• No results found

I. 1.4.1.2 Beperkt mosaïcisme van de placenta en uniparentele disomie

I.1.4.2 Snelle aneuploïdie detectie

FISH  (fluorescence  in  situ  hybridization)  en  PCR  (quantitative  fluorescence  polymerase  chain  reaction)  op  niet  gekweekte amniocyten en chorion villi kunnen vaak voorkomende chromosoom aneuploïdieën snel detecteren (1‐2  dagen).  De  meest  verspreide  prenatale  applicatie  van  FISH  is  de  snelle  detectie  van  frequent  voorkomende  aneuploïdieën,  waarbij  chromosoomspecifieke  probes  gebruikt  worden,  gericht  op  niet‐delende  cellen  uit  vruchtwater of CVS stalen. Voor weinig voorkomende structurele abnormaliteiten, zoals microdeletie syndromen,  cryptische  of  subtiele  duplicaties  en  translocaties,  complexe  herschikkingen  en  merkerchromosomen  in  geselecteerde gevallen brengen verschillende FISH applicaties een verbeterde resolutie bovenop de conventionele  karyotypering.4 Deze vaak commercieel verkrijgbare kits blijken  een zeer sensitieve en specifieke methode te zijn. 3  Een  andere  benadering  is  de  multiplex  PCR  essay.  Hiermee  kan  men  ook  de  meeste  belangrijke  numerieke  chromosoomafwijkingen  opsporen  in  1  tot  2  dagen.  PCR  gebruikt  fluorescerende  primers  om  chromosoomspecifieke repeat sequenties (microsatellieten en short tandem repeats) te vermenigvuldigen. Hierna  kunnen  de  producten  met  de  juiste  software  en  een  automatisch  genetisch  analysetoestel  gevisualiseerd  en  gekwantificeerd  worden.  Ook  deze  kits  zijn  commercieel  verkrijgbaar  en  de  methode  voor  niet‐mosaïsche,  vaak  voorkomende aneuploïdieën is vergelijkbaar met die van FISH. Het grootste voordeel van PCR boven FISH is dat het  kosteneffectiever is, zeker wanneer grotere staalaantallen verwerkt worden. Daarom wordt in Europa steeds meer  PCR gebruikt. 3 

Er komt nu een debat op gang of snelle aneuploïdie detectiemethodes gebruikt moeten worden als een toevoeging  bij traditionele karyotypering of als een alleenstaande analyse, zeker bij sommige indicaties voor invasieve testen  voor chromosomale defecten. 3 

Deel I  I.1 Prenatale screening en diagnostiek  Jolijn Neels  14  I.1.4.3 Monogene aandoeningen  

Er zijn op dit moment 380 genen verbonden met monogene afwijkingen. Een screeningsgewijze toenadering van al  deze  afwijkingen  is  niet  haalbaar,  laat  staan  gewenst.  Identificatie  van  de  patiënten  die  er  het  meeste  voordeel  uithalen  gebeurt  vooral  aan  de  hand  van  familiegeschiedenis  en  etnische  achtergrond.  In  bepaalde  populaties  wordt  wel  gescreend  voor  bepaalde  genetische  aandoeningen,  zoals  voor  het  dragerschap  van  het  mucoviscidosegen bij de blanke populatie in de USA en voor hemoglobine afwijkingen in Engeland. 3 

Het  doel  van  DNA  gerelateerde  prenatale  diagnose  is  bijna  altijd  om  te  bepalen  of  de  foetus  het  ziekteveroorzakend gen geërfd heeft. Wanneer de mutatie niet direct geïdentificeerd kan worden, doordat het gen  te groot is of het patroon van mutaties te groot, kan men linkage analysis gebruiken om de mutatie op te sporen in  de familie. Wanneer mogelijk, is het belangrijk de familie te onderzoeken met moleculaire genetische testen om de  aan de ziekte gerelateerde mutaties te identificeren vooraleer zich aan de prenatale diagnose te wagen. Alleen dan  kan het koppel beginnen aan de zwangerschap met volledige kennis van alle mogelijke opties. 3  

Voor  vele  erfelijke  metabole  aandoeningen,  is  het  meestal  gemakkelijker  om  een  prenatale  diagnose  te  maken  gebaseerd op een enzymatische of een andere biochemische essay dan te gaan zoeken naar een private familiale  mutatie. 3  

