THEMATISCH-TYPOLOGISCH KADER
2.1. HET VERHAAL VAN DE SOCIALE WONINGBOUW IN 14 THEMA’S
2.1.6. Sociale huisvesting: arbeidersrijhuizen en –wijken (1925-1940)
2.1.6. Sociale huisvesting: arbeidersrijhuizen en –wijken (1925-1940)
Lier, wijk Koningshooikt (© Onroerend Erfgoed).
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/127
Geschiedenis en context
Rond het midden van de jaren 1920 vond een omslag plaats in de sociale woningbouw in Vlaanderen. De wederopbouw was grotendeels voltooid, steeds meer arbeiders verlieten de steden en vestigden zich in de randgemeenten. De overheid beperkte al in 1922 met de Wet Moyersoen de financiële middelen van de publieke huisvestingssector ten voordele van de particuliere woningbouw. De crisis van 1925-1926 en de terugkeer naar een katholiek beleid versterkten deze tendens nog. De
Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken (NMGWW) plooide terug op de bouw van bescheiden rijwoningen voor arbeiders, daar waar de tuinwijken uit de eerste helft van de jaren twintig zich vaak richtten op bredere lagen van de bevolking. Deze koerswijziging heeft niet enkel te maken met de economische crisis maar ook met de kritiek dat de tuinwijken het doelpubliek niet bereikten, en het feit dat de krottenproblematiek zich scherper stelde dan ooit. Vooral van socialistische zijde werd er op aangedrongen om een deel van het budget van de NMGWW te reserveren voor krotopruiming en de bouw van vervangingswoningen. Ook middenveldorganisaties zoals de Bond der Kroostrijke Gezinnen klaagden aan dat de wet van 1919 slechts sporadisch tot krotopruiming en vervangende woningbouw had geleid, en dat de door de lokale
huisvestingsmaatschappijen gerealiseerde appartementen in de steden te duur waren voor de minst vermogenden en ongeschikt voor de ‘asocialen’. Onder impuls van deze vereniging werd in 1931 de eerste Wet op de Krotopruiming afgekondigd die specifiek inging op die aspecten die de aanpak van het probleem tot dan toe gehinderd hadden, zoals de dure onteigening van krotwoningen
(onteigeningstoelagen) en de ongeschiktheid van de volkswoningbouw voor voormalige krottenbewoners.
De NMGWW bracht in 1924 een eerste reeks typeplannen uit, gevolgd door een tweede reeks in 1926 die de bouw van zulke eenvoudige woningen stimuleerde. Deze plannen waren gericht op hygiëne, minimaal comfort en de afschaffing van Vlaamse woonpraktijken zoals de ‘beste kamer’, zodat de nuttige ruimte in woningen geoptimaliseerd werd. In de jaren 1930 liet de economische crisis zich in alle hevigheid voelen en nam de bouw van sociale woningbouw verder af. Er werd dan ook meer versnipperd gebouwd, in de vorm van invulbouw- en inbreidingsprojecten op kleine bouwplaatsen die stedenbouwkundig minder mogelijkheden geven. De bouwgeschiedenis van een aantal wijken illustreert hoe de tuinwijkgedachte bij de concrete realisatie soms verdampte. Zo werd de Oude Tuinwijk in Lokeren (1928-1931) in vergelijking met de voorontwerpen veel denser
bebouwd, ten koste van de gemeenschappelijke groenruimtes. Ook bij de aanleg van de mijncités ruilde men eind jaren twintig de tuinwijkgedachte in voor dergelijke meer economische bebouwing (bijvoorbeeld de wijken Mommeplas in Zolder en Op ’t Einde in Heusden).
Net als in de grote steden kaderde de bouw van dergelijke rijen arbeiderswoningen in kleinere steden - zoals Leuven, Mechelen, Aalst, Turnhout - meestal in een campagne van krotopruiming. De stadsbesturen zetten, in samenwerking met de lokale bouwmaatschappijen en de Commissies voor Openbare Onderstand (C.O.O.), vanaf 1929-1930 volop in op krotopruiming en
vervangingswoningen. Zo was de arbeiderswijk aan de Sint Pieterstraat in Turnhout integraal bestemd voor de herhuisvesting van mensen uit barakken, krotwoningen of andere noodverblijven.
Ook deed het appartementsgebouw omwille van economische
overwegingen in de jaren 1930 zijn intrede in het kader van de
krotopruiming. Deze koerswijziging kwam op aansturen van de Nationale Maatschappij, die rond 1929 aan de lokale bouwmaatschappijen
voorstelde om, in afwachting van voldoende individuele woningen, appartementen op te richten voor de gezinnen uit de krotten. In 1929 publiceerde de NMGWW ook de eerste typeplannen voor
appartementen.
