• No results found

5.2. Persoonlijke spanningen in het thuisgevoel

5.2.2. Sociale blijvers

Uit de resultaten is gebleken dat er tevens acht factoren van invloed zijn op de mate waarin sociale blijvers zich herkennen in de universiteitsomgeving. Deze acht factoren zijn: praktische steun ouders, financiële ondersteuning, sociale ondersteuning, gesloten onderwijssfeer,

taalbeheersing, algemene kennis, beheersing van argumentatie in (politieke) discussies en opleidingsverleden. In de komende paragraaf zullen deze factoren uiteen worden gezet en vervolgens in verband worden gebracht met de persoonlijke spanningen in het thuisgevoel.

Praktische steun ouders

De meerderheid van de sociale blijvers geeft aan ouders te hebben die in ieder geval begrijpen welke termen er op de universiteit worden gebruikt. Het gaat hierbij om algemene vaktermen als papers en het snappen wat een minor bijvoorbeeld betekent. Hierover zegt David (SBM4): het zijn ook gewoon vaktermen die je ouders begrijpen. Als ik het heb over een paper inleveren of iets dergelijks, dan begrijpen zij wat ik moet doen. Zij hebben het ook gedaan. Dat begrip voor studiepunten en boeken lezen en papers lezen en dingen schrijven, ja daar kan je het gewoon over hebben zonder dat je moet uitleggen wat het nou precies allemaal inhoudt.

Onder deze sociale blijvers zorgt dit ervoor dat zij het idee hebben dat de wereld van de universiteit niet ver af staat van het milieu van hun ouders. Alhoewel deze sociale blijvers laten weten dat hun ouders zich graag “bemoeien” met hun studiekeuze en studievoortgang, wat als

[46]

vervelend wordt ervaren, kunnen zij met deze ouders wel over studiezaken spreken. Dit zorgt ervoor dat het universiteitsmilieu voor deze stijgers als herkenbaar wordt aangevoeld. Zij geven aan geen grote verschillen te ervaren tussen de milieus en geven daarbij aan dat de ouders toereikend zijn hun het geven van steun. Opvallend daarbij was dat een enkele sociale blijver als Lisa (SBV3) aangaf ouders te hebben die academisch geschoold zijn en daarnaast ook werk hebben gevonden in het academische wereldje, maar dat doordat deze ouders kennis hebben van alleen alfakennis, zij alsnog ontoereikend zijn in het geven van praktische steun.

In een enkel geval werd er gezegd dat het “jammer” is dat de ouders niet over de juiste (bèta)kennis te beschikken. Met name doordat ze er thuis dan minder van begrijpen. Echter was de interesse er thuis wel en hadden de blijvers het idee dat de ouders genoeg kennis hadden om in algemene zin op terug te vallen. Dit leverde verder geen problemen op voor het thuisgevoel in de universiteitsomgeving.

Sociale steun van ouders

Drie sociale blijvers gaven aan sociale netwerkondersteuning te ervaren. Zij gaven aan rolmodellen of een zakelijk netwerk te hebben die hen van academische of carrière-

ondersteuning kunnen voorzien. Hieruit volgde voor een aantal blijvers ook de bewustwording van afkomst doordat de waarden die de respondent voor zichzelf wil creëren verschilt met die van thuis, en dat de thuisomgeving daarin tekortkomend kan werken voor de realisering hiervan. Het volgende citaat illustreert bijvoorbeeld dat zij praktische informatie ontlenen aan deze personen, en hun daarmee helpen een betere studiekeuze te maken:

Ik merkte wel… nouja ik had dus veel vriendinnetjes die dan even slim waren als ik maar wiens ouders duidelijk niet hadden gestudeerd en dat die vriendinnetjes er ook wel meer moeite mee hadden met studiekeuze enzo, voor

mijn gevoel. Ik kon er natuurlijk wel met mijn ouders over praten van: hoe is de VU, hoe is de universiteit in Utrecht, mijn moeder heeft ook nog in Wageningen gestudeerd, zij hebben vrienden aan wie je kan vragen. Hoe is de uni daar, hoe is de studie daar. Ze hebben zelfs mensen die op de universiteit werken, dus je hebt een veel breder

netwerk had ik heel erg het idee, dan dat mijn vriendinnetjes hadden als het gaat om studiekeuze. (Mariëlle, SBV6)

Naast een zakelijk netwerk gaven de respondenten ook aan moeite te hebben met de binding die de ouders en de vrienden uit het thuismilieu hebben met “het dorp” en het dorpse karakter. Dit geldt voor de helft van de sociale blijvers. Zij geven hierbij aan moeilijk de vertaalslag te maken tussen de personen uit hun leven in Amsterdam, naar personen uit het oude milieu. Dit merken

[47]

ze aan de grapjes die worden gemaakt, maar niet altijd worden begrepen. Tevens hebben ze moeite met het uitleggen van hun studie. Voor veel ouders en oude vrienden moest de studie en het leven op kamers wel “herkenbaar” blijven.

