• No results found

6 DETERMINANTEN VAN HANDELSSTROMEN

7.3 Hoe komen standaards tot stand?

Private standaards kunnen langs verschillende wegen tot stand komen. Zo kan er op individueel bedrijfsniveau besloten worden om bepaalde karakteristieken te delen met andere bedrijven. Te denken valt aan een bedrijfsinterne standaard die door andere marktpartijen wordt overgenomen. Een voorbeeld vormt de introductie en de standaardisering van het gebruik van de streepjescode in Nederland. Het was Albert Heijn diesamen met collega’s en leveranciers alle zakenrelaties verplichtte om gebruik te maken van de code in een gestandaardiseerde verschijningsvorm.

In de tweede plaats kan een groep bedrijven gezamenlijk besluiten om een standaard te ontwikkelen. Bedrijven hebben vaak een gemeenschappelijk belang, omdat ze tot dezelfde bedrijfstak behoren, en/of dezelfde toeleveranciers en afnemers hebben.

Indien de standaard vrij ter beschikking aan derden wordt gesteld, wordt er gesproken over ’open standaards’. Belangrijk is hier (in tegenstelling tot wat soms wordt

gedacht) niet zozeer dát de standaard geen eigenaar kent, maar dat van de standaard vrij gebruik kan worden gemaakt. Er treedt wel eens verwarring op met ’open source’, waarbij niet alleen vrijelijk gebruik kan worden gemaakt van de standaard, maar waarbij de standaard (of delen daarvan) ook naar believen kan worden aangepast door de gebruikers. Een open source standaard is door deze flexibiliteit minder ’standaard’, waardoor een betere afstemming op specifieke wensen van klanten mogelijk is en er dus een grotere productdifferentiatie kan optreden (zie box 7.2).

Open standaards, maar ook open sources (bijvoorbeeld het besturingssysteem Linux), worden in veel gevallen ontwikkeld door gebruikers van die standaards zelf. Een vraag die economen daarbij intrigeert, is welke prikkels degenen hebben die aan het ontwikkelen en uitbouwen van deze vrij beschikbare standaards bijdragen.29 Immers, free rider-schap ligt bij zulke open standaards en ontwikkeling van source codes op de loer, en directe revenuen ontvangen degenen die bijdragen aan de standaards niet. Het blijkt dat tussen de ontwikkelaars informele hiërarchische structuren ontstaan, waarbij de toelating van uitbreidingen en aanpassingen aan de standaard in handen van een klein aantal kernontwikkelaars ligt. Toetreding tot zo’n groep van echte deskundigen verhoogt de kans om in de sfeer van de ontwikkelde open standaard een (goed)

betaalde baan te vinden. Daarnaast is er een zekere mate van intrinsieke motivatie om bij te dragen aan open standaards. Bovendien is ervaring in het ontwikkelen van de standaard en kennis van de netwerken van deskundigen rond de standaard vrijwel onontbeerlijk om een open standaard met vrucht te kunnen gebruiken en te begrijpen welke aanvullingen voor eigen doeleinden mogelijk zijn.

Box 7.2 XBRL als voorbeeld van een open standaard

Standaards dragen dus via een verlaging van de transactiekosten bij aan meer specialisatie en handel en daarmee aan de maatschappelijke welvaart. Dit geldt in het bijzonder wanneer de standaards vrijwillig zijn en (bijna) kosteloos door alle spelers op de markt kunnen worden gebruikt. Dit type standaard wordt ook wel aangeduid als een ’open standaard’. Een recent voorbeeld van een open standaard is de eXtensible Business Reporting Language (XBRL).

