• No results found

gehelen met herhaling, spiegeling en kleine variaties als specifieke compositietechnieken. Zowel de vooroorlogse pittoreske esthetiek als de naoorlogse moderne esthetiek is echter steeds het gevolg van bewuste, planmatige beslissingen, eerder dan een toevallige

combinatie van uiteenlopende elementen. Daarom wordt dit behandeld onder stedenbouwkundige en/of architecturale waarde.

Erfgoedgebonden selectiecriteria

1.4.3

De vijf bijkomende criteria die het agentschap hanteert (zeldzaamheid, herkenbaarheid,

representativiteit, ensemblewaarde en contextwaarde) dienen om gelijkaardige relicten/gehelen

verder tegen elkaar af te wegen en om te beslissen of een onroerend goed al dan niet wordt opgenomen in de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed.19 Een onroerend goed kan geselecteerd worden voor opname wanneer het aan meerdere criteria tegemoet komt, maar het kan ook in aanmerking komen voor opname als het in hoge mate aan slechts één criterium tegemoet komt.

Eeklo, Guido Gezellestraat (© Onroerend Erfgoed, foto: Kris Vandevorst).

De ensemblewaarde is in dit onderzoek geïnterpreteerd als de samenhang tussen de verschillende onderdelen van de sociale woonwijk (de woningen, de aanleg en de voorzieningen) en wordt beschouwd als prioritair om de erfgoedwaarde te bepalen. Het kenmerk van heel wat van deze wijken is immers dat de stedenbouwkundige structuur (wegen, openbare ruimte,…) en de architectuur (de woningen) op eenzelfde moment ontworpen en uitgevoerd werden. De

19 Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014, art. 4.1.5., tweede lid.

/////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

(meer)waarde van een wijk is dan ook voor een groot deel bepaald door de manier waarop beide aspecten op elkaar betrokken werden. De ensemblewaarde van individuele woningen (samenhang tussen in- en exterieur) is van minder belang gezien de vaak heel eenvoudige interieurs, en de onmogelijkheid om die in het kader van dit onderzoek te bekijken.

Herkenbaarheid geeft aan in hoeverre het onroerend goed zijn oorspronkelijke functie, uitzicht of

vormgeving uitdrukt, of een belangrijke fase in de latere ontwikkeling hiervan. Ook dit criterium bleek tijdens het onderzoek naar sociale woningbouw vaak doorslaggevend. Belangrijk hierbij was enerzijds de herkenbaarheid als historisch object en anderzijds de herkenbaarheid als geheel. De herkenbaarheid als historisch object betreft de oorspronkelijkheid van het materiaal, het uitzicht (van de architectuur en de aanleg), de constructie en de functie, rekening houdend met de eigenheid van de specifieke wijk of het specifieke gebouw. Zo is bij een gebouw dat opgetrokken werd met geprefabriceerde, gestandaardiseerde, industriële elementen de materiële authenticiteit soms van minder belang dan de structurele authenticiteit. Ook dient bij de beoordeling rekening gehouden te worden met de schaal van de architectuur: zo heeft de vervanging van schrijnwerk bij hoogbouw minder impact op de herkenbaarheid omdat dit ondergeschikt is aan de totale compositie. Er dient ook rekening gehouden te worden met de omkeerbaarheid van latere verbouwingen: zo is de vervanging van schrijnwerk makkelijker te corrigeren dan de buitenisolatie en bepleistering van een bakstenen gevel. Ten slotte is het belangrijk op te merken dat herkenbaarheid niet altijd te

interpreteren is als het behoud van één oorspronkelijke toestand. Bij sommige wijken is juist de zichtbare aanwezigheid van verschillende historische lagen waardevol, zoals een tuinwijk uit de jaren twintig die in de jaren dertig verdicht werd met lage appartementsgebouwen, of een eeuwenoud begijnhof dat in de naoorlogse periode omgevormd werd tot sociale woonwijk. Eerder uitzonderlijk werden ook recentere verbouwingen (na 1985) beschouwd als een meerwaarde (zoals de ingrijpende verbouwing van een vroeg 20ste-eeuws appartementencomplex aan de Rooigemlaan te Gent). Minstens even belangrijk als de herkenbaarheid van het historisch karakter is de herkenbaarheid van de wijk als geheel. Een bouwfase of wijk waarvan alle woningen eenvormig werden gerenoveerd werd hoger gewaardeerd dan een geheel waarvan een deel woningen oorspronkelijk is bewaard en een deel individueel gerenoveerd. Meer dan een bepaald materiaal of bouwtechniek is het immers vaak de volumewerking en wijkopbouw die relevant zijn. Woonwijken die reeds gerenoveerd werden met aandacht voor het totaalbeeld werden om die reden soms toch geselecteerd; wijken waarvan beeldbepalende gedeelten zijn gesloopt, niet.