Het is opvallend dat dit punt een “kleine” spanning in het thuisgevoel op de universiteit lijkt te vormen. Voor deze sociale blijvers is het leven in Amsterdam nieuw, en lijken zij op zoek naar wat de stad te bieden heeft. De universiteitsomgeving en het universiteitsleven is hen daarin onbekend, en missen daarbij personen die een bijdrage kunnen geven aan wat er te ontdekken is. Taalbeheersing

De sociale blijvers ervaren weinig aan de taal die op de universiteit wordt gesproken. Zij beschrijven de overstap naar de universiteit als zeer prettig en een milieu waarin ze met

gelijkgestemden en intelligentiegenoten over hun toekomst kunnen praten. Mariëlle (SBV6) zegt daarover dat ze sinds de basisschool steeds meer het idee heeft op haar plek te komen, en zich thuis te voelen. Wel merken de sociale blijvers allen dat er in de universiteitsomgeving op een andere manier wordt gesproken. Zij wijten dit aan de focus op inhoud en kennis die er in de universiteitsomgeving ligt. Bijna alle sociale blijvers herkennen zich in deze focus, geven aan graag te leren en laten weten dat de universiteit daarin in hun behoeften voorzien.

Gesloten onderwijssfeer

Ook geeft de helft van de sociale blijvers aan aspecten aan de universiteit te ervaren die een vervreemdende werking op hun hadden. Zo gaf Ina (SBV7) aan de universiteitsomgeving bureaucratisch te vinden: “…Och, bureaucratisch jongen! Potverdorie. Echt, ik ben zo blij dat er zoiets als het hbo bestaat. Ik vind dat iedereen die gaat studeren eerst een jaar hbo had moeten doen. (…) ik heb het gevoel dat ik in een rondje wordt doorgestuurd qua mails en qua dingen. Dus in zie zin was het een grote switch, de universiteit”.

Daarnaast verwonderde Estrella (SBV8) zich bijvoorbeeld over het gemak waarmee medestudenten hun meningen geven. Zij zegt hierover: “…ik vind het ook altijd heel bijzonder om te zien hoe medestudenten al heel sterk hun eigen mening betogen, terwijl ik heb over sommige dingen echt een mening, maar ook heel erg van verschillende kanten dingen bekijken en dat ik het ook niet altijd even goed weet. Maar dat is ook misschien wel weer een kracht”.

Alhoewel de vier sociale blijvers persoonlijk contact missen en sterke meningen van anderen ervaren die ze zelf niet zo sterk uitdragen, zorgt dit in geen van deze gevallen voor een gevoel minder bij deze universiteitsomgeving te horen. Op de vraag waarom dit zo is zegt Estrella (SBV8): “… [Het is een] soort acceptatie van ik ben er ook gewoon. Ik mag er ook gewoon zijn en

[48]

jullie even goed. Soort van schijt hebben, als ik dit en dit wil doen en wil zeggen dan doe ik dat en daar voel ik me vrij in. Ik denk dat ik die vrijheid dus heel erg creëer.

Algemene kennis

Daarnaast gaven enkele sociale blijvers aan verschillen te ervaren in de mate waarin zij ten opzichte van anderen over algemene kennis beschikken. Dit deed hun bewust worden “anders” te zijn en dat ze zich hierdoor minder herkennen in de ander. Deze algemene kennis wordt door medestudenten tot uiting gebracht in werkgroepen en heeft daarmee betrekking op de inhoud van de studie. Daarnaast wordt algemene kennis door Estrella (SBV8) geformuleerd in termen van levenservaringen. Zij zegt hierover: “Nou misschien wel qua levenservaring. Ik kom dan gelijk van de middelbare school en je merkt wel dat heel veel studenten toch een tussenjaar hebben gedaan, zijn gaan reizen, of andere studie hebben gedaan. Dat ze daardoor toch net iets meer weten, of meer ervaring hebben. Maar ik zie het niet als een beperking.”

Echter lijken deze ervaringen met te weinig algemene kennis of levenservaring hooguit tot een gevoel “anders” te zijn, maar in geen van de sociale blijvers tot een gevoel niet tot de omgeving te horen.

