschappen. Dit gebeurt naast eutrofiëring ook door alkalisering. Daardoor gaan de kenmerkende soorten vaak achteruit of verdwijnen en treden algemenere soorten op de voorgrond. Gemeenschappen gekenmerkt door Haarfonteinkruid, Gewoon sterrekroos, Smalle waterpest en gemeenschappen van het Rietverbond (Phragmition) en Vlotgrasverbond (Sparganio-Glycerion) treden dan op de voorgrond met soorten als Grote waterweegbree, Riet, Gele lis, Mannagras, Liesgras, Moerasvergeet-mij-nietje, Gele waterkers, Cyperzegge, Grote watereppe, Grote egelskop en Grote lisdodde. Riet, Gele lis en Liesgras wijzen daarbij vaak op een zekere

basenrijkdom, waarbij toestroom van grondwater of stromend water een rol speelt.

Beheer

Zowel intensief slootbeheer door intensief maaien, intensief schonen van sloten, betreding en het vastleggen van oevers met beschoeiingen als een te beperkt of uitblijvend beheer kan leiden tot het afnemen van de

natuurkwaliteit van de kleine ecotoop (Nijboer, 2000). Zonder beheer

verdwijnen de pionierstadia (bijvoorbeeld van korte, schaarse oevervegetatie) en verlanden van sloten, waardoor aquatische vegetatie verdwijnt. Dat gaat doorgaans gepaard met accumulatie van strooisel en organisch materiaal, toename van de nutriëntenbeschikbaarheid voor planten, en vervanging door triviale vegetatietypen.

Soms worden de ecologische potenties niet goed benut doordat de kleine ecotoop wordt ingezaaid of beplant met soorten van andere ecotopen. Dit is helaas ook vaak het geval bij de aanleg van natuurvriendelijke oevers, als de abiotische condities kansen bieden voor ontwikkeling van oligotrofe of

mesotrofe vegetaties, en daarmee voor hogere natuurwaarden. Ter

bestrijding van oevererosie wordt gras ingezaaid (vaak met een soortenarm grasmengsel) of worden oeverplanten (vooral riet) actief aangeplant. Dit vormt een sterke beperking voor de ontwikkeling van pioniervegetaties (die

130 O+BN kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit

vanuit de zaadbank of vanuit de omgeving kunnen terugkomen). Bovendien zorgt het voor een versnelling van de vegetatiesuccessie op de oevers.

Herstelmaatregelen

6.3.6

Hydrologisch herstel

De kunstmatige insnijdingen bevinden zich langs de rand en buiten de natuurlijke kwelzones van het zandlandschap, de beekdalen. Deze

landschapselementen werken vaak drainerend voor de natuurlijke kwelzones. In het kader van het hydrologisch herstel van natuurgebieden of

natuurontwikkeling kunnen de kunstmatige kwelzones opnieuw worden ingericht en bijv. verondiept of gedempt worden.

Als hydrologisch herstel gericht is op de kleine ecotoop zelf (bijvoorbeeld in het kader van GGOR plannen) kunnen verschillende maatregelen relevant zijn:

1. systeemgerichte maatregelen gericht op herstel van de

grondwaterstromen uit het inzijggebied, zowel kwantitatief als kwalitatief. Hierbij kan men denken aan het dichten van

drainagemiddelen om de infiltratie te versterken, aan reliëfherstel en aan het beperken van grondwaterwinning;

2. lokale maatregelen, gericht op meer instroom van (schoon) kwelwater en minder menging met vervuild landbouwwater. Hierbij kan worden gedacht aan het (hydrologisch) isoleren van de kleine ecotoop; 3. beperking van de afwatering: minder snelle afwatering, langere

berging van kwelwater in de sloten, vermijden van de piekafvoeren of overstroming met landbouwwater;

4. ontwikkelen van natuurvriendelijke oevers (als een van de

herstelmaatregelen voor verbetering van de ecologische kwaliteit van de waterlichamen).

Er is weinig ervaring met het (herstel)beheer van de kleine ecotoop. Alleen binnen de systematiek van de KRW is inmiddels aan de hand van, weliswaar beperkte, monitoring enige ervaring opgedaan waarvan hier relevante resultaten kort worden besproken. Hierbij moet worden opgemerkt dat bandbreedte van het onderzoek aan natuurvriendelijke oevers breder is dan dat van de kleine ecotoop, omdat de oevers ook buiten de natuurlijke kwelzone liggen.