XBRL is een standaard om bedrijfsgegevens op een uniforme wijze vast te leggen en te presenteren aan verschillende partijen. XBRL is goed vergelijkbaar met de eerder genoemde container, zij het dat deze innovatie meer moderne technologie gebruikt. Waar de container op gestandaardiseerde wijze goederen vervoert, vervoert de XBRL taxonomie financiële gegevens. De standaard zorgt ervoor dat verschillende partijen elektronisch financiële en niet financiële gegevens uit hun backoffice compatible maken voor extern gebruik. De externe partij kan vervolgens de gegevens direct invoeren in het eigen systeem en gebruiken om er de gegevens aan te onttrekken die nodig zijn. Het is dus een soort computertaal, waarbij de syntax gestandaardiseerd is, maar waarmee iedere ontvanger van gegevens via een eigen invulling van de semantiek kan aangeven welke ordening (definitie) van de gegevens voor hem of haar relevant is (Dreyer en Willis, 2006). Zo kan bijvoorbeeld het bedrijf instellen welke gegevens de belastingdienst nodig heeft door middel van een taxonomie, die ze aangeleverd krijgt van de belastingdienst. Op deze wijze kan men direct de vereiste gegevens aanleveren aan de belastingdienst. Het vergemakkelijkt dus het verzamelen van gegevens, het ontsluit de informatie en levert zo een grote kostenbesparing op voor zowel degene die de informatie levert – geen verschillende onafhankelijk van elkaar in te vullen rapportages meer – als voor degene die de informatie wenst en ontvangt. Deze laatste is er immers zeker van dat de gegevens volgens de juiste definitie en

berekeningswijze zijn aangeleverd. Het gebruik van XBRL in verschillende vormen van bedrijfsrapportages is aangemoedigd door een consortium van private partijen (met

inmiddels meer dan 400 leden), maar nadien heeft ook de overheid een bijdrage geleverd in de verspreiding en implementatie van XBRL als standaard in de bedrijfsrapportage

(Hoekstra en Snijders, 2006). XBRL is daarmee een sprekend voorbeeld van een standaard die in eerste instantie vanuit de markt tot stand is gekomen, maar waarbij later de overheid is aangehaakt. Te samen vormen zij als gebruikers een ‘club’ zodat XBRL als standaard ook als clubgoed kan worden gezien

Wanneer een standaard het eigendom is van een collectief van private organisaties kan men spreken over een ’clubgoed’. Er is hier wel sprake van non-rivaliteit, dat wil zeggen er is geen technische beperking aan het gebruik van de standaard, maar de eigenaren van de standaard kunnen anderen wel van het gebruik van de standaard uitsluiten. Vanwege deze mogelijkheid tot uitsluiting (de standaard is niet ’non-excludable’) heeft de standaard niet het karakter van een collectief goed. Een voorbeeld van een clubgoed is SWIFT. SWIFT is een vereniging van financiële

productformule en van een bestaand netwerk (voordeel door onder andere

grootschalige inkoopmogelijkheden en gezamenlijke reclameactiviteiten), worden de kosten gedrukt. Tegelijkertijd worden de informatiekosten voor de consument

aanzienlijk verlaagd (een hamburger bij McDonalds in Moskou is hetzelfde als een in Amsterdam, zodat de consument weet waar hij aan toe is), wat een

concurrentievoordeel oplevert en zo aansluiting bij een dergelijke formule nog weer aantrekkelijker maakt voor ondernemers.

Er zijn ook andere economische belangen die economische actoren ertoe kunnen bewegen om samen een standaard te ontwikkelen. Denk hierbij aan de

Consumentenbond die de belangen van consumenten probeert te beschermen en de kwaliteit van allerhande producten en diensten tegen een eigen maatlat legt. Iets dergelijks geldt ook voor een vakbond die voor de werknemers bepaalde standaards probeert in te stellen. Veel standaards in de ICT-sfeer op het gebied van afstemming van soft- en hardware vinden hun oorsprong in het private domein.

Box 7.3 Standaards voor Supply Chain Management.

Ook op het gebied van SCM (zie paragraaf 2.4) kunnen standaards helpen processen efficiënter te laten verlopen. Een voorbeeld van een standaard op dit gebied betreft de GS1 Data Alignment Service, van standaardenorganisatie GS1. Met dit systeem kunnen

databases met artikelgegevens tussen leveranciers en detailhandelaren worden uitgewisseld via een centrale database. Belangrijk is dat het gaat om de gehele artikelhiërarchie; niet alleen om de gegevens van de consumenteneenheden, maar juist ook om die van de verpakkingen en pallets. Dergelijke standaarden maken bijvoorbeeld de invoering van just-in-time principes veel gemakkelijker en goedkoper. Juist ook doordat de ’zachte’

