• No results found

Het spellings- en taalstelsel van Kollewijn Door Frans Bastiaanse

In document Onze Eeuw. Jaargang 11 · dbnl (pagina 29-62)

I.

In het hieronder volgend opstel spreek ik namens mij zelf; niet dus namens de Vereeniging van Letterkundigen of de ± 70 Letterkundigen, die het bekende protest aan den Minister zonden, maar uitsluitend op eigen verantwoording. Het is noodig dit van te voren vast te stellen, daar herhaaldelijk bleek, dat men de Vereeniging van Letterkundigen de corporatie achtte, van welke het bekende adres zou zijn uitgegaan; en tevens, omdat ik niet gemachtigd ben in dezen als mandataris van de 70

Letterkundigen op te treden.

Zoolang er geen gevaar was, dat het spellingsrumoer verder zou doorklinken dan in de kringen, waar het gaarne wordt gehoord; zoolang men niet behoefde te vreezen, dat, behalve de lagere school en het zetsel van sommige drukkerijen, ook letterkunde, Middelbaar en Hooger Onderwijs met de onzuivere bestanddeelen van het

Sinds echter een 500 taalkundigen de grenzen der vrijmoedigheid zoo verre te buiten gingen, dat zij in een stuk vol betwistbare stellingen en onwaarheid waagden te spreken van ‘het onberedeneerde drijven van een groep letterkundigen’ is het noodig front te maken tegen zulk eene aanmatiging.

En op gevaar af den schijn op mij te laden, dat ik er den Minister een oogenblik van zou kunnen verdenken, dat hij zich door een protest als van de 500 taalkundigen zou kunnen laten overbluffen, acht ik het noodig eenige aandacht te wijden aan

Kollewijn's Spellings- en Taalbeweging.

II.

Ten einde een juist overzicht te geven van de quaestie waar het om gaat, heb ik het adres der letterkundigen gescheiden in een 5-tal onderdeelen, die met Romeinsche cijfers worden aangeduid, terwijl het protest der vijfhonderd spelling- of taalkundigen door hen zelve geformuleerd werd in een zestal stellingen, die door mij met gewone cijfers zijn aangegeven:1)

I. Ofschoon ten volle overtuigd, dat een taal is als een steeds veranderend

organisme en allerminst gehecht aan de spellingswijze en het taalsysteem van D e

V r i e s en T e W i n k e l , meenen zij echter, dat een poging tot verandering die practisch de schrijftaal aan de spreektaal onderschikt bij ons te lande van een verkeerd beginsel uitgaat.

(De Letterkundigen.)

1, 2. ‘Er bestaat geen “taalsysteem” van D e V r i e s en T e W i n k e l , en de “Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Schrijftaal” wil evenmin een nieuw “taalsysteem”, een “taal-vereenvoudiging” invoeren. Geen taalkundige zou ooit zijn naam gezet hehben onder voorstellen tot “ingrijpende verandering der Nederlandsche

taal”, daar dit een ongerijmdheid zou zijn; de taal van een gemeenschap laat

1) Wij moeten der ‘Vereniging tot vereenvoudiging van onze schrijftaal’ er dankbaar voor zijn, dat zij den lezers van het orgaan der Vereniging nog een kans tot bekeering heeft gegeven. In het nummer van ‘7 Julie 1910’ staat ons adres en het protest van de spellingkundigen -die naam zou meer in de lijn liggen waarin zij zelf zeggen, dat zij optreden - naast elkaar afgedrukt.

zich niet willekeurig door individuen veranderen; de “Vereniging” wil slechts de geschreven voorstelling van de taal nauwkeuriger maken. (1)

Taal bestaat niet als een “organisme”; zij is de uiting van een organisme (individu of gemeenschap) en dus niet op zichzelf arm of rijk. Verarming of verrijking van het geestesleven van individu of volk heeft invloed op de taal, niet omgekeerd.’ (2)

(De Taalkundigen).