I.1.4.4 Genetische analyse op enkelvoudige embryocellen 

Bij  genetische  analyse  voor  PGD  wordt  gebruik  gemaakt  van  PCR  of  FISH.  Monogene  afwijkingen  worden  aangetoond  na  PCR  amplificatie.  Gelinkte  of  niet‐gelinkte  merkers  worden  vaak  gebruikt  in  een  fluorescent  multiplex  PCR  reactie  om  potentiële  contaminatie  en  allel  dropout  te  ontdekken.  Dit  fenomeen  kan  leiden  tot  misdiagnose, wanneer slechts een van de 2 allelen wordt geamplificeerd gedurende PCR, waardoor heterozygote  cellen  homozygoot  lijken.  Na  amplificatie  lijkt  immers  slechts  1  soort  allelen  aanwezig,  in  plaats  van  2  zoals  het  geval  is  bij  heterozygote  cellen.  FISH  wordt  gebruikt  voor  geslachtsbepaling  (bij  X‐gebonden  ziekte),  structurele  chromosoomafwijkingen en aneuploïdie screening. 3 

I.1.5 TOEKOMSTPERSPECTIEVEN 

Uit  bepaalde  studies  blijkt  dat  sequentiële  en  voorwaardelijke  screening  voor  Down  Syndroom  meer  kosteneffectief  zijn  dan  de  huidige  screeningsmogelijkheden,  terwijl  de  voordelen  van  vroege  diagnose  en  verbeterde  resultaten  behouden  blijven.  Bij  sequentiële  screening  bepaalt  het  resultaat  van  de  eerste  trimesterscreening  of  screening  in  het  tweede  trimester  geïndiceerd  is.  Bij  voorwaardelijke  screening  worden  vrouwen na de eerste trimesterscreening in drie groepen ingedeeld naargelang hun risico op een foetus met een  afwijking.  Afhankelijk  van  dit  risico  krijgen  zij  een  diagnostische  test,  tweede  trimesterscreening  of  geen  verdere  screening aangeboden. Het doel van de studies is het vergelijken van de sociale kosten van elk screeningsprotocol  (screeningstesten,amniocentese, management van de complicaties en kosten van de zorgen voor levend geboren  kinderen met Down syndroom), het aantal foetussen met Down syndroom dat geïdentificeerd en geboren wordt,  het  geassocieerde  aantal  kwaliteitsvolle  levensjaren  en  de  kostenbaten  verhouding.  Uit  de  studie  blijkt  dat  voorwaardelijke  screening  veel  voordeliger  is  dan  alle  andere  protocols.  Niet  alleen  is  er  een  groot  economisch  voordeel, er is ook een lagere vals positieve ratio waardoor minder procedure gerelateerd vruchtverlies optreedt. 

Hierdoor bleek het aantal kwaliteitsvolle levensjaren het hoogst. 9‐11   

Andere  universele  screening  zal  vermoedelijk  aangeboden  worden  aan  ouders,  zoals  voor  spinale  musculaire  atrofie  met  een  dragerfrequentie  van  1/50  in  Europa.  Dit  is  een  ernstige  neurodegeneratieve  ziekte  waarvoor  slechts een zeer gelimiteerde behandeling mogelijk is. Met prenatale testen zou 94% van de gevallen opgespoord  kunnen worden. 3 

 

Een  echografische  merker  die  de  laatste  tijd  in  de  aandacht  komt,  is  het  foetaal  neusbeentje.  De  afwezigheid  of  hypoplasie hiervan tussen 11 en 14 weken bij echografische 1e trimesterscreening werd beschreven door Cicero et  al.  en  heeft  een  detectiegraad  voor  Down  syndroom  van  73%  met  een  FPR  van  0,5%.  Gecombineerd  met  nekplooimeting  en  maternele  leeftijd  geeft  dit  zelfs  een  detectiegraad  van  85%  met  FPR  1%.  Ook  bij  2e  trimesterscreening kon een zeer hoge detectiegraad aangetoond worden, hier steeg echter ook de FPR. 4 Bij verder  onderzoek  bleek  de  detectieratio  68,8  te  zijn  en  de  FPR  afhankelijk  van  de  afkomst  van  de  moeder  (9%  bij  Afro‐