transactiekosten wegvallen. Wanneer een dergelijke standaard eenmaal is ingevoerd en in het gebruik een bepaalde kritische massa heeft bereikt, kunnen nieuwe gebruikers zich er eenvoudig bij aansluiten. De technische specificaties zijn vrijwel kosteloos toegankelijk, en het is niet noodzakelijk een lang proces van onderhandelingen te starten om met een groep bedrijven tot een gezamenlijke standaard te komen. In bepaalde sectoren is te zien dat dergelijke standaards zich al hebben ontwikkeld. Wat opvalt is dat dit vaak om sectoren gaat met enkele grote spelers. Deze grote spelers, bijvoorbeeld autofabrikanten, kunnen een dergelijke standaard als het ware ’opleggen’ aan hun leveranciers, omdat het vinden van een nieuwe leverancier voor een dergelijke speler met marktmacht doorgaans tegen veel

geringere kosten mogelijk is dan de kosten voor een leverancier wanneer hij op zoek moet gaan naar een nieuwe klant. Dit wil echter geenszins zeggen dat de invoering van dergelijke standaards in andere markten, dus markten zonder grote spelers die een coördinerende taak op zich kunnen nemen, minder profijtelijk is. Overheidsingrijpen, bij voorkeur gedelegeerd naar een standaardenorganisatie, kan hier wenselijk zijn.

Een ander voorbeeld van een standaard die in de toekomst een rol kan gaan spelen voor het SCM is RFID ( = Radiofrequentie Identificatie, een mogelijke opvolger van de

streepjescode). Door een tag met de grootte van een rijstkorrel in stukgoederen te

verwerken, kunnen deze gemakkelijk door elektronische systemen worden geïdentificeerd, en zo worden gekoppeld aan in databases opgeslagen informatie. Hierdoor kunnen

goederenstromen beter gevolgd worden en wordt ook de geautomatiseerde afhandeling van goederen vergemakkelijkt. Ook kan de veiligheid van goederen beter worden gewaarborgd, doordat precies kan worden bijgehouden waar en wanneer het goed is geproduceerd en welke route het daarna gevolgd heeft.

Er zijn tal van redenen waarom private standaards soms niet tot stand komen, of waarom er soms meerdere standaards tegelijk ontstaan, terwijl het vanuit

maatschappelijk oogpunt doorgaans wenselijk is dat er één standaard tot stand komt (die bij voorkeur open is). Indien er enkele grote partijen zijn, bestaat de kans dat deze elk afzonderlijk een standaard ontwikkelen (dit was bij de chipknip en de chipper het geval), waardoor er onzekerheid ontstaat bij de gebruikers en de typische voordelen van een standaard niet kunnen worden benut. Als er heel veel kleine partijen zijn, bestaat de kans dat deze niet in staat zijn om de organisatie van een standaard alleen of met een groep tot stand te brengen. In beide gevallen kan de overheid overleg en coördinatie faciliteren, bij voorkeur via een standaardenorganisatie. Deze heeft als taak partijen bij elkaar te brengen en de exacte definitie van de standaard te formaliseren en te verspreiden.

Ook bij de RFID kan dit een rol spelen (zie box 7.3). De overheid kan zorgen voor een standaard waarin is vastgelegd hoe RFID-tags dienen te functioneren, en voor een infrastructuur waarbij aangesloten organisaties gegevens die betrekking hebben op de specifieke RFID-tags kunnen opvragen. De overheid kan dan tegelijkertijd toezicht houden op de privacy van burgers, doordat zij niet voor alle gebruikers alle

beschikbare informatie opvraagbaar houdt. Bijvoorbeeld een RFID-tag in elke fiets kan ervoor zorgen dat de fabrikant en de distributeur eenvoudig kunnen aflezen wat het adres is van de verkoper waar de fiets naartoe moet. De verkoper weet vervolgens ogenblikkelijk voor welke klant de fiets bestemd is en wat de in- en verkoopprijs is.

Ook andere diensten kunnen echter van dezelfde tag gebruik maken. Zo kan de douane eenvoudig vaststellen dat het om een partij fietsen gaat die bestemd is voor de Nederlandse markt en niet om wapens, bestemd voor export naar een land met een dictatoriaal regime. Ook het werk van de belastingdienst kan ermee worden vereenvoudigd. In een later stadium kan de politie met een scanapparaat eenvoudig achterhalen of de fiets gestolen is of niet. Bovendien kan dit allemaal op een zodanige manier worden georganiseerd, dat de politie (na inachtneming van

voorschriften ten aanzien van de privacy) kan zien van wie de gestolen fiets is, maar dat een niet geautoriseerd persoon met een scanapparaat het adres van een

willekeurige fietser niet kan achterhalen. Op deze wijze kunnen informatiestromen veel efficiënter worden verwerkt, en kunnen transactiekosten zowel bij de overheid als bij de deelnemende bedrijven verder worden verlaagd zonder dat het ten koste van de privacy van de burger hoeft te gaan.