Beschrijving en typering
Typisch voor deze projecten is de aaneengesloten bebouwing van gestandaardiseerde rijwoningen van twee bouwlagen en twee traveeën, volgens traditionele stratenpatronen met gesloten, afgeschuinde hoeken voor winkels of cafés. De architectuur is eenvoudig – de enige vorm van
Leuven, Adolphe Bastinstraat (© Onroerend Erfgoed, foto: Kris Vandevorst).
decoratie zijn vaak de witte lateien in de bakstenen gevels – en repetitief (soms met variatie door puntgevels en/of de toepassing van een spiegelbeeldschema). Stilistisch meer uitgewerkte
gevelarchitectuur is eerder uitzonderlijk. Voorbeelden zijn de eclectische, neotraditionele woningen aan de Volksplaats in Temse (1925), de art decogetinte woningen aan de Ontvoogdingsstraat in Menen (1930) of aan de Veldenstraat in Mechelen (1930), en de eerder verzakelijkte vormgeving van een rij woningen aan de Nieuwstraat te Lendelede (1938).
De schaal van deze projecten varieert van volledige stadswijken (zoals ’t Stookt in Ronse), over een bouwblok of enkele homogene straatwanden (zoals de Volksplaats in Temse), tot rijen van een tiental woningen - zowel in stedelijke als landelijke context (zoals de wijk Koningshooikt in Lier). Af en toe worden de hoekpanden opgevat als meergezinswoningen die qua bouwhoogte beperkt uitstijgen boven de omliggende bebouwing (bijvoorbeeld op de hoek van de Pieter Cornelisstraat en de Jan Ruusbroecstraat in Ruisbroek). Eerder atypisch zijn enkele wijken in Leuven die teruggrijpen naar het type van de 19de-eeuwse steegbeluiken met verzorgde poortgebouwen (zoals de Adolphe
Bastinstraat) en de afgesloten wijk aan de Tolhuizenstraat in dezelfde stad, met een orthogonaal stratenpatroon.
Erfgoedwaarden en –criteria
De vrij algemene terugkeer naar arbeidersrijhuizen in de periode 1925-1940 weerspiegelt een veranderende huisvestingspolitiek, evenals sociaaleconomische verschuivingen. Cruciaal is de beperking van de financiële middelen vanaf 1926, die voor een ‘verschraling’ van de vormentaal zorgt. Wijken en woninggroepen uit dit thema hebben dan ook in de eerste plaats een historische
waarde. In de meeste gevallen is de architecturale en stedenbouwkundige waarde van deze
bouwkundige gehelen en relicten eerder beperkt: deze ligt in de mate waarin ze een beeld geven van de doorsnee arbeidershuisvesting uit het interbellum (representativiteit). Daarnaast is er een heel beperkt aantal voorbeelden met een meer verzorgde gevelarchitectuur en een zekere
stedenbouwkundige waarde, bijvoorbeeld door de aanleg van een plein (zeldzaamheid). Bij de eerste, meer representatieve groep werd een strengere selectie doorgevoerd op basis van de
herkenbaarheid als historisch geheel (het grotendeels ontbreken van storende, individuele
verbouwingen) en de contextwaarde. Dit laatste kan geïnterpreteerd worden als een link met een waardevolle naburige bouwfase (bijvoorbeeld een waardevolle tuinwijk waarvan deze bouwfase een uitbreiding is), met de directe omgeving (bijvoorbeeld een interbellum stadswijk of een bewaarde landelijke context die contrasteert met de bebouwing) of met de stad (bijvoorbeeld industriesteden zoals Aalst en Ronse).
Erfgoedelementen
Bepalend voor de erfgoedwaarde van deze objecten is in de eerste plaats de uniformiteit qua
architecturale schaal en volume (meestal twee bouwlagen onder zadeldak). Het silhouet wordt
meestal gekenmerkt door een doorlopende lijstgevel, soms afgewisseld met puntgevels. De
gevelarchitectuur is eerder uniform met beperkte variatie bijvoorbeeld door het spiegelen van
identieke woningen. De gevelordonnantie wordt in de jaren dertig meer horizontaal onder invloed /////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////
van de nieuwe zakelijkheid, zowel door materiaalpolychromie in de gevel, als door het ritme en de vorm van de gevelopeningen, en de indeling van het schrijnwerk. Materialiteit en coloriet worden bepaald door de rode of gele bakstenen gevels in combinatie met decoratieve accenten in witsteen en wit schrijnwerk.