Amerikanen, 5% bij Aziaten, 2,2% bij Kaukasiërs). De FPR bleek ook afhankelijk van de kruin‐romp lengte en van de 

Deel I  I.1 Prenatale screening en diagnostiek  Jolijn Neels  15  nekplooibreedte.  Wanneer  echter  het  neusbeentje  duidelijk  normaal  aanwezig  is,  verlaagt  dit  de  kans  op  Down  syndroom. 6 Aangezien de evaluatie van het neusbeentje technisch vrij moeilijk is, is de test gelimiteerd wat betreft  bruikbaarheid als screeningstest. Vooraleer het neusbeentje als screening gebruikt kan worden, zijn training en een  kwaliteitsverzekerend  programma  nodig.  Wanneer  echter  bij  routine  echografie  het  gezichtje  in  profiel  gezien  wordt  en  het  neusbeentje  afwezig  of  hypoplastisch  lijkt  te  zijn,  is  dit  een  aanwijzing  om  verder  onderzoek  te  verrichten. 5 

 

Comparative  genomic  microarray  is  een  recentere  techniek  voor  identificatie  van  constitutionele  chromosoomafwijkingen.  Hierbij  wordt  het  genoom  van  een  patiënt  aan  de  hand  van  een  reeks  fragmentjes  vergeleken  met  een  controlegenoom.  Dit  maakt  de  identificatie  van  onregelmatigheden  mogelijk  die  eerder  niet  detecteerbaar  waren.  Hoe  groot  de  detectieratio  is,  is  afhankelijk  van    de  reeks  fragmentjes:  of  deze  het  hele  genoom  dekken  of  slecht  een  specifieke  regio.  Gezien  de  hoge  kosten  van  de  conventionele  typering,  is  het  mogelijk dat in de toekomst de microarrays deze gaan vervangen. 3 

 

Men  heeft  reeds  10  jaar  onderzoek  gedaan  naar  celvrije  nucleïnezuren  (cffDNA/RNA)  die  circuleren  in  het  maternele plasma, om monogene en chromosoom afwijkingen op te sporen op een niet invasieve manier. Hieruit  zijn ondertussen 2 klinische applicaties gekomen. 

De  eerste  is  de  foetale  geslachtsidentificatie  voor  X‐gebonden  afwijkingen  en  voor  het  opvolgen  van  congenitale  adrenale hyperplasie om te voorkomen dat aangetaste meisjes mannelijke geslachtskenmerken ontwikkelen tijdens  het  foetale  leven.  De  tweede  applicatie  is  rhesus  D  bloed  genotypering  van  de  foetus  in  het  management  van  isoimmunisatie. Deze technieken worden echter nog maar in enkele laboratoria in Europa gebruikt. 3 

Actuele methodes laten ook toe enkele paternaal overgeërfde en de novo allelen op te sporen, misschien zal ook  monitoring  van  de  foetale  ontwikkeling  en  screening  voor  pre‐eclampsia  mogelijk  worden.  De  vraag  is  echter  of  deze  technieken  de  disstress  bij  ouders  zal  kunnen  reduceren.  Ook  het  vooruitzicht  dat  het  aantal  zwangerschapsbeëindigingen op grond van invaliditeit zal stijgen, wordt bekritiseerd. 3 

 

Het vermogen om een vroege diagnose te bekomen, is een stap voorwaarts in de richting van een adequate foetale  behandeling.  Het  geeft  ons  tijd  voor  counseling  en  om  te  beslissen  of  therapie  haalbaar  en  aangewezen  is. 

Verschillende  echogeleide  therapieën  zijn  mogelijk  zoals:  minimaal  invasieve  therapeutische  procedures,  manipulatie  van  vruchtwater,  transfusie  van  bloedproducten,  drainage  en  shuntprocedures  en  innovatieve  experimentele therapie zoals in utero transplantatie van stamcellen of endoscopische foetale chirurgie. 3 

 

De  auteurs  van  ‘State  of  the  art  in  prenatal  diagnosis’  besluiten  hun  hoofdstuk  met  de  stelling  dat  prenatale  detectie van genetische afwijkingen zal blijven ijveren vòòr de interventies die enerzijds de geboorte‐incidentie van  aandoeningen vermindert en die anderzijds families en medisch personeel meer tijd geeft om zich voor te bereiden  op de aandoening, om een behandeling uit te voeren en om informatie te geven voor verdere familieplanning. 3 

