• No results found

Sociale stijgers en sociale blijvers in een onderlinge vergelijking

5.2. Persoonlijke spanningen in het thuisgevoel

5.2.3. Sociale stijgers en sociale blijvers in een onderlinge vergelijking

In deze paragraaf zal worden besproken in hoeverre sociale stijgers en sociale blijvers verschillen in het ervaren van eventuele persoonlijke spanningen, en hoe deze het thuisgevoel beïnvloeden. Deze overeenkomsten en verschillen zullen hieronder worden uitgelegd.

Het gevoel er alleen voor te staan.

Een belangrijke overeenkomst tussen sociale stijgers en sociale blijvers is dat er evenveel sociale stijgers als sociale blijvers zijn die een gebrek hebben aan “structurele” financiële steun van hun ouders. Noah (SBM2) zegt bijvoorbeeld over deze financiële ondersteuning: “ik heb een lening. Mijn ouders hebben geen geld om te steunen, zouden het wel willen”. Echter is er wel een duidelijk verschil te ontdekken in het gemak waarmee de financiële steun die sporadisch wordt gegeven

plaatsvindt. Zo maakt Ina (SBV7) recentelijk nog een overgang naar een ander voedingsdieet omdat ze een glutenallergie en lactose-intolerantie heeft ontwikkeld, en dat haar ouders haar daarbij wel financieel ondersteunen: “Ik heb wel redelijk kort te horen gekregen twee weken geleden dat ik een glutenallergie en een lactose-intolerantie dus dat was een beetje een switch. Tachtig proces van mijn lichaam is voor mijn gevoel gluten, dus heel veel eten naar huisgenoten. Kyah ook erg gelukkig mee gemaakt want ik had echt zeven pakken pasta. Het was best wel duur om die overgang te maken. Je moet gewoon nieuwe dingen, je moet gewoon een lading hebben van nieuwe kruiden, van nieuwe pasta’s, van nieuw brood. Dus toen heb ik mijn ouders wel ingeschakeld om mij financieel te helpen om die overgang een beetje makkelijker te maken.” Alleen onder de sociale stijgers vormde deze financiële steun een probleem voor het thuisgevoel.

Een belangrijk verschil tussen beide groepen is dat sociale blijvers over personen

beschikken die bekend zijn met de termen die binnen de onderwijscultuur van kracht zijn. Echter noemden de sociale blijvers in tegenstelling tot de sociale stijgers een opvallend gebrek. Ondanks dat de ouders goed konden meekomen in de terminologie, leek het wel degelijk uit te maken of de ouders zelf een bèta of een alfastudie gekozen hadden. Het maakte erg uit voor de mate waarin ze zich begrepen voelde in het spreken over hun studie. Dit maakt als vanzelfsprekend dat sociale blijvers over het algemeen meer het idee hebben dat hun ouders begrijpen wat ze aan het doen zijn. Sociale stijgers daarentegen, ervaren vaker een gebrek aan praktische steun.

Alhoewel ze allemaal benadrukken dat er vertrouwen vanuit thuis is om de juiste keuze te maken, is er vaker een praktisch gebrek aan consensus over terminologie die door de ouders minder vaak

[51]

wordt beheerst. Een overeenkomst tussen sociale stijgers en sociale blijvers is dat beide groepen moeite hebben om herkenbaar te blijven voor hun milieu van herkomst. In beide gevallen spreken deze groepen over de “dorpse mentaliteit” die hen bewust maakt dat de werelden waarin de ouders en het kind leven van elkaar af staan. Vaak doen er zich volgens de respondenten situaties voor waarin er vanuit het milieu van afkomst bewondering wordt geuit voor het universiteitsleven en het leven in een grote stad als Amsterdam. Een aantal stijgers en blijvers stellen moeite te hebben met de afstand in belevingswerelden. Vaak weten de studenten deze “afstand” tot het oude milieu aan een verschil in wereldbeeld, en de behoefte van de ouders en andere actoren uit het oude milieu om in een klein dorp te blijven wonen. De beperkingen van het dorp was daarmee een veelgenoemde reden onder beide groepen om naar de stad te verhuizen en aan de UvA, het AUC en de VU te gaan studeren. Bijna alle respondenten

associëren de stad met zelfontplooiing en het beste uit jezelf halen. Dit waren onderwerpen die ze hoog op hun agenda hadden staan. Deze dorpse mentaliteit haaks staan op de behoefte aan diversiteit en het leven in de stad. Zowel sociale stijgers als sociale blijvers gaven aan er in deze behoefte “alleen voor te staan.” Deze spanning heeft invloed op het thuisgevoel op de

universiteit.

Gevoel niet goed genoeg te zijn

Uit de resultaten is gebleken dat de herkenbaarheid van de sociale omgeving voor zowel sociale stijgers als sociale blijvers wordt beïnvloedt door de ervaringen met intragenerationele sociale stijging. Beide sociale groepen ervaarden uitsluitingsmechanismen. Bovendien ervaarden zowel de sociale stijgers als de sociale blijvers de overstap naar de universiteit als een manier om het opleidingskunnen te testen en hun behoefte voor nieuwsgierigheid te benutten. Uit de resultaten is daarom gebleken dat de ervaring met het opleidingsverleden voor zowel sociale stijgers als sociale blijvers twee kanten op werkt. De studeerinstelling van medestudenten en de grapjes erover beïnvloedt, alhoewel niet in sterke mate, het verbonden voelen van deze sociale stijgers en sociale blijver met de universiteitsomgeving. Bij deze respondenten, zowel stijgend als blijvend, werd het “gevoel niet goed genoeg te zijn” teruggevonden. In het andere geval werd de overstap naar de universiteit juist ervaren als een positieve overgang die de spanningen op het hbo juist weg heeft genomen. Er zijn dus geen grote substantiële verschillen in de ervaringen tussen sociale stijgers en sociale blijvers gevonden, en de manier waarop dat voor hun een persoonlijke spanning oplevert. Verder werd tevens onder zowel de sociale stijgers als onder de sociale blijvers gevonden dat het hebben van schoolproblemen op de middelbare school, of op een

[52]

eerdere studie, en waarbij het niet vanzelf ging, onder sociale stijgers eerder problemen ontstonden in het thuisgevoel. Zij hadden het idee dat ze zich in deze omgeving moesten bewijzen. Dit vergroot de spanning in het thuisgevoel waarbij ze het gevoel hadden niet goed genoeg te zijn.