• No results found

I. 1.4.1.2 Beperkt mosaïcisme van de placenta en uniparentele disomie

III.1 BELEID OMTRENT DE ZWANGERSCHAPSAFBREKING

III.1.6 DE MORELE STATUS VAN DE FOETUS

III.1.6.2 Religieuze opvattingen

In  de  joodse  morele  traditie  heeft  de  foetus  niet  de  volledige  status  van  een  volwaardig  menselijk  wezen.  Voor  veertig dagen zwangerschap wordt de foetus beschouwd als “louter water”. Hoewel, er treden toch verschillende  meningen op omtrent de vraag of de vroege ontwikkeling de ernst van abortus vermindert of toch niet. Er heerst  een  unanimiteit  dat  abortus  is  toegelaten  wanneer  het  leven  van  de  moeder  op  het  spel  staat.  Een  minderheid  aanvaardt  een  abortus  wanneer  de  foetus  ernstig  gehandicapt  is.  Het  moet  hierbij  wel  gaan  om  een  ernstige  aandoening  zoals  Tay  Sachs  ziekte.  Abortus  wordt  niet  toegelaten  wanneer  de  foetale  overblijfsels  of  organen  gebruikt worden om iemand anders te redden. 41 

III.1.6.2.2 Het christendom 

De  Katholieke  Kerk  beschouwt  “ensoulment”  als  de  basis  voor  het  verwerven  van  menselijke  waardigheid.  Wat 

“ensoulment”  juist  betekent,  is  niet  goed  gekend.  Er  zijn  drie  verschillende  interpretaties  mogelijk.  Mogelijk  betekent “ensoulment” dat het menselijk wezen zich onderscheidt van andere wezens doordat hij rationeel is. In  dit geval is de ziel een ander woord voor rationaliteit. Anderzijds zou het kunnen dat “ensoulment” gebruikt wordt  als  een  metafoor  voor  de  speciale  relatie  tussen  God  en  mens.  Een  derde  mogelijkheid  is  dat  “ensoulment”  als  metafoor wordt gebruikt voor de opvatting dat menselijke wezens voor eeuwig zijn.  

 

De Katholieke Kerk meent dat “ensoulment” gebeurt op het moment van de conceptie en beschouwt abortus als  homicide.  Geen  enkele  reden,  ook  niet  wanneer  het  leven  van  de  moeder  in  gevaar  is,  rechtvaardigt  abortus. 

Abortus is moord en valt dus onder het gebod “Gij zult niet doden.”.  

Deze opvattingen van de Katholieke Kerk werden bekritiseerd in de recente jaren door tal van katholieke morele  theologen.  Vooral  de  opvatting  dat  “ensoulment”  gebeurt  op  het  moment  van  de  conceptie  stuit  op  weerstand. 

Het is immers gekend dat gedurende de eerste twee weken na de conceptie het fenomeen van samenkoming of  recombinatie nog optreedt. Deze kritiek heeft geleid tot de herziening van deze opvatting door het Vaticaan.  

Het Vaticaan heeft nu twee argumenten tegen abortus en voor het leven van het embryo geformuleerd. Hoewel de  onmiddellijke “ensoulment” moeilijk te bewijzen valt en de onwetendheid rond het feit of de foetus “ensouled” is  of niet, betekent abortus toch het nemen van een risico dat een “ensouled” menselijk wezen vermoord wordt.  

Het tweede argument benadrukt nog eens de waarde van het leven. Zelfs wanneer de foetus nog niet “ensouled” 

is, maar de mogelijkheid tot het worden van een “ensouled” wezen wel bestaat, betekent dit dat het wezen niet  mag aangeraakt worden. 

