• No results found

Habitatrichtlijn: - Flora- en faunawet: - Rode Lijst: - Oranje Lijst: -

Kenmerken De brasem is ondergebracht bij de familie van de karperachtigen

(Cyprinidae) en kan verward worden met andere vertegenwoordigers van die familie. Dat geldt dan vooral voor de kolblei en minder voor blankvoorn en winde. De brasem is echter te onderscheiden door zijn betrekkelijk kleine kop in verhouding tot het lichaam, hoge rug en afgeplatte flanken. Grote brasems hebben dikwijls een knik achter de kop. De rughoogte varieert van 30% tot 40% van de totale lengte. Ook zijn de schubben wat fijner.

Brasems hebben een korte driehoekige rugvin en een lange anaalvin, die een kwart van de lichaamslengte kan uitmaken. Van de kolblei verschilt de brasem door de grootte van het oog, die kleiner is dan de afstand van de punt van de bek tot aan de voorste rand van het oog. Het aantal rijen schubben tussen de zijlijn en de voorzijde van de rugvin is bij de brasem 12-14 (de zijlijnschub niet meegeteld). Bij de kolblei zijn dat er 8 tot 10. De kolblei heeft bovendien korte borstvinnen, die niet tot de basis van de buikvinnen komen. Dit in tegenstelling tot de brasem, waar dit wel het geval is. Verder is de kolblei meer zilverachtig van kleur.

De bovenzijde van de kop en rug zijn donkergrijs en laten nogal eens een zwarte glans zien, die soms overeenkomst vertoont met een groen of goudachtige weerschijn. Bij wat oudere brasems zijn de flanken geelbruin tot bronskleurig; die van de jonge vissen zilvergrijs. De buik is vrijwel wit, borst- en buikvinnen zijn lichtgrijs, de ander vinnen donkergrijs. De maximum lengte die in Nederland is vastgesteld bedraagt 70 centimeter. Bijnamen zijn bliek, blei, bleitje, briesem, platter en scheerbliek.

Ecologie Er worden door deze soort weinig voorwaarden gesteld aan zijn leefmilieu.

De brasem is een algemeen voorkomende vissoort, die het etiket opgeplakt heeft gekregen, dat hij bijdraagt aan de verslechtering van de waterkwaliteit. Het is één van de vele voorbeelden waarbij oorzaak en gevolg nogal eens door elkaar gehaald worden.

Oorspronkelijk hield de brasem zich alleen op in stilstaande wateren, waarvan meren een voorbeeld zijn en in traag stromende wateren, zoals benedenlopen van rivieren, in de zogenaamde ‘brasemzones’. Tegenwoordig houdt hij zich zowel op in heldere, ondiepe, rijk begroeide polderwateren, als in vrijwel geheel troebele, bijna onbegroeide watersystemen waaronder scheepvaartkanalen. In de eerstgenoemde habitat kan hij zich het best ontplooien.

Wanneer de leefomstandigheden minder goed zijn door voedselrijk en troebel water, gaat het de brasem minder voor de wind. Er ontstaan dan zogenaamde kommervormen, die langzaam groeien en zich dan al voortplanten bij nog geringe afmetingen.

De brasem is één van de vissoorten die het grootste deel van zijn leven in scholen leeft. Met het aanbreken van het voorjaar gaat hij met die scholen op weg naar de paaigebieden. De eieren worden indien aanwezig afgezet op waterplanten: als die ontbreken gebeurt dat op andere objecten in het water met een enigszins harde ondergrond. Het voorkomen van waterplanten in het voortplantingsgebied is dus geen absolute voorwaarde. Nadat de paaitijd is afgelopen delen de scholen zich op in kleinere groepen van baarzen met zowat dezelfde lengte en leeftijd.

Na de voortplanting vertoeven volwassen brasems vooral in open water. In de herfst en winter houden brasems zich op in scholen, niet ver van de bodem. Zeer oude brasems gedragen zich als solitair of leven bij groepjes van slechts enkele exemplaren. Brasems zijn in het bezit van een uitstulpbare bek met daarbij ook nog kieuwboogaanhangels. Samen vormen die een verfijnd zeefsysteem. Dierlijk plankton kan hiermee worden verzameld. Tegelijkertijd is een brasem in staat voedsel van de bodem te bemachtigen en bijvoorbeeld muggenlarven en andere bodembewoners uit de modder te zeven. Door zijn aanpassingen voelt hij zich uitstekend thuis in voedselrijk water met hoge dichtheden van kleine waterorganismen.

Verspreiding in Nederland De brasem is na de blankvoorn en de baars de derde in

het rijtje van meest algemene vissoorten in ons land. Hij ontbreekt of komt weinig voor in Zeeland en op de Veluwe.

Verspreiding in Eemland De vangsten van brasem beperkten zich bij het hier

beschreven onderzoek hoofdzakelijk tot de waaien. Aan de oostzijde van de Eem werd hij slechts in één waai aangetroffen. Uit de periode 1900 - 2002 zijn enkele waarnemingen bij de Eem bekend en iets meer uit het gebied oostelijk tot aan de provinciegrens (De Jong et al., 2003). Voor Arkemheen en de Putterpolder wordt gemeld dat de soort voorkomt in de brede watergangen (Dirkse, 1992).

Bijzonderheden, bedreigingen en bescherming Er zijn kruisingen vastgesteld

tussen kolblei, blankvoorn, ruisvoorn en andere karperachtigen.

Helder water met een grote rijkdom aan waterplanten was tot het midden van de 20e

eeuw vrijwel overal aanwezig. Sindsdien veranderde de situatie in een troebele algensoep, met de brasem als enige overgebleven vissoort. In die tijd ontstond het woord ‘verbraseming’. De Zwarte Piet werd toegespeeld aan de brasem. Die zou verantwoordelijk zijn voor de verrijking. Niet hij was de boosdoener, het waren meststoffen, die voor verrijking verantwoordelijk waren. Toch was hij niet geheel van alle smetten vrij. Jonge brasems aten watervlooien, die anders de algen in toom zouden houden. Voor het verbeteren van de waterkwaliteit kan het indammen van een deel van de visstand en dan met name brasem een bijdrage leveren (Meijer, 2000). De brasem is niet beschermd, staat niet vermeld in de Habitatrichtijn en behoort niet tot de soorten van de Nederlandse Rode Lijst en de Oranje Lijst van de provincie Utrecht.

De brasem is een geliefde vis bij sportvissers. Vangsten van brasems van vier kilogram of meer zijn geen uitzonderingen. Er zijn al brasems gevangen met een gewicht boven de zes kilo. Belangrijkste predatoren van brasems zijn snoek, snoekbaars en aalscholver. Naarmate de vis een hoger ontwikkelde rugvin krijgt is deze voor snoek en snoekbaars moeilijker in te slikken.

Driedoornige stekelbaars – Gasterosteus asculeatus