• No results found

Habitatrichtlijn: - Flora- en faunawet: - Rode Lijst: - Oranje Lijst: -

Kenmerken Ook de snoek is ingedeeld bij de familie van de Echte Baarzen

(Percidae). Er zullen weinig mensen zijn die een snoek niet kennen. Het is een opvallende verschijning met zijn torpedovormige lichaam en zeer grote afgeplatte bek. De ogen bevinden zich vrij hoog in de kop en zijn relatief groot. Vergissingen worden bij determinatie niet snel gemaakt. De kleur is variabel van donker groenbruin tot grijsbruin met onregelmatig verspreide (goud)gele stippen en vlekken en plaatselijk dwarsstrepen. De rug- en anaalvin zitten ver naar achteren; de borst en buikvinnen laag op het lichaam. De snoek heeft een gevorkte staartvin. Jonge snoeken zijn nogal eens in het bezit van contrasterende gelige strepen, die groenachtig lijken als zij tussen de waterbegroeiing liggen te wachten. Mannetjes kunnen tot 90 centimeter groot worden, vrouwtjes tot 140 centimeter.

Ecologie Er bestaat een voorkeur voor heldere, stilstaande tot zwak stromende

wateren met een grote variatie aan oever- en onderwaterplanten. De snoek verwijdert zich maar heel weinig over afstanden verder dan enkele honderden meters van de begroeiing. Dit is onder meer van groot belang voor het opgroeien van de jonge snoeken; zij schakelen als zij een lengte bereikt hebben van circa 10 centimeter over naar het eten van vis. Als hij vis wil vangen ligt een snoek doodstil in het water tussen de begroeiing als die daar aanwezig is. Wanneer de beoogde prooi zich binnen een afstand van enkele decimeters bevindt, schiet de jagende vis op volle snelheid naar voren. Vlak voordat hij dicht bij de prooi is, gaat de grote bek open en belandt de prooi in de bek en wordt na wat schudden en schikken met de kop naar voren ingeslikt. Als de snoek een gestekelde prooi andersom zou doorslikken kan de buit door de tegengestelde groeirichting van de stekels vast komen te zitten. Jagen gebeurt op zicht. In troebel water wordt het zijlijnsysteem ingeschakeld voor de lokalisatie en het bemachtigen van de prooi. De rijtijd (paaitijd) begint al in februari/maart en loopt door tot juni. De voortplanting vindt plaats in ondiep water, waarvoor ook ondergelopen weilanden en oeverzones kunnen dienen. De bodem bestaat op zo’n plaats uit grof zand, slib en stenen, meestal begroeid met onderwaterplanten. Voor het afzetten van de eitjes begeleiden twee of drie kleinere mannetjes het vrouwtje. Het paartje dat gevormd wordt gaat minder snel zwemmen; het mannetje drukt zijn staartvin onder het lichaam van het vrouwtje en mengt het homvocht met het kuit dat tevoorschijn komt. Achtereenvolgens is er een lange serie pogingen die één of twee uren wordt voorgezet met tussenpozen van drie tot vijf minuten. Een vrouwtje kan zo nodig drie dagen achtereen paaien. Bij de snoekbaars komt geen broedzorg voor bij de mannetje. Na het uitkomen van de vislarven kunnen die zwemmen, maar houden zich eerst enige tijd op de bodem op. Zij hechten zich met een zuigsnuit aan de waterplanten. De larven houden zich in leven met ongewervelde diertjes uit de bodem en met dierlijk plankton, waaronder watervlooien. Wanneer zij de larvenfase achter de rug hebben en jonge visjes zijn, gaan zij over op grotere prooien, zoals waterpissebedden en vlokreeftjes. Kannibalisme kan optreden, want zij schromen dan niet hun leeftijdgenoten te nuttigen. Volwassen snoeken hebben een voorkeur voor vis; ze jagen vooral op zieke en verzwakte exemplaren en hebben dus een belangrijke functie in het ecosysteem. Op de menulijst staan verder amfibieën, kreeftachtigen, ook wel eigen jongen en knaagdieren waaronder de muskusrat. Wat de laatste soort betreft fungeert de snoek als een natuurlijke bestrijder. Jonge watervogels worden van onder de waterspiegel belaagd en naar beneden getrokken. Snoeken worden gemiddeld tussen de vijf en vijftien jaar oud; er zijn echter ook leeftijden bekend van 25-30 jaar (Froese en Pauly, 2005).

Verspreiding in Nederland Zoals ook bij veel andere vissoorten het geval is, lijkt

ook de snoek in Zeeland niet of nauwelijks aanwezig te zijn. Verder komt hij vrijwel overal voor op plaatsen met een gunstige habitat. Het is één van de meest algemene vissoorten in Nederland. Sinds het midden van de vorige eeuw is de stand sterk teruggelopen. Dit verschijnsel wordt toegeschreven aan de eutrofiëring van het water.

Verspreiding in Eemland De Jong (2003) vermeldt dat de presentie in de

Eempolders laag is. Het onderzoek in 2007-2008 leverde echter tientallen monsterpunten op waar snoeken zijn aangetroffen. In de Polder Arkemheen en de Putterpolder was de soort in 1975-1977 één van de veel in brede watergangen voorkomende soorten.

Bijzonderheden, bedreigingen en bescherming Snoeken staan bekend om hun

vraatzucht. Er zijn heel wat verhalen over grote zoogdieren en zelfs enkele van mensen die zijn aangevallen. Op de betrouwbaarheid van dit soort verhalen zal in het overgrote deel het een en ander zijn af te dingen. In Engeland is het vlees van snoeken eeuwenlang beter gevonden dan dat van de zalm (Brehm, z.j.). Er zijn nogal wat spreek-woorden die op de snoek betrekking hebben. Dat zijn: Hij heeft een snoek gevangen (Hij is in het water gevallen), Hij zoekt snoeken op zolder (Nutteloos werk verrichten), Dat is een grote snoek (Een hooggeplaatst mens zijn), Hij is te vinden als een snoek op zolder (Iemand die nooit is te vinden), Kijken als een snoek op zolder (Verbaasd kijken), Hij is zo bedreven als een snoek op zolder (Daar heeft hij absoluut geen verstand van) (Walters, 1995).

Een hele mooie is ook: Zich gedragen als een snoek in een karpervijver ofwel een agressieve figuur in een gezelschap van zich gezapig gedragende personen ( Geerts en Heestermans, 1989).

De snoek wordt op dit moment niet bedreigd en geniet geen speciale bescherming. Hij staat niet vermeld in de Habitatrichtlijn en evenmin op de Rode Lijst en de provinciale Oranje Lijst van de provincie Utrecht.

De snoek heeft een voorkeur voor plantenrijk water, hoewel oudere dieren ook voorkomen in dieper en minder helder water. Voor de voortplanting gaat de snoek op zoek naar ondiepe, vegetatierijke oeverzones of ondiepe sloten.

Snoekbaars – Sander lucioperca