 

De morele theoloog, John Mahoney, beschouwt een “unensouled” foetus als een mogelijkheid tot het worden van  een  volwaardig,  menselijk  wezen.  Daarom  wordt  de  dood  van  een  foetus  tijdens  de  vroege  ontwikkeling  beschouwd  als  verlies.  Enkele  ernstige  redenen,  zoals  genetische  abnormaliteit  of  wanneer  het  leven  van  de  moeder in gevaar is of bij een verkrachting enz... rechtvaardigen dit verlies. Wanneer het stadium van samenkomen  of recombineren voorbij is en de ontwikkeling van de verschillende organen bereikt wordt, dan is abortus moreel  gelijk aan een homicide. 

 

Een  andere  morele  theoloog,  Richard  McCormick,  vindt  dat  wanneer  er  een  beslissing  moet  gemaakt  worden  omtrent leven en dood, men de waarde van het leven moet afwegen tegenover het mogelijke lijden dat ontstaat 

Deel III  III.1 Beleid omtrent de zwangerschapsafbreking  Imke Bytebier  37  ten  gevolge  van  een  bepaalde  aandoening.  In  sommige  gevallen  is  abortus  en  passieve  infanticide  toegelaten,  omdat het ongeboren kind later alleen maar zal lijden.  

De richtlijn voor het bepalen van de waarde van het leven, is volgens hem de mogelijkheid tot het ontwikkelen van  menselijke relaties. “Menselijk” betekent volgens hem niet enkel een lidmaatschap van een bepaald wezen, maar  houdt ook andere typische, menselijke capaciteiten in zoals rationaliteit. 30, 41 

III.1.6.2.3 De islam 

Twee  significante  meningen  treden  op  omtrent  de  waarde  van  de  foetus.  De  ene  meent  dat  “ensoulment” 

plaatsvindt  na  120  dagen  van  de  zwangerschap,  terwijl  de  andere  ervan  overtuigd  is  dat  de  foetus  een  onafhankelijk individu wordt vanaf 42 dagen zwangerschap. 

In het algemeen wordt abortus voor de vierde maand van de zwangerschap aanvaard wanneer o.a. het leven van  de moeder op spel staat. Later betekent abortus een criminele activiteit tegenover het menselijk wezen. 41 

III.1.6.2.4 Het hindoeïsme 

Ze zijn tegen abortus omdat het de morele status van de foetus beschadigt. De foetus verwerft die morele status  vanaf de conceptie. Abortus wordt beschouwd als moord, behalve wanneer het leven van de moeder in gevaar is. 

Ten  gevolge  van  abortus  verliest  de  vrouw  haar  kaste,  hetgeen  het  meest  ernstige  is  dat  een  hindoe  kan  overkomen. 41 

III.1.6.3 Filosofische opvattingen  III.1.6.3.1 Radicale liberale opvattingen 

Volgens  personen  met  radicale  liberale  opvattingen  voldoet  een  foetus  niet  aan  alle  voorwaarden,  zoals  intelligentie,  zelfbewustzijn,  zelfcontrole,  tijdszin,  zorgen  voor  anderen  en  capaciteiten  van  communicatie. 

Daardoor kan de foetus niet als mens beschouwd worden. Deze kenmerken zijn noodzakelijk om mens te zijn en  om morele status te verwerven. Ook het feit dat de foetus achtereenvolgens door progressie van de zwangerschap,  geboorte en groei, potentie heeft om mens te worden, telt hier niet mee. 41 

 

Peter Singer meent dat bescherming van het leven niet mag afhangen van het al of niet behoren tot de menselijke  soort.  Voor  hem  is  het  uitgangspunt  omtrent  de  beslissingen  over  de  zwangerschapsafbreking,  de  verwachte  kwaliteit  van  het  leven.  Daarom  is  een  infanticide  toegelaten  in  het  geval  dat  een  baby  geboren  wordt  met  een  ernstige ziekte of handicap, zodat het kind bevrijd wordt uit zijn lijden. Bovendien is voor hem een kind met een  zware handicap niet noodzakelijk een persoon, want zo iemand is niet in staat tot bewustzijn en heeft dus bijgevolg  minder kwaliteit van het leven. Daardoor is een abortus omwille van een foetale afwijking steeds gerechtvaardigd. 