 

Deel I  I.2 Aanbevelingen in Vlaanderen  Jolijn Neels  16 

I.2 AANBEVELINGEN IN VLAANDEREN  I.2.1 DOMUS MEDICA 

Deze  aanbeveling  rond  prenatale  diagnostiek  is  opgenomen  in  de  aanbeveling  zwangerschapsbegeleiding.  Ze  is  beschikbaar  via  Domus  Medica.  Domus  Medica  is  de  overkoepelende  organisatie  van  de  Vlaamse  huisartsen.  De  aanbeveling  is  opgesteld  door  een  multidisciplinair  team  van  huisartsen  en  gynaecologen  in  2006  en  is  op  verschillende niveaus getoetst. De aanbeveling is zeer uitgebreid, daarom willen we ons hier enkel toespitsen op  het deel over prenatale screening en diagnose. 1 

I.2.1.1 Informatie 

De  aanbeveling  is  opgebouwd  rond  een  stroomdiagram  (zie  rechts). Tijdens een eerste consult op 6 à 8 weken wordt van de  arts  verwacht  een  grondige  anamnese  af  te  nemen  naar  aanwezigheid  van  risicofactoren  voor  erfelijke  aandoeningen. 

Zo kunnen risicogroepen opgespoord worden en kan eventueel  verwezen  worden  naar  een  geneticus.  Aan  alle  zwangere  vrouwen  wordt  prenataal  onderzoek  aangeboden.  Om  tot  een  informed  consent  hierover  te  komen,  moet  adequate  informatie  gegeven  worden.  De  aanbeveling  biedt  de  arts    3  vragen aan  waaronder hij deze informatie kan bundelen. Deze  vragen  kunnen  dan  ook  leiden  tot  een  informed  consent  op  3  verschillende vlakken.   

1 Welke onderzoeken bestaan er en wat is de betekenis van de  resultaten? De resultaten blijven een berekening van een risico  en dit is bij een normale test niet nul. 

2 Welke stappen zijn er in het prenatale onderzoek? Vraag naar  de bereidheid om bij een positieve test over te gaan tot invasief  onderzoek. 

3  Welke  beslissing  zal  de  zwangere  vrouw  nemen  als  de  prenatale  diagnose  aangeeft  dat  het  kindje  afwijkingen  vertoont? 

De  beslissing  om  al  dan  niet  te  screenen  blijft  hoe  dan  ook  moeilijk.  Ongeveer  30%  van  de  vrouwen  met  een  positieve screening heeft achteraf spijt dat ze akkoord gegaan is met de screening. Daarnaast is het moeilijk opvang  te  bieden  bij  vals  positieve  testen.  Als  de  zwangere  vrouw  geen  verdere  screening  wil,  wordt  dit  best  expliciet  vermeld bij verwijzing naar en/of uitvoering van de eerste echografie. 1 

I.2.1.2 Screening naar aneuploïdie 

De huisarts kan aan de hand van tabellen het risico op aneuploïdie bepalen volgens de leeftijd van de moeder en de  zwangerschapsduur.  Bij  een  indicatie  voor  prenatale  diagnostiek  kan  een  zwangere  vrouw  dan  doorgestuurd  worden  naar  een  erkend  centrum  voor  genetica.  Men  opteert  nu  echter  voor  een  combinatie  van  testen: 

biochemische  merkers  en  echografie.  Tussen  11  en  14  weken  worden  in  het  materneel  bloed  PAPP‐A  en  β‐hCG  opgespoord  en  wordt  een  echografische  screening  uitgevoerd.  Hierbij  wordt  een  nekplooimeting  uitgevoerd  en  gekeken naar het os nasale. 1 

I.2.1.3 Echografie 

De Belgische ziekteverzekering laat 1 echografie toe in elk van de 3 trimesters. De aanbeveling raadt dan ook aan  om  in  elk  trimester  één  echografie  uit  te  voeren.  De  eerste  trimester  echografie  wordt  gepland  tussen  11  en  14  weken,  zodat  dit  samen  kan  gebeuren  met  de  vroege  aneuploïdiescreening.  Aan  de  hand  van  deze  echo  kan  de  duur  van  de  zwangerschap  worden  bepaald  en  eventueel  een  meerlingzwangerschap  worden  vastgesteld.  Bij  de  tweede trimester echografie gebeurt een uitgebreid structureel onderzoek van de foetus. Dit gebeurt tussen de 18  en de 22 weken. Hiermee kan ongeveer 70% van de afwijkingen worden vastgesteld. 