De 500 taalkundigen jokken. Immers er is wel degelijk verband tusschen spelling

en taal. Niet voor niets schrijft professor M a t h i j s d e V r i e s :1)

‘Daar alle kennis van iets alleen kan worden verkregen door dat iets met andere dingen te vergelijken, en alleen het schrift tot een behoorlijke vergelijking der woorden onderling in staat stelt, moet het beschouwd worden als de aanleidende oorzaak tot het nadenken over de taal en als de onmisbare voorwaarde van alle wetenschappelijke taalkennis.’

In de eerste helft der 19eEeuw viel het den Heer d e J a g e r ten deel2)

deze vraag te beantwoorden:

‘In hoe verre zijn de tegenwerpingen, in de laatste tijden tegen de ingevoerde

spelling gemaakt gegrond, en in hoe verre behooren zij tot verbetering onzer taal te

worden aangenomen en ingevoerd?’

Als de spelling niets met de taal te maken had zou men een dergelijke vraag niet hebben kunnen stellen.

Professor J.A. A l b e r d i n g k T h i j m3)

is van meening: ‘Het vereischt geen betoog, dat men, een stijf gevormden regel ten leiddraad hebbende in de spelling, zich minder gemakkelijk te midden der bouwstoffen van zijn opstel beweegt, dan wanneer men (altoos onder voorbehouding van zich niet aan het taaleigen te vergrijpen) zijn gevoel en fantazie den vrijen teugel mag laten... De geschriften, zelfs van het begin dezer eeuw, die naar de beide stelsels

1) L.A. t e W i n k e l : De Grondbeginselen der Nederl. Spelling 5 1884 p. XVIII en p. 6. 2) Cf. J.A. A l b e r d i n g k T h i j m : De Nederduitsche Spelling 1847. K e m i n k e n Z o o n ,

Utrecht. 3) T.a.p. 27, 28.

geschreven zijn, vergelijkende - vindt men het klaarste bewijs voor onze stelling. Vergelijk bij voorbeeld de prozastukken van B i l d e r d i j k , zijne verhandeling over dichterlijke geestdrift en dweeperij, eens met welke andere gij wilt, doch uit orthodoxe pen gevloeid.

‘'t Is mogelijk toeval - maar met de invoering der eenparigheid’ (der spelling) ‘was het of er een koude wind verdorrend heenvoer over de hollandsche literatuur’... ‘de ijskou der eenparigheid valt zoo opmerkelijk samen met een stijl, over wiens huiverachtigheid het talent van v a n d e r P a l m ter nauwer nood kon zegevieren, dat wij het geene vermetelheid rekenen daartusschen meer verwantschap, dan die der bloote gelijktijdigheid, te zoeken. Hoe 't zij - we hebben genoeg gezegd, om den lezer te doen opmerken, dat eenparigheid in 't éen ook eenparigheid in 't ander onderstelt, en bijna noodig maakt; en dat volstrekte eenparigheid onder verschillend georganizeerde schrijvers niet anders dan op verderf van de kunst der schoone letteren kan uitloopen.’

Mutatis mutandis kan ik hier T h i j m 's woorden herhalen, dat het plebejische in de spelling ook met het plebejische in den stijl gepaard gaat, wat straks door een aantal voorbeelden zal worden bewezen.

En dat het stellige verband tusschen spelling en taal bestaat wordt door den Heer K o l l e w i j n1)

zelf uitdrukkelijk vastgesteld namens het ‘Voorlopig Bestuur der Vereniging tot Vereenvoudiging enz.’:

‘Bovendien - de commissie van wie de voorstellen tot vereenvoudiging zijn uitgegaan, heeft vooral gewezen op het belang voor de taal. Het is hoog nodig te voorkomen dat de kloof dieper wordt tussen onze spreektaal en onze schrijftaal, die, zooals prof. S y m o n s schreef, al een vreemde taal is, en noch meer en meer wordt.’

1) Dr. R.A. K o l l e w i j n : Onaannemelijk? Zutphen, T h i e m e e n C i e ., 1893. Blz. 16. Zie ook D e V r i e s en T e W i n k e l : De grondbeginselen enz. p. 5: Ofschoon het schrift... zich naar de spraak moet richten werkt het desniettemin op haar terug en heeft invloed op de spraak en zelfs op de geheele taal.