29   

Diegenen met radicale liberale opvattingen beweren dat de foetus niet in staat is om zijn eigen leven te evalueren. 

Het  gebrek  aan  bewustzijn  impliceert  volgens  hen  dat  het  principe  van  autonomie  niet  van  toepassing  is  op  de  foetus. Volgens hen is een abortus van gezonde kinderen ook volledig gerechtvaardigd, omdat het de beslissing is  van de moeder. Het principe van autonomie is hier dus van toepassing op de moeder.  

Abortus en infanticide worden hier gelijkgesteld met gebruik van contraceptieven. 

De  gevolgen  van  deze  mening  is  dat  er  geen  morele  tegenstand  bestaat  tegenover  wat  men  met  de  foetus  kan  doen. De enige overwegingen die tellen, vanuit een moreel standpunt gezien, zijn de consequenties van deze actie. 

Abortus moet  niet uitgevoerd worden wanneer de  ouders daardoor enorm verdrietig worden of wanneer er een  koppel bestaat dat het kind wil adopteren. 41 

III.1.6.4 Conclusies 

Er  heersen  verschillende  opvattingen  omtrent  de  vragen  wanneer  een  foetus  morele  status  verwerft  en  wat  de  basis  van  die  morele  status  is.  Het  resultaat  van  een  morele  evaluatie  is  niet  alleen  afhankelijk  van  de  morele  status, maar ook van andere, normatieve overwegingen. Redenen tegen abortus kunnen gecompenseerd worden  door andere rechten en waarden.  

Deel III  III.1 Beleid omtrent de zwangerschapsafbreking  Imke Bytebier  38  Voor  de  Katholieke  Kerk  is  er  geen  enkele  reden  om  abortus  uit  te  voeren.  Behalve  wanneer  het  leven  van  de  moeder  in  gevaar  is,  weegt  haar  recht  om  te  leven  meer  door  dan  het  recht  van  de  foetus  om  te  leven.  De  liberalen,  daarentegen,  menen  dat  de  kwaliteit  van  het  leven  en  de  rechten  van  de  moeder  altijd  zwaarder  doorwegen. 

 

We  kunnen  de  opvattingen  over  de  morele  status  van  de  foetus  onderverdelen  in  vier  categorieën:  de  conservatieve, de radicaal liberale, de gemengde en de potentialiteitsopvatting. 

De conservatieve en de radicaal liberale opvattingen werden reeds besproken.  

Volgens de gemengde opvatting verwerft een foetus morele status ergens tussen de conceptie en de geboorte. De  morele status neemt geleidelijk toe naarmate de zwangerschap vordert en de mentale en biologische ontwikkeling  toeneemt. Op een bepaald moment wordt de morele grens bereikt en dit komt tot uitdrukking in landen met een  liberale abortuswet. Er wordt een grens vastgesteld tot waar de niet‐medische abortus mogelijk is en meestal is dit  het moment waarop de foetus buiten de baarmoeder kan overleven. De potentialiteitsopvatting is er van overtuigd  dat de foetus morele status krijgt door het feit dat de foetus uitgerust is met de noodzakelijke voorwaarden voor  rationaliteit en andere kenmerken van de mensheid. Volgens hen is het potentieel om een mens te zijn voldoende  voor het verwerven van morele status. Hoewel volgens hen de morele status niet van dezelfde waarde is als die van  de mens en bijgevolg zijn er ook geen richtlijnen voor de tijdslimiet van abortus. 41 

III.1.6.5 Studies 

Hoe  komen  de  opvattingen  van  ouders,  die  prenatale  diagnostiek  ondergingen,  overeen  met  de  meningen  die  hierboven voorgesteld werden? De resultaten van de EDIG studie zijn afkomstig van 200 vrouwen, wat betreft de  mening  rond  de  morele  status  van  de  foetus  en  van  615  vrouwen,  wat  betreft  de  mening  rond  de  voorwaarden  voor een zwangerschapsafbreking.  