Figuur 1: stroomdiagram prenatale diagnose 1 

Deel I  I.2 Aanbevelingen in Vlaanderen  Jolijn Neels  17  Een derde trimester echografie op 30‐32 weken geeft een iets hoger detectiepercentage van de afwijkingen. Het  nut ervan voor de zwangerschapsuitkomst is echter niet bewezen. 1 

I.2.1.4 Invasieve technieken 

Wanneer een verhoogd risico wordt vastgesteld, kan men invasieve diagnostiek uitvoeren.  

Een vlokkentest kan uitgevoerd worden tussen de 10e en de 14e week. Het resultaat is na 48‐72 uren bekend. De  transabdominale weg wordt als meest veilige beschreven. Nadeel van deze test is het risico op placentamosaïcisme  in  1  à  2  %.  Omwille  van  het  risico  op  ledematenafwijkingen  mag  de  vlokkentest  niet  voor  de  9e  week  gebeuren. 

Toch blijft de vlokkentest de beste methode in de vroege zwangerschap. Het miskraamrisico ligt tussen 0,5‐1%. 

Amniocentese  gebeurt  vanaf  15  weken.  Een  volledige  karyotypering  duurt  2  à  3  weken.  Bij  antecedenten  van  infecties kan amniocentese ook meer informatie verschaffen over de infectiegraad en toestand van het kind. Een  amniocentese voor 15 weken houdt teveel risico’s in en wordt dus liever niet uitgevoerd. 1 

I.2.1.5 Infecties 

De  aanbeveling  gaat  nog  verder  over  het  voorkomen  en  behandelen  van  bepaalde  infecties  tijdens  de  zwangerschap. Aangezien dit niet binnen het bestek van deze tekst ligt, gaan we hier niet verder op in.  

I.2.1.6 Besluit  

De  aanbeveling  zwangerschapsbegeleiding  wil  veel  verschillende  facetten  van  het  verloop  van  de  zwangerschap  bespreken en is hierdoor erg volumineus geworden. Dat maakt het minder eenvoudig te hanteren. Wat betreft de  prenatale  screening  geeft  de  aanbeveling  een  helder  en  beknopt  stroomdiagram  via  de  op  dit  moment  meest  aanvaarde  techniek,  namelijk  de  gecombineerde  test.  Van  de  andere  mogelijke  screeningstesten  is  enkel  een  effectiviteitvergelijkend schema aanwezig in een voetnoot, wat zeer beperkt is. Over de invasieve testen wordt net  voldoende  uitleg  gegeven  voor  een  heldere  uitleg  aan  de  patiënt.  Daartegenover  staat  dat  over  echografie  zeer  weinig  uitleg  gegeven  wordt.  Uit  de  aanbeveling  is niet  duidelijk waar  tijdens  de verschillende echografieën naar  gekeken wordt.  

Uit de aanbeveling blijkt niet goed of in Vlaanderen nu routinematig het os nasale wordt opgespoord of niet en of  dit een aanvaarde screeningstest is in Vlaanderen. De aan‐ of afwezigheid van het os nasale is internationaal nog  niet aanvaard als goede screeningstest en wordt in de meeste landen ook niet gebruikt op die manier, omdat het  zo moeilijk te kwantificeren is. 4‐6  

Naar  onze  mening  zou  een  meer  uitgebreide  aanbeveling,  losstaand  van  de  aanbeveling  rond  zwangerschapsbegeleiding, de informatie over prenatale screening en diagnostiek beter tot zijn recht doen komen. 