Ook de Heer Dr. B u i t e n r u s t H e t t e m a1)

meent terecht: ‘'t gaat om meer, er staat meer op 't spel als enkele letters’. D a t v i n d e n w i j o o k e n v a n d a a r o n s p r o t e s t !

De Heeren taalkundigen beweren verder, dat er geen ‘taalsysteem’ van d e V r i e s en T e W i n k e l bestaat en dat de ‘Vereniging tot Vereenvoudiging enz.’ evenmin een nieuw ‘taalsysteem’, een ‘taalvereenvoudiging’ wil invoeren.

Een deel van de bende2)

spreekt in dezen onwaarheid en een ander, laat ons hopen het grootste deel, is zoo onnoozel, dat het zelfs de strekking niet kent van den titel der geschriften door vóór- en tegenstander uitgegeven. Reeds in 1856 verscheen W.F. C a r l e b u r 's: ‘Het Spelling- en Taalstelsel’ van B i l d e r d i j k , S i e g e n b e e k , We i l a n d enz. Prof. A l b e r d i n g k T h i j m3)

is dom genoeg om van het taalstelsel van S i e g e n b e e k te spreken. Zoo dom als professor T h i j m , die van Taalsysteem (= stelsel) spreekt, zijn de vereenvoudigers niet. Maar dat zij behalve een aanval op de spelling ook een aanval op de taal doen, door haar met bewustheid in eene bepaalde richting te willen drijven, blijkt uit inhoud en opschrift hunner brochures,

spraakkunsten en woordenboeken. Intusschen is het mogelijk, dat zij het zelf niet weten en daarom breng ik hier al vast in herinnering, dat in al hunne geschriften gesproken wordt van spelling en verbuiging. D e v e r b u i g i n g r a a k t h e t l e v e n d e r t a a l ; dit is reeds door anderen vóór mij aangetoond en zal straks door enkele voorbeelden ook door mij worden bewezen. De Heeren willen wel

taalvereenvoudiging, wel veranderingen in betrekking tot de taal, wel taalbeweging. De Heer S c h e p e r s4)

leeraart ons deftig: ‘“Het stelsel K o l l e w i j n ” - zal ik het maar blijven noemen

1) Dr. F. B u i t e n r u s t H e t t e m a : Wat er tegen is en er voor. 4o

dr. Blz. 3.

2) Deze term is niet van mij, maar ontleend aan de brochure Taalverarming? p. 15 van den Vereenvoudiger P. Va l k h o f f , Secretaris van de Vereniging tot Vereenvoudiging enz. 3) T.a.p. blz. 171.

met een aan U ontleende naam - is, behalve een nieuwe spelling-regeling, ook een andere, diepere taalopvatting! Jawel S c h e p e r s , behalve over de spelling, wij wisten dat reeds lang, strekken zich uwe bemoeiingen ook over de taal uit!

Bemoeiingen, die wij bestrijden! Of die nu een systeem zijn of een opvatting of een beweging, dat komt er voor ons minder op aan, maar gij bemoeit U met de Taal en daartegen protesteeren wij.

Voor en tegen de nieuwe taalbeweging heet de brochure waarin Dr. C.H. P h . M e i j e r K o l l e w i j n s en D e n H e r t o g s bekende geschriftjes tegen elkander weegt;

‘K o l l e w i j n s taalbeweging toegelicht en verdedigd’ heet het boekje, waarin Dr. J.M. H o o g v l i e t , een taalhervormer van het echte ras, met nog fanatieker allures dan de Heer B u i t e n r u s t H e t t e m a , den Heer K o l l e w i j n bewierookt. Juist, geachte Heeren, gij wilt de taal doen bewegen in de richting van het proletariaat, en de wijze waarop gij dat wilt doen is volgens het systeem van K o l l e w i j n . Ik zal daarom, n'en déplaise de 500 taalkundigen, van het taalsysteem van K o l l e w i j n blijven spreken,... als ik er ooit nog eens weer over spreken moet. Straks hierover nog meer bij de behandeling van punt 6 der Vereenvoudigers.