De  overgrote  meerderheid  van  de  vrouwen  beschouwt  de  foetus  als  een  menselijk  wezen  en  als  een  groeiende  baby,  met  hier  geen  verschil  tussen  diegenen  met  een  positief  en  diegenen  met  een  negatief  resultaat  van  prenatale  testen.  Wel  zijn  er  meer  vrouwen  met  een  positief  resultaat  die  de  foetus  als  biologisch  materiaal  beschouwen tegenover vrouwen met een negatief resultaat. 72% van de vrouwen vindt dat de foetus menselijke  waardigheid  verwerft  op  het  moment  van  de  geboorte.  Met  andere  woorden  de  meerderheid  van  de  vrouwen  houdt er een liberale opvatting op na, terwijl slechts een minderheid akkoord gaat met de conservatieve mening.  

De meeste vrouwen steunen de mogelijkheid tot abortus wanneer het leven van de moeder in gevaar is of wanneer  de zwangerschap het resultaat is van een verkrachting. Diegenen met een negatief resultaat zijn ook akkoord dat  een abortus mogelijk is in gevallen van een handicap of wanneer de moeder het kind niet wil hebben. Zij vinden  ook dat  een abortus  mogelijk  moet  zijn  tot  de  derde maand  van  de zwangerschap, tegenover  diegenen  met  een  positief  resultaat,  die  eerder  vinden  dat  een  abortus  zelfs  mogelijk  moet  zijn  tot  na  de  zevende  maand  van  de  zwangerschap. 41 

 

Deel III  III.2 Doofheid  Imke Bytebier  39 

III.2 DOOFHEID 

III.2.1 INLEIDING EN GENETICA VAN DOOFHEID 

Gehoorverlies  is, economisch  en sociaal gezien,  een  belangrijke oorzaak  van  morbiditeit bij  de mensen.  Er wordt  geschat  dat  minstens  20%  van  de  populatie  tijdens  hun  leven,  op  een  bepaald  ogenblik,  klinisch  significant  gehoorverlies ontwikkelt. 42 

 

Slechthorendheid  bij  volwassenen  komt  frequenter  voor  dan  bij  kinderen.  De  meest  voorkomende  vorm  is  ouderdomshardhorendheid (presbyacusis), een aandoening die ongeveer 50% van de tachtigers treft. Meestal is dit  een gevolg van een interactie tussen omgevingsfactoren, zoals blootstelling aan lawaai en genetische factoren, die  een bepaalde kwetsbaarheid van een individu bepalen. 

Congenitale  doofheid  komt  ongeveer  voor  bij  1  op  1000  pasgeborenen.  Ongeveer  de  helft  van  het  aangeboren  gehoorverlies  is  te  wijten  aan  omgevingsfactoren,  zoals  o.a.  de  blootstelling  aan  een  ototoxisch  geneesmiddel  (bijvoorbeeld  aminoglycosiden),  een  postnatale  bacteriële  infectie  (bijvoorbeeld  bacteriële  meningitis  door  Neisseria mengingitidis), een prenatale virale infectie (bijvoorbeeld rubella, cytomegalovirus) enz... 43 

De andere helft van congenitale doofheid is te wijten aan genetische oorzaken. In de meerderheid van die gevallen,  ongeveer 70%,  is doofheid de enige klinische afwijking die zich voordoet bij de kinderen, men spreekt hier van niet‐

syndromale  doofheid.  Daarnaast  bestaat  de  resterende  30%  uit  zo’n  400  syndromale  vormen  van  doofheid,  die  geassocieerd worden met andere symptomen zoals pigmentafwijkingen, oogafwijkingen of nierafwijkingen. 43   

De  auditieve  pathologie  van  niet‐syndromale  doofheid  is  voornamelijk  sensorineuraal.  Niet‐syndromale  doofheid  wordt voornamelijk onderverdeeld naargelang het overervingpatroon: ongeveer 77% is autosomaal recessief, 22% 

is  autosomaal  dominant,  1%  is  X‐gebonden  en  tenslotte  een  heel  kleine  proportie  is  te  wijten  aan  de  mitochondriale  overerving.  Algemeen  geldt  dat  kinderen  met  autosomaal  recessieve,  niet‐syndromale  doofheid  ernstig gehoorverlies hebben, terwijl autosomaal dominante, niet‐syndromale doofheid variabele fenotypen kent. 