 

 

Deel II  II.1 Cijfergegevens  Anke Van Dijck  18 

II Deel II 

Anke Van Dijck  II.1 CIJFERGEGEVENS 

II.1.1 HET EUROCAT‐SYSTEEM  II.1.1.1 Inleiding 

Sinds juni 1989 registreert het Eurocat‐systeem alle aangeboren afwijkingen bij kinderen die geboren worden in de  provincie Antwerpen. Eurocat staat voor “European Registration of Congenital Anomalies”. De registratie gebeurt  in  Antwerpen  door  het  Provinciaal  Instituut  voor  Hygiëne,  in  samenwerking  met  de  Universiteit  Antwerpen  (departementen pediatrie, genetica en gynaecologie). Met de geanonimiseerde gegevens wordt onderzoek gedaan  naar bijvoorbeeld mogelijke oorzaken van de afwijkingen en eventuele risicofactoren of alarmsignalen, zodat men  kan werken aan preventie. Sinds 1 januari 1997 neemt het register gegevens op van het hele grondgebied van de  provincie. Ook andere Europese landen verzamelen hun gegevens op deze manier. 

Men  registreert  elke  congenitale  afwijking  bij  een  geïnduceerde  zwangerschapsonderbreking  omwille  van  die  afwijking,  bij  foetussen  geboren  na  20  weken  zwangerschap,  bij  levende  of  doodgeboren  pasgeborenen  en  bij  kinderen tot 1 jaar oud. De moeder moet woonachtig zijn in de provincie op het moment van de bevalling. 12‐14  II.1.1.2 Resultaten 

Over de registratieperiode van 1989 tot 2006 werd 2,75% van de kinderen geboren met een aangeboren afwijking. 

Metabole  aandoeningen,  congenitale  tumoren,  doofheid  en  een  aantal  andere  afwijkingen  worden  niet  in  alle  Eurocat‐registers  opgenomen.  Zonder  deze  aandoeningen  bedraagt  het  Antwerpse  cijfer  2,53%.  Europese  cijfers  zijn vergelijkbaar. 

89,8% van de geregistreerde kinderen werd levend geboren. 1,9% werd dood geboren. 8,3% van de kinderen kwam  ter wereld na geïnduceerde abortus. 

De prevalentie van levendgeborenen met een aangeboren afwijking in Antwerpen is hoger dan die in het globale  Eurocatregister.  De  gemiddelde  prevalentie  van  zwangerschappen  die  worden  beëindigd  omwille  van  een  aangeboren afwijking is lager dan het Eurocat‐gemiddelde. 

94,7% van de kinderen met een congenitale afwijking zijn eenling, 5,1% is lid van een tweeling en 0,2% is lid van  een drieling. 

Van de geregistreerde afwijkingen worden er 74% ontdekt voor of tijdens de eerste levensweek. 

Afwijkingen van het cardiovasculaire stelsel komen in de Antwerpse regio het meest voor, gevolgd door afwijkingen  van de ledematen. De prevalentie van bepaalde afwijkingen verschilt van het Europese gemiddelde.  

Een  aantal  afwijkingen  komt  minder  voor  in  Antwerpen  dan  in  het  gemiddelde  Eurocat‐land.  Dit  gaat  over  hartafwijkingen  (55,03  vs.  67,37  per  10000,  dit  geldt  vooral  voor  atrium‐  en  ventrikelseptumdefecten  want  transpositie  van  de  grote  vaten,  tricuspidalis‐  en  pulmonalisklepstenosen  komen  dan  weer  meer  voor),  chromosoomafwijkingen (23,42 chromosoomafwijkingen vs. 31,84 per 10000 geboortes), buikwanddefecten zoals  gastroschisis en afwijkingen van het spijsverteringsstelsel (14,57 in Antwerpen vs. 17,21 per 10000). 

Een  aantal  afwijkingen  komt  dan  weer  meer  voor  in  Antwerpen.  Daaronder  vallen  vooral  de  lidmaatafwijkingen  (47,10  vs.  39,72  per  10000,  dit  geldt  vooral  voor  klompvoeten,  heupluxaties  en  polydactylie  en  ook  voor  reductiedefecten  van  de  ledematen).  Ook  afwijkingen  van  het  zenuwstelsel,  het  spier‐  en  skeletstelsel,  het  urogenitaal  stelsel,  het  oog,  oro‐faciale  clefts,  huidafwijkingen,  genetische  syndromen  en  microdeleties  komen  meer voor. 

De meeste afwijkingen schommelen over de jaren. 

Er werden meer jongens dan meisjes geregistreerd met een aangeboren afwijking. De gemiddelde leeftijd van de  moeder is 28,7 jaar. De leeftijd vertoont een spreiding van 13 tot en met 51 jaar. 11,7% van de moeders was 35 jaar  of ouder. Het register toont een toename van de maternele leeftijd over de tijd, wat ook bij de totale geboortes in  Vlaanderen wordt vastgesteld.  