Hoe armoedig moet het er in het kamp der verweerders uitzien, als zij met zulke spitsvondigheden te voorschijn komen, om een aanvalletje te wagen op onze open en bloot geplaatste stelling: ‘De Taal wordt bedorven’! Of het een stelsel, of een beweging, of een opvatting is, het laat ons koud, maar niet, dat er, - zoo er in de taal eene beweging in de verkeerde richting mocht zijn - door bewuste en onbewuste vandalen nog verder in die richting wordt geduwd, door namelijk de schrijftaal

ondergeschikt te maken aan de spreektaal en de buigingsuitgangen uit de wereld te helpen. Maar laat ons verder gaan. De schoolvosserij wordt opnieuw uitgezonden,

ditmaal tegen het woord organisme en tegen de (onder V nog nader te behandelen) uitdrukking, door de letterkundigen gebruikt, dat een taal arm of rijk zou kunnen wezen. Eveneens wordt zoo maar

klakkeloos gezegd, dat verarming of verrijking van het geestesleven van individu of volk invloed heeft op de taal, maar niet omgekeerd.

Eere ditmaal, wien eere toekomt. Het is zelfs aan het begrip van Dr. S c h e p e r s1)

niet ontgaan, hoe door Dr. B o u t e n s c.s. gezegd wordt, dat de taal is a l s een steeds veranderend organisme en niet, dat de taal is een organisme. Toch blijken de leiders van de taalkundige ‘bende’2)

, in de kunst van lezen ten achter staande bij den eenvoudigen voetknecht dier uitgelezen schare, zoo zeer behoefte te hebben, in hun kamp, aan strijdkrachten, dat zij meenen met een vlieg, welke zij ons op deze wijze denken af te vangen, ten strijde te moeten trekken. Ik zou grootmoedig kunnen zeggen: jullie hebt de vlieg, houdt haar goed vast, ziet dat je er een olifant uit fokt, die bij den definitieven stormloop op de bres kan verschijnen, als... hij zich dan ten minste niet weer in vlieg transformeert. Maar ik versmaad ook den geringsten tegenstander niet en zal dit beestje moeten doodmaken.

Ten eerste dan hebben bepaalde termen in den loop der tijden lang niet altijd de zelfde beteekenis3)

. En verondersteld eens, dat inderdaad het woord organisme in geheel nieuwen zin werd gebezigd, dan zouden de letterkundigen, als scheppende taalkunstenaars het meeste recht hebben zoo iets te doen. Ook al daar zij van de taalkundigen (blijkens punt 6 hunner oppositie) de welwillende

1) Verkeerde raadgevers p. 7.

2) De term is van den Heer P. Va l k h o f f , Secretaris van de Vereniging t.V. in ‘Taalverarming? p. 15.

3) Men vergelijke b.v. omtrent organisch Professor R u d o l f E u c k e n : Grundbegriffe der Gegenwart21893 blz. 155:

Auch organisch begegnet uns zuerst bei A r i s t o t e l e s , dem groszen Sprachbildner. Es bedeutet dort aber, gemäsz seiner Ableitung von ργανι ως, Werkzeug, zunächst nichts anderes als werkzeuglich, diese Bedeutung liegt auch vor, wenn der Kórper organisch genannt wird... Die Ausdrücke organisch und mechanisch bedeuten hier... ziemlich dasselbe, es giebt bei A r i s t o t e l e s Stellen, wo ργανι ως kaum anders als mit mechanisch übersetzt werden kann. Diesen Sinn behielt das Wort unverändert durch Mittelalter und Neuzeit hindurch bis in das 18 Jahrhundert.

verzekering hebben ontvangen, dat hun omtrent beeldspraak geen voorschriften zouden worden gegeven. Stel u ook eens een oogenblik de potsierlijkheid voor dat wij, beeldende taalkunstenaars bij uitnemendheid, dat wij voorschriften zouden hebben te ontvangen van b.v. de Heeren K o l l e w i j n of d e n H e r t o g . Er staat in de samenleving onzer dagen toch al veel op zijn kop, maar dit zou inderdaad wezen als-of de onderste extremiteiten bevel voerden over het denkende hoofd. Zeer frisch zegt b.v. Dr. R.A. K o l l e wijn1)

met gloednieuwe beeldspraak: ‘Zelfs professoren in de nederlandsche taal kunnen de klippen der spelling en verbuiging niet altijd ontzeilen. “Het zou eene van de schoonste triomfen der wetenschap zijn”, schreef er onlangs noch een. En toch verzekert de woordelijst, dat triomf mannelijk is.’

