• No results found

6 DETERMINANTEN VAN HANDELSSTROMEN

7.5 Standaardisering in de Europese Unie

De mate waarin standaardisering de transactiekosten verlaagt, hangt samen met het niveau waarop de standaards betrekking hebben. Nationale standaards hebben minder impact dan standaards die voor de gehele wereld gelden, zoals de containers. Het betekent dat op Europees niveau zoveel mogelijk wordt gestreefd uniforme standaards voor de Europese Unie op te stellen, voor zover deze echter niet preferentieverschillen tussen de lidstaten in de weg staan, bijvoorbeeld ten aanzien van de gewenste

kwaliteit. Het navolgende voorstel geeft een voorbeeld uit de financiële wereld waarin vanwege de verschillen in regelgeving tussen Europese landen een lock-in op het gebied van standaardisering bestaat. Hier kan standaardisering op Europees niveau een grote kostenbesparing opleveren.30

In het wereldwijde effectenverkeer vond in 2005 volgens gegevens van de BIS ongeveer $ 1.400 biljoen (= € 1.400.000 miljard!) aan transacties plaats. Ruim een derde daarvan had betrekking op de Verenigde Staten – 500 biljoen - terwijl de waarde van de transacties in respectievelijk het eurogebied, het Verenigd Koninkrijk en Japan respectievelijk $ 520, $ 160 en $ 150 biljoen bedroeg. Het spreekt voor zich dat deze effectentransacties flink wat kosten met zich meebrengen. Het blijkt dat de directe kosten van het effectenverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie 2 tot 6 maal zo hoog zijn als binnen de Verenigde Staten. De Europese Commissie wil daarom de kosten van het Europese effectenverkeer op een vergelijkbaar niveau brengen als in de Verenigde Staten (Giovannini, 2001). Standaardisering van de afhandeling van het effectenverkeer op Europees niveau is daarbij het devies. Daarbij kan lering worden getrokken uit de Amerikaanse inrichting van effectenverkeer. Er dient echter wel te worden bedacht dat de Amerikaanse infrastructuur zich heeft gevormd naar de aard van de Amerikaanse effectenproducten. Het Amerikaanse

sprake van ‘asset specificity’, maar op een andere manier. Hier zijn het vooral de nationale verschillen in eigendomsrechten en regelgeving die tot productdifferentiatie leiden. Europa dient dus een eigen standaard te ontwikkelen op basis van

productharmonisatie.

Hoe kan deze standaard vorm gegeven worden? Hiertoe zijn twee mogelijkheden. In de eerste plaats kan de Europese Unie een ‘best practice’ als standaard uit de markt overnemen. De tweede mogelijkheid is een flexibele standaard waarbij een aantal randvoorwaarden aan effectenproducten wordt opgesteld. De flexibele standaard betekent behoud van dynamiek en innovatiekracht, maar de infrastructurele complexiteit wordt slechts deels gereduceerd. Dit brengt een kapitaalintensieve infrastructuur met flinke transactiekosten met zich mee. Het verhoogt de

coördinatieproblematiek bij de creatie van een standaard. Bij het alternatief van een striktere standaard volgens ‘best practice’ zijn de coördinatieproblemen rondom de creatie van de standaard kleiner en zijn de transactiekosten vanuit dat perspectief lager.

Nadeel van een ‘best practice’ is de starheid van de standaard. Het ‘one-size-fits-all’

idee kan specialisatie en innovatie verminderen en daarmee de mogelijkheid om transactiekosten te verlagen.

Beide standaards hebben dus eigen specifieke voordelen. De flexibele standaard is dynamisch en innovatief en de ‘best practice’ is eenvoudiger en goedkoper te realiseren. Europa kan beide voordelen benutten door enerzijds een ‘best practice’

standaard aan te nemen voor de meerderheid van het effectenverkeer, bijvoorbeeld voor de omvangrijke obligatie- en aandelenhandel. Anderzijds kunnen via een flexibele standaard voorwaarden worden gesteld aan de in omvang kleinere en meer specialistische producten. Deze flexibele standaard is dus bedoeld voor de

effectenproducten welke complementair zijn aan de ‘best practice’ standaard effectenproducten, zoals opties en swaps complementair zijn aan obligaties en aandelen. De oplossing ligt hiermee dus in twee standaarden of in een tweeledige gedeelde standaard. Europa kan van Amerika leren hoe het dient om te gaan met grote volumes (de ‘best practice’ standaard) en met specialistische producten (de flexibele standaard). De opdracht voor de Europese Unie is derhalve onderscheid aan te brengen in effecten en de bijbehorende mate van juridische en fiscale standaardisatie te

omschrijven. Dan kan de infrastructurele standaardisatie verder aan de marktpartijen worden overgelaten. Financiële marktpartijen zijn in het verleden in staat gebleken goede standaards te ontwikkelen (bijvoorbeeld SWIFT) en kunnen deze afweging gezamenlijk maken. Marktpartijen maken vanuit de marktdynamiek de afweging om een open of een gesloten standaard te creëren. Hierbij dient de Europese Unie slechts een coördinerende en initiërende rol op zich te nemen.

Een dergelijke Europese infrastructurele standaardisatie (of harmonisatie) verlaagt de informatie- en onderhandelingskosten, omdat zoeken en afstemmen erdoor

vereenvoudigd worden. Wel is nodig op een goede manier, rekenend met alle cultuurverschillen, zo’n standaardisatie op EU-niveau in harmonie tot stand te brengen. Dit proces is meer tijds- dan kostenintensief. Deze kosten zijn als ‘zachte’

transactiekosten aan te merken. De opbrengsten van een geharmoniseerd

effectenverkeer zijn echter (een vermindering van) ’harde’ transactiekosten en worden direct gerealiseerd. Met een kostenconcurrerend effectenverkeer en een mondiale standaard kan Europa een belangrijke rol blijven vervullen op de mondiale financiële markt en de concurrentie met de Verenigde Staten volhouden.

Al met al betekent het dat Europa de transactiekosten kan verlagen door de juridische en fiscale verschillen te harmoniseren. Het kan hiertoe twee standaards ontwikkelen:

een ‘best practice’ standaard voor het merendeel van het effectenverkeer en een flexibele standaard voor complementaire, specialistische effectenproducten. De Europese inrichting zal dan in sterke mate overeenkomen met de Amerikaanse inrichting (groot volume, specialistische producten).