In sommige gevallen groeit een bestaande technologie uit tot een standaard. Dit type standaard heeft dan een ad-hoc karakter. Op een gegeven moment is de standaard er, zonder dat daaraan een gericht (ontwikkel)proces vooraf is gegaan. Voor standaards die clubgoed zijn is het relatief snel lonend om een standaard te ontwikkelen, omdat de kosten gedeeld kunnen worden terwijl de ’club’ toch een zekere marktmacht verwerft. In veel andere gevallen is echter veel coördinatie nodig om tot een standaard te komen. Wanneer standaards namelijk het karakter van een collectief goed hebben zonder dat de prikkel voor één afzonderlijke producent om zelfstandig een standaard te ontwikkelen groot genoeg is, zal deze niet vanzelf tot stand komen. Dit is vanuit

In Nederland vervult het platform ECP.NL een dergelijke functie voor standaards op informatiseringsgebied. Een groot deel van de standaards met een min of meer officieel karakter komt via deze weg tot stand. De ontwikkeling van standaards door standaardenorganisaties vindt vaak plaats via een traject van overleg met de

verschillende belanghebbenden, waarbij een breed draagvlak en consensus een belangrijke rol spelen. Om als standaard te kunnen worden erkend, vereisen de standaardenorganisaties met betrekking tot auteursrechten en patenten veelal dat de standaard gratis is of tegen een redelijk tarief door externe partijen benut kan worden.

Deze laatste eis is belangrijk in het geval van private of clubgoed standaards. Bij volledig uitsluitbaar gemaakte standaards zullen er potentiële gebruikers zijn die geen lid van de club zijn waarvan de marginale baten van het gebruik van de standaard hoger zijn dan de marginale kosten (bijvoorbeeld omdat de club een te hoge

contributie vraagt). Dit is maatschappelijk inefficiënt. Zelfs als de mogelijkheid wordt geboden een bepaalde prijs te vragen voor het gebruik van de standaard (om

organisaties te prikkelen nieuwe standaards te ontwikkelen) is er sprake van een uitruil, waarbij een keuze moet worden gemaakt tussen efficiënt gebruik van bestaande standaards enerzijds, en een snellere ontwikkeling van nieuwe en betere standaards anderzijds. In dit opzicht zijn de open standaards, die door iedereen gratis kunnen worden gebruikt, de beste oplossing.

In het geval van ad-hoc clubgoed-standaards, die niet via overheden of

standaardenorganisaties tot stand zijn komen, is soms geen sprake van een dergelijk efficiënt gebruik van de standaard. In sommige situaties, waarbij de eigenaar van de standaard anderen volledig van het gebruik van die standaard kan uitsluiten, kan er zelfs sprake zijn van ‘the winner takes it all’. De dominante posities van Microsoft en Intel in de computerwereld zijn daarvan goede voorbeelden. Overigens is een

waarschuwing met betrekking tot standaardenorganisaties op zijn plaats: de mensen die hier werken, hebben een prikkel tot het produceren van zoveel mogelijk

standaards, hetgeen kan leiden tot overstandaardisatie.

Bij het tot stand komen van standaards wordt met de belangen van gebruikers (vaak consumenten) doorgaans in mindere mate rekening gehouden dan met die van producenten. De belangen van individuele producenten zijn veelal erg groot. Dit maakt dat het zelfs voor één enkele producent al efficiënt kan zijn om actief een standaard te ontwikkelen. Producenten zijn bovendien relatief klein in aantal, wat een gecoördineerd optreden bij de totstandkoming van standaards mogelijk maakt. De gebruikers van de standaard zijn vaak echter veel groter in aantal en hebben

individueel vaak een beperkt financieel belang bij de standaard. Wanneer het aantal gebruikers echter groot genoeg is, kan hun gezamenlijke belang dat van de

producenten gemakkelijk overstijgen.