• No results found

Aantal monsterpunten: 2 (1%) Habitatrichtlijn: -

Flora- en faunawet: - Rode Lijst: gevoelig Oranje Lijst: -

Kenmerken De paling, ook wel aangeduid als Europese aal, behoort tot de familie

van de Anquillidae, die op haar beurt onder de orde van de palingachtigen valt. Palingen zijn slangvormige vissen met een langgerekt rolrond lichaam. Over de rug loopt een lange ononderbroken vinzoom die overgaat in de kleine afgeronde staartvin. De borstvinnen zitten direct achter de kop; buikvinnen ontbreken. De kop is vrij klein en bevat kleine ogen. De kleur loopt uiteen van bruin tot zwart; de lichte wit lijkende buik contrasteert daar sterk mee. Die kan wisselend zijn door de leeftijd die de paling heeft, maar ook bepaald worden door het gebied waar hij zich ophoudt. Zo zijn er diverse kleurvariëteiten mogelijk. Palingen in veengebieden die bijna helemaal zwart zijn, in beken levende geelachtig gekleurde exemplaren, of gevlekte exemplaren. De grootste lengte die ooit bij een paling is vastgesteld bedraagt 155 centimeter (Müller, 1975); de zwaarste (uit Zweden) woog 7,65 kilogram (Svärdson, 1972). Palingen kunnen heel oud worden; het oudste exemplaar had de memorabele leeftijd van 85 jaar (Deelder, 1984).

Hoe bekend de paling is blijkt uit de volgende volksnamen: aal, bakaal, biezenbijter, blinker, breedbek, dikkop, fijnkop, grofaal, haper, jankop, koppe, nebaal, nebbeling,

oranje aal, robber, ropaal, roode aal, schieraal, schoenveter, slokker, spitskop, tetting, tochtaal en zilverpaling.

Links een glasaal en rechts een volwassen paling.

Ecologie De paling beschikt over een zeer groot aanpassingsvermogen. Zijn

leefgebied hoeft maar aan weinig voorwaarden te voldoen. Een bijzondere is dat zijn natuurlijke habitat vanuit zee bereikbaar is. Het is een soort die opgroeit in zoet water, maar dit voor zijn voortplanting verlaat om naar zout water te trekken. Zij zwemmen daarvoor naar de Saragossazee in de Atlantische Oceaan. Er wordt aangenomen dat dit hun paaigebied is (figuur 5). De daar geboren aallarven trekken met behulp van oceaanstromingen naar Europa en Noord-Afrika en zwemmen als glasalen in april - mei daar de rivieren binnen en verspreiden zich over de zoete wateren. Het soort watertype en bodemsoort zijn niet van belang. Om die te bereiken kruipen zij desnoods over land of beklimmen steile obstakels. Zowel ondiep smalle sloten als brede diepe wateren worden gekoloniseerd. Over korte afstand zijn ook allerlei trekbewegingen mogelijk. Het watertype bepaalt tot hoever zich die dagelijks uitstrekken. De afstand kan uiteenlopen van 100 meter in kleine wateren tot 30 kilometer in grote rivieren. Verder kunnen seizoensverplaatsingen optreden in herfst en voorjaar van exemplaren die niet te ver van zee leven. Zij zakken af en toe de rivieren af, zoeken er voedsel en gaan weer op weg naar hun oorspronkelijke leefgebied. Tussen de vijf en tien jaar na hun aankomst gaan de palingen op weg naar het zoute water voor hun voortplanting.

Figuur 5. Schema levenscyclus Europese aal. Bron: Wikipedia internet.

In het leefgebied moeten plekken aanwezig zijn waar de paling zich kan verbergen. Een zachte modderige of zandige bodem of oever kan die gelegenheid bieden. Hiervoor kunnen ook waterplanten dienen, maar ook wortelstelsels, holen in de oever en diverse soorten obstakels.

Palingen zijn lichtschuw en vooral ’s nachts actief. Het zijn alleseters, waarbij bijna alle waterorganismen op de menulijst staan. Vers aas wordt niet versmaad en ook kleine diertjes die in het water terecht zijn gekomen worden gegeten.

Verspreiding in Nederland Er is vrijwel geen watertype waarin geen paling

voorkomt. Als dat niet het geval is, komt dat door de versnippering van het landschap en aanwezige barrières. Opgroeigebieden zijn dan niet meer bereikbaar. Dit verschijnsel heeft in de twintigste eeuw geleid tot introductie van voor de kust en in riviermondingen gevangen glasalen.