Argumentatie in (politieke) discussies

Ook enkele sociale blijvers geven aan een verschil te merken in hoe er argumenten worden geleverd op de universiteit en in werkgroepen. De sociale blijvers geven aan dat het hen opvalt dat medestudenten heel vaardig zijn in het uitdragen van hun mening. Ook in dit geval werd dit opgemerkt, maar was er geen duidelijk zichtbare spanning in het thuisgevoel voor deze sociale blijvers. Het argumenteren op inhoud wordt in veel gevallen juist als iets positiefs ervaren. Financiële steun

De helft van de sociale blijvers zoals Ina (SBV7), Estrella (SBV8) geven aan in dit nieuwe onderwijsmilieu geconfronteerd te worden met hun financiële situatie. Zo geeft Estrella (SBV8) aan oncomfortabel te zijn met de financiële hulp die ze van haar ouders krijgt. Haar

bevoorrechte financiële situatie ten opzichte van anderen maakt haar ongemakkelijk, zoals het volgende citaat illustreert: “Misschien dat stukje zelfstandigheid, dat ik het gewoon heel graag zelf wil doen. En misschien ook dat ik het een privilege vind dat me niet een fijn gevoel geeft of iets. Omdat niet iedereen dat privilege heeft. Misschien voel ik me daar wel ongemakkelijk bij. Ik wil niet beter voelen dan een ander.”

[49]

Een belangrijke bevinding onder deze sociale blijvers is de centraalstelling van geld in hun leven. Enkele sociale blijvers gaven aan dat het praten met anderen over geld bij hun thuis niet gebeurt. Ina (SBV7) zegt daarover: “Daar hadden we het wel over thuis, dat je niet heel erg met geld gaat zitten strooien, dat soort dingen doe je gewoon niet.” Het ontkennen dat geld een rol speelt nam voor deze sociale blijvers niet weg dat het gebrek van geld bij anderen wel wordt opmerkt. Deze sociale blijvers lijken te willen voorkomen dat anderen zich niet in hun herkennen. Dit levert voor de sociale blijvers verder geen problemen in het thuisgevoel op, als wel dat ze zich dus wel oncomfortabel voelen bij het krijgen van financiële voordelen.

Opleidingsverleden

Een sociale blijver die een ander opleidingsverleden had: Ina (SBV7), ervaarde op de universiteit met name verschillen in termen van “slimmere” medestudenten. Zo beschrijft Ina (SBV7) de overgang naar de universiteit als een overstap waarbij zij merkte dat medestudenten “slimmer” zijn: “Wel dat ik mensen in m’n klas had die echt een stuk slimmer waren, wat heel erg leuk was vooral voor mij maar ook een beetje frustrerend, maar wel heel erg leuk om daarin mee te gaan.” Die bewustwording van het anders-zijn werd in het geval van respondent Ina (SBV7) nog eens extra bevestigd doordat er in de werkgroepen flauwe grappen worden gemaakt ten aanzien van haar hbo-opleidingsverleden. Het volgende citaat illustreert een door medestudenten gecreëerde distantie op basis van “flauwe grappen” die het anders-zijn benadrukken:

Het is wel zo dat bijvoorbeeld in zo’n werkgroep dat we soms op zo’n papier dingen moeten gaan tekenen. En dan zegt iemand nou, we gaan lekker hbo-en. Ina daar moet jij wel echt vet goed in zijn, ofzo. Ja zolang je het een beetje met een knipoog neemt is het prima, maar dan verwachten zij wel van mij dat ik het ook met een knipoog neem. En soms bijvoorbeeld… ik ben echt onwijs dyslectisch, plus ik geef er niet zoveel om. Dus als ik

bijvoorbeeld iets snel aan het typen ben, dan moet ik er nog doorheen, maar dan zit er iemand naast me, en dan zeg ik tegen diegene oja sorry trouwens voor de spelfouten. Dan zegt ie van; ja hbo-er hè, haha!! (Ina, SBV7)

Kortom, het hebben van een opleidingsverleden maakt uit voor de mate waarin Ina zich herkent in de universiteitsomgeving. Dit levert voor haar ook een verminderd gevoel van verbondenheid met deze universiteitsomgeving op, doordat ze het gevoel heeft zich te moeten bewijzen. Deze spanning in het thuisgevoel die zo nu en dan ontstaat heeft betrekking op het gevoel ten opzichte van anderen “niet goed genoeg te zijn”. Dit gevoel lijkt te worden versterkt doordat Ina (SBV7) opgegroeid is met broers, ouders en de rest van de familie waarbij iedereen

[50]

gestudeerd heeft. Zij had dan ook regelmatig te maken met broers die haar wezen op de moeite die ze had met goede cijfers halen en een even hoge sociale positie te verwerven.