Zwangerschappen  die  onderbroken  worden  en  meerlingzwangerschappen  dragen  bij  tot  een  kortere  zwangerschapsduur en een lager geboortegewicht. Kinderen met een congenitale afwijking worden vaker te vroeg  geboren  en  hebben  vaker  een  laag  geboortegewicht  voor  hun  zwangerschapsduur.  In  de  periode  1989  tot  2006 

Deel II  II.1 Cijfergegevens  Anke Van Dijck  19  werd  75,4%  van  de  kinderen  geboren  na  meer  dan  36  weken.  82,1%  van  de  geregistreerde  kinderen  overleefde  langer dan 1 week. 12,8% leefde niet meer na 1 week. 

Het gebruik van geassisteerde bevruchting is 3,8% bij de geregistreerde kinderen. 12  II.1.1.3 Samenvatting 

In  de  periode  1989‐2006  werden  6559  kinderen  in  de  provincie  Antwerpen  geregistreerd  met  een  aangeboren  afwijking.  De  prevalentie  van  congenitale  aandoeningen  is  gemiddeld  2,75  per  100  geboorten.  Deze  prevalentie  schommelt doorheen  de jaren, zonder  een duidelijke  stijgende  of  dalende trend.  Sommige  afwijkingen  komen in  Antwerpen vaker voor dan in het gemiddelde Eurocat‐land, zoals gespleten lip, afwijkingen van de ledematen, het  zenuwstelsel,  het  urogenitaal  stelsel  en  van  het  spier‐  en  skeletstelsel.  Afwijkingen  van  het  hart,  het  spijsverteringsstelsel en de chromosomen waren minder in aantal dan het gemiddelde cijfer. 12 

Europese landen variëren sterk in de voorziening, toepassing en kwaliteit van prenatale screening, evenals in het  nemen van de beslissing om een zwangerschap voort te zetten. Dit draagt onvermijdelijk bij in de variatie tussen de  landen in  perinatale  en  kindermortaliteit,  en  ook  aan  de prevalentie  van congenitale anomalieën  bij  kinderen  en  kosten aan de gezondheidszorg. 12, 13, 13, 14

  II.1.2 PERINATALE STERFTECIJFERS 

Door  een  verbeterde  medische  technologie,  positieve  veranderingen  in  de  socio‐economische  toestand,  betere  perinatale zorg, adequatere detectie, diagnostiek, behandeling en preventie van congenitale anomalieën, en door  de  betere  gezondheid  van  de  moeders,  dalen  de  perinatale  sterftecijfers  wereldwijd.  Doordat  het  aantal  infectieziekten  teruggedrongen  wordt  en  malnutritie  minder  voorkomt,  zijn  congenitale  afwijkingen  nu  een  belangrijkere  oorzaak  van  perinatale  sterfte  geworden.  Prenatale  screening  wordt  in  vele  landen  in  toenemende  mate toegepast, waardoor  het  aantal  zwangerschapsbeëindigingen  na  een prenatale  diagnose stijgt.  Vele  van  de  aangedane foetussen zouden perinataal overleden zijn indien de zwangerschap voortgezet was. Bijgevolg kan men 

Door  een  verbeterde  medische  technologie,  positieve  veranderingen  in  de  socio‐economische  toestand,  betere  perinatale zorg, adequatere detectie, diagnostiek, behandeling en preventie van congenitale anomalieën, en door  de  betere  gezondheid  van  de  moeders,  dalen  de  perinatale  sterftecijfers  wereldwijd.  Doordat  het  aantal  infectieziekten  teruggedrongen  wordt  en  malnutritie  minder  voorkomt,  zijn  congenitale  afwijkingen  nu  een  belangrijkere  oorzaak  van  perinatale  sterfte  geworden.  Prenatale  screening  wordt  in  vele  landen  in  toenemende  mate toegepast, waardoor  het  aantal  zwangerschapsbeëindigingen  na  een prenatale  diagnose stijgt.  Vele  van  de  aangedane foetussen zouden perinataal overleden zijn indien de zwangerschap voortgezet was. Bijgevolg kan men