Natuurvriendelijke oevers bieden in het algemeen meer ruimte voor de ontwikkeling van de kleine ecotoop, alsook betere abiotische en biotische condities. Bij de ontwikkeling van deze oevers wordt vaak de bovenste, sterk bemeste bodemlaag verwijderd. Bovendien ontstaat een geleidelijke

hoogtegradiënt die leidt tot een gradiënt in standplaatscondities. Ook gaat men uit van de aanname dat minder competitie en een betere

habitatstructuur worden gecreëerd. Dit komt de ontwikkeling van

kenmerkende vegetatie- en faunagemeenschappen ten goede. Uit de analyse van monitoringgegevens van de kenmerkende KRW-soorten voor

natuurvriendelijke oevers blijkt een sterke relatie tussen vegetatietypen en macrofauna. Vooral de structuur van de vegetatie lijkt een belangrijke rol te spelen. Ook is sommige macrofauna afhankelijk van de aanwezigheid van bepaalde soorten macrofyten (Haye e.a., 2011).Uit het onderzoek komt dat een goede biotische kwaliteit wordt gekenmerkt door oligotrofe tot mesotrofe condities die afhankelijk zijn van kwel (van der Molen e.a., 2004; van der Molen & Pot, 2007).

Naast ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers, zijn ook andere

maatregelen voor verbetering van ecologische kwaliteit van de waterlichamen (meestal beken) van belang. Men moet hier denken aan hydrologisch en morfologisch (voor de kleine ecotoop minder relevant) herstel (Didderen e.a., 2009) alsook het verbeteren van de waterkwaliteit.

Herstel door beheer

Uit het onderzoek aan natuurvriendelijke oevers komt naar voren dat een goed ecologisch beheer in de vorm van een extensief maaibeheer effectief is (Haye e.a., 2011). Daarbij speelt een dilemma tussen een goede drainerende functie van de sloot en een optimale vegetatieontwikkeling die een minder intensief beheer vraagt. Een aantal gerichte maatregelen is waarschijnlijk van belang, vooral bij kwelsloten, maar hun werking en uitvoering moet veelal nog in de praktijk worden uitgetest (Nijboer, 2000; ter Heerdt, 2010):

 behoud van goed-ontwikkelde vegetatie. Bij het schonen of maaien moeten macrofyten alleen beperkt worden verwijderd, bovendien is het toelaten van enige (trage) verlanding gewenst;

 weliswaar moet regelmatig worden gemaaid, geschoond en gebaggerd, maar gewenst is dat het gebeurt met een zo laag mogelijke frequentie, gefaseerd en op een tijdstip dat voor de reproductie van soorten meest optimaal is. Anderzijds kunnen soorten ook profiteren van het schonen van de sloten. Vooral pionierstadia zijn daarvan afhankelijk;

 de schoningsfrequentie is ook van invloed op de

vegetatiesamenstelling. Vegetaties van zacht water verdragen een hoge frequentie slecht. Ook is het tijdstip van schonen van belang zowel voor vegetatie als fauna (bijv. slakken). De frequentie en tijdstip van het beheer moet dan ook worden bepaald op basis van de lokale situatie en potenties voor ontwikkeling. Andere factoren die van belang zijn bij het beheer is dat geschikte apparatuur wordt gebruikt en hoe de afvoer van bagger en/of maaisel (afvoer van nutriënten)

plaatsvindt. Als verschraling nodig is zal de bagger en maaisel moeten worden verwijderd.

De beheermaatregelen zoals die bij de KRW worden gebruikt zijn naast de sloten ook relevant voor andere elementen van de kleine ecotoop als poelen of randen van de plassen. Daar waar door degradatie (bemesting,

ontwatering) de kwelzones dichtgegroeid zijn, is een beheer gericht op verschraling van belang. Aangepast maaibeheer en kleinschalig plaggen kunnen daarbij worden overwogen.

Op wegtaluds is optimalisatie van het maaibeheer en het verwijderen van struiken en bomen wenselijk, naast hydrologisch herstel in het inzijggebied om meer en betere kwaliteit kwel te krijgen.

Tenslotte kan de aanleg van bufferzones worden overwogen. Daarmee kan directe afspoeling van nutriënten uit de landbouwgronden worden voorkomen.

Kennishiaten

Er kunnen vijf belangrijke kennisvragen worden onderscheiden:

 Wat is de rol van deze kleine ecotoop (en het belang van behoud en herstel ervan) voor de realisatie van natuur- en KRW-doelen? In hoeverre spelen ze een rol bij de realisatie van robuuste natuur in natuurgebieden?

132 O+BN kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit

 In welke mate komen in de kleine ecotoop vegetaties van het Oeverkruidklasse (Litterelletea) en de Dwergbiezenklasse (Isoeto- Nanojuncetea) voor en wat zijn daarvoor de belangrijkste

beheercondities?

 In welke mate zijn de eerder genoemde maatregelen effectief voor het behoud en herstel van de kleine ecotoop? In het bijzonder: is de

ontwikkeling van de natuurvriendelijke oevers effectief voor het herstel van deze kleine ecotoop en voor de specifieke en/of soortenrijke

planten- en faunagemeenschappen?