De spelling en de verbuiging die een klip zouden zijn en een woordenlijst, een onbezielde woordenlijst, die iets zou verzekeren! De Heeren d e V r i e s en T e W i n k e l verzekerden in hun woordenlijst, maar de... woordenlijst! die doet niets. Die ligt in de kast totdat je haar noodig hebt om te weten te komen hoe je onder het systeem K o l l e w i j n goochelen met de taal moet spellen.

Zelfs ‘taalvereenvoudigende’ docenten, als de Heer Dr. S c h e p e r s2)

kunnen de

klippen der spelling niet altijd ontzeilen. Zoo schrijft Dr. S c h e p e r s :

‘Die oude klassicistiese taalopvatting bracht mee, dat wie het handigst met dat

taalmaterieel wist om te gaan, te gochelen des noods, de grootste auteur was, de

letterkunstenaar een soort half-god, hoog boven alle mensen tronende!’ En toch

verzekert ‘de woordelijst’ van Dr. R.A. K o l l e w i j n , dat er goochelen moeten

worden geschreven!! Arme S c h e p e r s !

Maar, om tot de beeldspraak terug te keeren, de Heer Dr. R.A. K o l l e w i j n leest3)

den Heer d e n H e r t o g bescheidenlijk de les, waar hij, Dr. K o l l e w i j n , zegt:

1) R.A. K o l l e w i j n , Onaannemelijk? p. 8, noot. 2) S c h e p e r s , Open brief. 1910.

‘Ook speelt het oor (om in de beeldspraak van de Heer d e n H e r t o g te blijven) in de taal een veel gewichtiger rol dan het oog’.

Kom, Dr. K o l l e w i j n , neemt u dat den Heer d e n H e r t o g niet zoo kwalijk! Hij was maar een gewoon taalkundige, evenmin als U bekwaam abstracties in beeld te zien, evenmin als U in staat nieuwe beelden leven te geven, of oude zoo te herscheppen, dat ze de bekoring van het nieuwe kregen.1)

U zelf hadt twee jaar vroeger2)

het u lezend deel der natie vergast op de volgende enormiteit:

‘Nu nog een woord naar aanleiding van de pogingen, door Multatuli en anderen aangewend om het tegenwoordige spellingstelsel te vereenvoudigen. Ik geloof dat die pogingen niet in alle opzichten mislukt zijn. Een sterke vesting wordt niet licht in éen storm genomen. En al mislukt een eerste aanval, velen zien tot hun

verwondering dat een sterkte, die hun wel een doorn in 't oog was, maar niettemin

onneembaar scheen, volgens de vaste overtuiging van anderen genomen moet kunnen

worden’. Kom, Dr. K o l l e w i j n , eene sterkte, die een doorn zou wezen en die in het oog zou zitten! Het is me een toestand!

Intusschen neem ik dankbaar nota van de uiting der taalgeleerden, dat zij n.l. geen voorschriften omtrent beeldspraak zullen geven, en, na deze uitweiding, kom ik terug op den term organisme.

Het woord organisme dan is, als wij zagen afgeleid van orgaan, werktuig, en het was A r i s t o t e l e s , die voor het eerst van organisch spreekt. Het organisme is de eenheid zijner organen, die elk hunne eigen functie hebben. De Taal nu is het

organisme van den geest, waardoor deze zich vermag uit te spreken. Zij, de Taal,

maakt waarneembaar gedachten en gevoelens; zij is niet klank alleen,3)

gelijk

1) B.v. S t a r i n g : Behalve man en paard, noem ik u huis en stal. (De Twee Bultenaars vs. 76). 2) Onze lastige spelling, 1891, blz. 19.

3) J.H. v a n d e n B o s c h en J.L.C.A. M e i j e r : Inleiding op het ‘Lees- en Taalboek voor H.B.S. enz.’ 2e dr. blz. 6: ‘ik leer dus: dat de Taal klank is.’

men wel eens dwaselijk beweerd heeft, maar zij is de, door het gesproken of geschreven woord verzinnelijkte, hoorbaar of zichtbaar gemaakte gedachte of gevoel.