Antwerpen, Kiel (© Onroerend Erfgoed, foto: Kris Vandevorst).

Contextwaarde geeft aan in hoeverre er tussen het onroerend goed en zijn directe of ruimere

omgeving een waardevolle relatie is, bijvoorbeeld landschappelijk, stedenbouwkundig, esthetisch of historisch. Zo werden sociale woonwijken vaak aangelegd aan de rand van de bebouwde kernen. Meestal was dit uit financiële noodzaak (goedkope bouwgrond) maar soms was deze locatie ook ingegeven door bepaalde opvattingen (bijvoorbeeld het pleidooi voor lucht, licht en groen omwille van gezondheidsredenen), wat de wijk een meerwaarde geeft. Verder kan de nabijheid van industrie van betekenis zijn omdat die industrie vaak een belangrijke actor was in de totstandkoming van de wijk. Dit verklaart een concentratie aan wijken te Antwerpen (haven), oostelijk Limburg (koolmijnen), Gent (haven),… Vanaf midden jaren zeventig werd sociale woningbouw dan weer vaak ingezet voor stads- en dorpsherwaardering. Het behoud van deze oorspronkelijke context (zij het een groenzone, industrie of een bepaalde stadswijk) is steevast een meerwaarde.

Anderzijds kan een relict of geheel ook aan waarde winnen doordat het deel uitmaakt van een groter geheel of verband. Zo heeft de Gentse wijk Malem aan erfgoedwaarde gewonnen door de bouw van de wijk Watersportbaan ernaast omdat hierdoor de twee belangrijkste paradigma’s van de

naoorlogse sociale woningbouw (traditionele volkswijk en hoogbouw in het groen) met elkaar geconfronteerd worden. In de selectie was deze zogenaamde group value een belangrijk criterium. Veel geselecteerde sites halen hun erfgoedwaarde uit de combinatie van verschillende bouwfasen, die individueel soms minder overtuigend zijn. Woninggroepen kunnen ook meer betekenisvol zijn door de aanwezigheid van voorzieningen met erfgoedwaarde in de buurt (kerk, school,…).

Gent, Malem (© Onroerend Erfgoed, foto: Kris Vandevorst).

Zeldzaamheid geeft aan in hoeverre het onroerend goed uitzonderlijk voorkomt in relatie met de

geografische en historische context, de typologie of het oeuvre. Representativiteit geeft aan in hoeverre het onroerend goed typerend is voor een geografische of historische context of een welbepaalde typologie of oeuvre. Beide criteria kunnen vanuit architectuurhistorisch perspectief beschouwd worden als twee uitersten van eenzelfde schaal, die elk een criterium voor selectie kunnen zijn. Een relict of geheel was destijds uitzonderlijk of juist veel voorkomend en heeft om die reden erfgoedwaarde. Zeldzaamheid kan echter ook vanuit hedendaags standpunt bekeken worden (wat is vandaag zeldzaam?) en dan kan grosso modo gesteld worden dat zeldzaamheid toeneemt met ouderdom. Toegepast op dit onderzoek werden relatief meer wijken geselecteerd binnen de vroegere thema’s of types (zoals de vooroorlogse voorlopers en de appartementsgebouwen en tuinwijken uit het interbellum) en binnen elk thema/type ging de voorkeur bij gelijkwaardige voorbeelden naar het vroegste.

Hedendaagse zeldzaamheid gaat vaak ook samen met historische representativiteit, namelijk bij een historisch veel voorkomend type dat – juist omwille van de alledaagsheid ervan – vandaag zeldzaam geworden is. Heel wat sociale woningbouw valt in deze categorie maar er zijn natuurlijk ook

historisch uitzonderlijke sites. Binnen deze studie werd er voor geopteerd om niet enkel

uitzonderlijke items op te nemen maar ook een selectie aan representatieve items, vertrekkend vanuit het thematisch-typologische kader.

Bijkomende (niet erfgoed-gebonden) criteria