De Jong (2003) meldt dat palingen vrijwel overal voorkomen in Nederland. De presentie in West-Nederland is het grootst; in het oosten van het land minder, vooral in Drenthe en Overijssel. De recent verschenen vissenatlas van Groningen-Drenthe laat een verspreidingsbeeld van de paling zien, waarin de soort ruim is vertegenwoordigd (Brouwer et. al., 2008). Het verspreidingsbeeld van de paling in de vissenatlas van Overijssel laat een regelmatig verspreid voorkomen zien. De soort is dan ook in 40% van de kilometerhokken waargenomen (Crombaghs et al., 2002) en de presentie is minder schaars als doet vermoeden. Let wel! De aanwezigheid van de paling zegt niets over de daadwerkelijke aantallen die in een gebied aanwezig kunnen zijn. En daarmee zegt het dus ook niets over of het wel niet goed gaat met de paling (trends).

Verspreiding in Eemland Uit het oostelijk deel van de provincie, waar Eemland in

ligt, zijn tot en met 1990 slechts twee waarnemingen bekend. Daarna tot 2003 zijn dat er drie (De Jong, 2003). In 2007 - 2008 zijn tijdens het onderzoek alleen palingen gevangen in twee waaien (Ottburg en Jonkers, 2009). Het vermoeden bestaat dat de soort op nog veel meer plaatsen aanwezig is, maar de gebruikte vangmiddelen en

methode voor deze soort waren niet toereikend. In 1975 - 1977 was de soort bewoner van de brede watergangen in de Polder Arkemheen en de Putterpolder (Dirkse, 1992). Gedetailleerdere informatie ontbreekt.

Bijzonderheden, bedreigingen en bescherming

De benaming paling of aal is plaatsgebonden. De naam slaat op dezelfde vissoort. Anthony van Leeuwenhoek schreef op 25 juli 1684: Onder de visschen die onse rivieren of wateren voort brengen, kan ik maar twee soorten van visschen die men seijt dat geen schobbens hebben, de eene soort wort alhier genoemt Ael en Paling, en in andere steden wertse wel alleen met den naam van Ael genoemt.

Het kan haast niet uitblijven dat de naam in spreekwoorden en gezegden veel gehanteerd wordt. Veelal slaan die op het uiterlijk van de aal. Het is een hele reeks: Aal is geen paling. Hij is zo glad als een aal. Het is een gladde aal. Hij is te vangen als een aal bij de staart. Zo mager als een aal. Een aal bij de staart hebben. Aan een goed visser ontsnapt wel eens een aal. Hij ontwringt zich als een aal.

Paling is een smakelijke vis en wordt gekookt of gerookt gegeten. Vroeger werd hij ook ingemaakt. De soort is een gewild handelsartikel. De palingvangst is altijd van groot economisch belang geweest. Alleen al in de vroegere Zuiderzee werd in 1896 bijna 250.000 kilogram paling gevangen, die ruim 70.000 gulden opbracht. Voor die tijd was dat een enorm groot bedrag. In sommige jaren was de vangst twee keer zo groot (Brehm, z.j.). Om paling te kunnen bemachtigen was een grote verscheidenheid aan vistuig in omloop. Zo waren er onder meer aaldobbers, aalfuiken, aalkasten, aalkorven, aalkubben, aalrepen, aalzegen, ankerkuil, molenzakken, raamnetten, tjoelen en werplijnen. In het boerenbedrijf werden de stevige en duurzame palingvellen gebruikt als worgels, een band waarmee men de ‘klop’ aan de dorsvlegel vastmaakte.

De palingstand staat onder druk en gaat achteruit. De factoren die dit veroorzaken zijn niet helemaal duidelijk. Die kunnen liggen bij ontwikkelingen in de Atlantische Oceaan of op het continent. In het eerste geval zou de klimaatverandering een rol kunnen spelen. In het tweede geval een complex van factoren: habitatvermindering, inpolderingen, waterkrachtcentrales, dammen, stuwen, gemalen, aalscholver, visserij, (overbevissing) en parasieten. Er zijn ook vermoedens dat overbevissing of verontreinigingen de voortplanting en trek belemmeren.

De soort staat niet vermeld in de Habitatrichtlijn, maar hij is wel beschermd. In 2007 is hij de op de Rode Lijst geplaatst als bedreigde diersoort. Hij komt nog niet voor op de provinciale Oranje Lijst van de provincie Utrecht.

Pos – Gymnocephalus cernua