De bewering, dat de Taal een uiting zou zijn van een organisme is eigenlijk het bestrijden niet waard. Het organisme, zooals de taalkundigen dat blijkbaar ‘begrijpen’, is de uiterlijke kant van het innerlijke, en stel u nu eens voor dat het uiterlijke zich uiten gaat!

Verder kan een bepaalde taal (van eene of andere natie) op zich zelf wel degelijk

arm of rijk worden genoemd en zij kan worden verarmd of verrijkt. Eene taal is rijk

voor zoover zij de verzinnelijking is van een fijn geschakeerd geestesleven, dus de verzinnelijking van geestelijke waarden.

Eene vergroving,1)

een vlak maken, een uitwisschen van subtiele onderscheidingen in de Taal werkt terug op het geestesleven en vermindert de mogelijkheid tot uiting en dus verinnerlijking van den geest (b.v. de gelijkmaking van het betrekkelijk voornaamwoord in alle naamvallen):

de man, die taalverarming niet hindert; als:

de man, die taalverarming vreugde geeft; de man, dien taalverarming niet hindert; voor:

de man, wien taalverarming vreugde geeft.

Wanneer men de taal aldus vervlakt, heeft zij een nivelleerenden invloed op den geest.2)

En dit vervlakken doet men sterk, wanneer men de spreektaal in hare onbestendigheid eenzijdig als norm neemt voor de schrijftaal in hare duurzaamheid. De zichtbare voorstelling is een tegenwicht tegen de ongearticuleerde

spreektaalklanken van Jan Rap en zijn maat.

P e i s i s t r a t o s en zijn zoon H i p p a r c h o s wisten dat reeds en bevalen niet voor niets, dat de Homerische gedichten op de Panatheneeën3)

moesten worden voorgedragen in woordgetrouwe aansluiting bij den geschreven tekst.

1) Men denke hier b.v. aan een nauwkeurige weegschaal.

2) Taalverarming, immers de gedachte kent nuanceeringen, die niet meer verzinnelijkt worden.

3) H o m e r u s ' Odyssee. Ed. J.H. F a e s i 8o

Ik verlaat nu dit hoogere plan van beschouwing om tot de laagte van het taalkundige af te dalen en vraag dan, of deze 500 zouden willen staande houden, dat het

bestudeeren van een spraakkunst, het lezen van een woordenboek, of het analyseeren van zinsconstructies niet tot geestesverrijking zou kunnen leiden, en aldus de taal kan inwerken op het individu, gelijk omgekeerd het individu natuurlijk invloed heeft op de taal, ook het minderwaardige individu in het taalstelsel van Dr. K o l l e w i j n . Bij de lezing van woorden uit een woordenboek wordt bij den lezer het begrip aan dat woord verbonden wakker geroepen, bij de bestudeering van zinsconstructies vergroot hij de mogelijkheid zijn geestelijke waarden zuiverder te verzinnelijken.

Op nog lager plan komende en weer een Professor voorop schuivend breng ik in herinnering, dat Professor Ve r d a m1)

wel meent dat eene taal op zich zelf arm of rijk kan wezen, waar hij zegt: ‘Iedere taal nu heeft een zeker aantal woorden, en

wordt rijk genoemd, indien dat getal groot, en de middelen om nieuwe te vormen betrekkelijk talrijk zijn; in het tegenovergestelde geval, vooral wat het laatste punt aangaat, noemt men haar arm.’

N'en déplaise de 500 taalkundigen noemen wij dus de taal een organisme, dat door het taalsysteem van Dr. Kollewijn zal worden gedesorganiseerd en verarmd.2)

Ik ga over tot de tweede stelling der Letterkundigen: II. ‘Het “Beschaafd Nederlands” toch is een abstractie

1) De Geschiedenis der Nederlandsche Taal p. 70.

2) Nog een merkwaardigheid, ontleend aan de ‘proeve van een Nederlandse spraakleer’ van

In document Onze Eeuw. Jaargang 11 · dbnl (pagina 29-62)