Bouwkundige relicten en gehelen
Binnen dit thema hebben de volgende relicten of gehelen zeer hoge tot uitzonderlijke erfgoedwaarde (de ‘top’):
1. Oostende, Sociale woonwijk Westerkwartier / OOSTE_WESTERKWART_3320
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/122176
Onderstaande relicten of gehelen hebben hoge erfgoedwaarde: 2. Aalst, Sociale woningen uit de jaren 1930 / AALST_SLOTSTR_4010
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/302097
3. Aarschot, Tuinwijk Gasthuisbeemden / AARSCHOT_WIJK_GASTHUISBEEMDEN_2010
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/302321
4. Antwerpen, Sociale woonwijk Berchemlei / BORG_BERCHEMLEI_1010
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/127222
5. Antwerpen, Tuinwijk Moretusburg / HOBOKEN_MORETUSBURG_1140
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/120668
6. Arendonk, Eenheidsbebouwing van veertien sociale woningen / ARENDONK_KLOOSTERBAAN_1250
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/75438
7. Brugge, Eenheidsbebouwing van sociale woonhuizen van 1931 / KOOLKERKE_KORENDRAGERS_3070
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/71988
8. Brugge, Sociale huisvesting van 1925 / ASSEBR_ASTRIDLAAN_3070
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/76883
9. Dendermonde, Sociale woonwijk van 1931 / DENDERMO_TUINWIJK_4070
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/125568
10. Diest, Sociale huisvesting Vestenstraat / DIEST_VESTENSTRAAT_2250
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/302337
11. Duffel, Arbeiderswijk De Meesterstraat / DUFFEL_TUINWIJK_DE_MEESTERSTRAAT_A_1150
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/302510
12. Gent, De grote tuinwijk / GENT_TUINZWIJN_4110_4140_4150_4160
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/18796
13. Gent, Rij sociale woningen van 1934 / WONDELGE_FABRIEKSTR_4160
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/302125
14. Ingelmunster, Eenheidsbebouwing van sociale woonhuizen van 1925 / INGELM_MEULEBEKESTRAAT_3210
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/51230
15. Ingelmunster, Eenheidsbebouwing van sociale woonhuizen van 1928 / INGELM_BOLLEWERPSTRAAT_3210
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/51158
16. Kaprijke, Sociale huisvesting van 1926 / KAPR_GENTSTR_4090
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/88617
17. Knokke-Heist, Sociale woonwijk van 1932-1959 / HEIST_MATROZENPLEIN_3150
18. Lendelede, Rij van tien sociale woonhuizen van 1938 / LENDELEDE_NIEUWSTRAAT_9920
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/91590
19. Leuven, Arbeiderscité Tolhuizenstraat / LEUVEN_TOLHUIZENSTRAAT_2420
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/73683
20. Leuven, Arbeiderswoningen Sint-Servatiusstraat / LEUVEN_ST_SERVATIUSSTRAAT_2420
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/125470
21. Leuven, Sociale woonwijk; Arbeiderswijk Adolphe Bastin / LEUVEN_A_BASTINSTRAAT_2420
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/125346
22. Lier, Rij arbeiderswoningen ontworpen door Van Bouchout / LIER_WIJK_KONINGSHOOIKT_1200
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/302688
23. Mechelen, Sociale woningen uit het interbellum / MECHELEN_VELDENSTRAAT_1210
inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/302587
24. Menen, Eenheidsbebouwing van sociale woonhuizen van 1930 / MENEN_ONTVOOGD_3280
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/55624
25. Menen, Tuinwijk Ezelbrug en arbeiderswijk Ons Dorp / MENEN_TUINWIJK_ONSDORP_3280
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/121794 26. Mortsel, Tuinwijk Minerva / MORTSEL_MINERVAWIJK_1010
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/127075 27. Niel, Tuinwijk Achturenplein / NIEL_TUINWIJK_1010
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/120723
28. Nieuwpoort, Theo Goedhuyswijk / NIEUWPOORT_CLICHTENHOVEN_3390
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/127230
29. Oudenaarde, Arbeidershuizen van 1925 / OUDENA_GROENSTR_4270
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/27136
30. Roeselare, Sociale huisvesting van 1929-1931 / ROESELARE_ZUIDMOLENKWART_3330
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/23900
31. Roeselare, Sociale huisvesting Vredewijk / ROESELARE_VREDEWIJK_3330
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/120737 32. Ronse, Sociale woonwijk Stookt / RONSE_SOLVAY_4280
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/127184
33. Sint-Pieters-Leeuw, Sociale woningbouw van 1929 / RUISBROEK_PIETER_CORNELISSTRAAT_2290
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/90863
34. Temse, Arbeiderswoningen van de jaren 1920 / TEMSE_VOLKSPL_4320
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/302123
35. Turnhout, Arbeidershuisvesting Groenplein / TURNHOUT_GROENPLEIN_GASSTRAAT_1290
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/101490
36. Turnhout, Arbeiderswijk Sint Pieterstraat / TURNHOUT_SINT_PIETERSTRAAT_1290
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/12344
37. Turnhout, Tuinwijk Volksplein / TURNHOUT_TUINWIJK_VOLKSPLEIN_1290
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/125509
38. Waregem, Eenheidsbebouwing van sociale woonhuizen van 1938 / WAREGEM_TOEKOMSTSTRAAT_3410
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/207678
39. Wevelgem, Eenheidsbebouwing van sociale woonhuizen van 1939 / MOORSELE_LEDEGEMSTR_3431
inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/71422