Wat is de invloed van de kwaliteit van kwelwater op de ontwikkeling van deze kleine ecotoop en hoe kan de kwaliteit van (ondiepe) kwel verbeterd worden?

Slot

6.3.7

Synthese

De kleine ecotoop is een kwelzone die volledig door de mens is gecreëerd, buiten de natuurlijke kwelzones van het landschap. Het zijn plekken waar grondwater tot in de wortelzone of tot in het maaiveld komt. Ze komen vaak voor in sloten buiten de randen van beekdalen of in insnijdingen die tot het grondwatervoerende pakket reiken, zoals op stuwwallen. Ook omvat de kleine ecotoop poelen en randen van gegraven plassen en kwelzones op taluds van wegprofielen of taluds van spoorwegen. Veelal is daarbij een terrestrisch en aquatisch deel binnen de ecotoop te onderscheiden. De insnijdingen werken wel vaak drainerend naar de natuurlijke kwelzones. Er kan eenzelfde

vegetatietype met zijn kenmerkende soorten aanwezig zijn als in de natuurlijke kwelzones. De kleine ecotoop kan hierdoor functioneren als

stepping stone voor (zeldzame) dier- en plantensoorten bij de verspreiding of herkolonisatie en als refugium of vervangend habitat als condities elders verslechteren.

De gemeenschappen in de kleine ecotoop kunnen een hoge natuurwaarde vertegenwoordigen. Meest waardevol zijn de vegetaties uit de

Oeverkruidklasse, de Dwergbiezenklasse en de Fonteinkruidenklasse. Binnen de kleine ecotoop kunnen meerdere Rode Lijst-soorten voorkomen, zoals Teer vederkruid, Ongelijkbladig vederkruid, Klimopwaterranonkel, Vlottende bies, Oeverkruid, Draadgentiaan en Dwergvlas in watervoerende sloten. Onder voedselrijke omstandigheden komen meer algemene soorten voor als Fijne waterranonkel, Gewoon sterrenkroos, Waterviolier en soorten als Smalle waterpest, Haarfonteinkruid, Klein kroos en Drijvend fonteinkruid die de meest eutrofe standplaatsen aangeven.

Landgebruik in de omgeving van de kleine ecotoop kan leiden tot ernstige verarming van waardevolle plantengemeenschappen. Dit gebeurt naast eutrofiëring ook door alkalisering. Daardoor gaan de kenmerkende soorten vaak achteruit of verdwijnen en treden meer algemene soorten op de

voorgrond. Ook te intensief slootbeheer door maaien, schonen, betreding en het vastleggen van oevers met beschoeiingen kan leiden tot een afname van de natuurkwaliteit.

Meerdere beheermaatregelen zijn van belang bij het behoud van goed ontwikkelde vegetatie. Bij het schonen en maaien dienen bijvoorbeeld macrofyten alleen beperkt te worden verwijderd. Het schonen en baggeren moet bovendien met een zo laag mogelijke frequentie en gefaseerd plaats vinden, liefst op een tijdstip dat voor de reproductie van soorten het meest optimaal is. Vegetaties van zacht water verdragen een hoge frequentie

bijvoorbeeld slecht. Andere factoren van belang bij het beheer zijn dat geschikte apparatuur wordt gebruikt en hoe de afvoer van bagger en/of maaisel (afvoer van nutriënten) plaatsvindt. Als verschraling nodig is zal de bagger en maaisel moeten worden verwijderd.

Nader inzicht is nodig in de rol van deze kleine ecotoop bij realisatie van natuurdoelen en KRW-doelen. In hoeverre spelen ze een rol bij de realisatie van robuuste natuur in natuurgebieden van ons land? Ook dient de vraag te worden beantwoord in welke mate de voorgestelde maatregelen effectief zijn voor het behoud en herstel van de kleine ecotoop en wat de invloed van de kwaliteit van kwelwater op de ontwikkeling van deze kleine ecotoop is.

Conclusies

Kwel op kunstmatige insnijdingen in het zandlandschap kunnen

plantengemeenschappen en soorten met een hoge natuurwaarde omvatten. Vermesting en alkalisering vormen de belangrijkste bedreigingen van de kleine ecotoop evenals een niet adequaat beheer. De bedreigingen komen voort uit het intensieve landgebruik in de directe omgeving van de kleine ecotoop. Veel maatregelen kunnen worden genomen om de kleine ecotoop te herstellen. In het kader van KRW zijn daarvoor inmiddels enkele evaluaties uitgevoerd, maar er zijn nog veel kennislacunes omtrent het adequaat beheer van de kleine ecotoop. Nader onderzoek wordt daarom aanbevolen.