Meer dan 90% van de kinderen met autosomaal recessieve, niet‐syndromale doofheid wordt geboren uit horende  ouders, terwijl de resterende 10% dove ouders heeft. 43 

De  auditieve  pathologie  van  de  syndromale  vorm  van  doofheid  is  meer  variabel,  dit  wil  zeggen  dat  zowel  conductieve  als  sensorineurale,  bilaterale  of  unilaterale,  symmetrische  of  asymmetrische  en  progressieve  of  stabiele doofheid bestaat. 43 

 

In  de  recente  jaren  is  er  veel  onderzoek  gevoerd  naar  de  identificatie  van  de  genen  die  congenitale  doofheid  veroorzaken. In meer dan de helft van de gevallen van doofheid bij kinderen ligt de oorzaak in een mutatie van één  gen.  Er  zijn  echter  veel  verschillende  genen  die  erfelijke  doofheid  kunnen  veroorzaken.  Op  dit  moment  zijn  een  100‐tal genen gekend, maar er blijven echter nog vele genen ongekend. 44 

“DeaFNess genes” of doofheidsgenen met hun geassocieerde loci worden vermeld volgens hun overervingpatroon: 

DFNB (autosomaal recessief), DFNA (autosomaal dominant) en DFN (X‐gebonden). 43 

Informatie over deze genen en hun eiwitproducten zorgt voor een enorme evolutie van onze huidige kennis over  de moleculaire processen, die betrokken zijn bij het gehoor. Daardoor zijn we beter in staat om te begrijpen hoe  een wijziging in deze processen kan leiden tot gehoorverlies. 

 

Momenteel zijn er een aantal moleculaire genetische testen beschikbaar op klinische basis  voor de diagnose van  branchio‐otorenale  syndroom  (EYA1  gen),  Mohr‐Tranebjaerg  syndroom  (TIMM8A  gen),  Pendred  syndroom  (SLC26A4  gen),  Usher  syndroom  type  2A  (USH2A  gen),  Usher  syndroom  type  3  (USH3A  gen),  DFNA3  en  DFNB1  (GJB2 en GJB6 genen), DFN3 (POU3F4 gen), DFNB4 (SLC26A4 gen), DFNA6/14 (WFS1 gen), DFNA8/12, DFNB9 (OTOF  gen) en DFNB21 (TECTA gen).  

Testen  voor  doofheid  veroorzakende  mutaties  in  het  GJB2  gen,  dat  codeert  voor  het  eiwit  connexine  26,  en  het  GJB6 gen, dat codeert voor het proteïne connexine 30, zijn momenteel prominent aanwezig in de diagnostiek en  genetische counseling, daar ze ongeveer 50% van autosomaal recessieve, niet‐syndromale doofheid veroorzaken. 

Het dragerschap van GJB2 mutatie in de algemene populatie bedraagt 1 op 33. 44 

Deel III  III.2 Doofheid  Imke Bytebier  40  III.2.2 IMPLICATIES VAN DE GENETISCHE DIAGNOSTIEK VOOR DOOFHEID 

De  enorme  vooruitgang  in  het  genetisch  onderzoek  naar  gehoorverlies  heeft  belangrijke  consequenties  voor  de  genetische  counseling.  Voorheen  kon  men  bij  een  familie  met  een  sporadisch  geval  van  doofheid  geen  juist  antwoord geven op de vraag of doofheid in hun familie erfelijk is. Nu is het mogelijk om precieze informatie over de  genetische etiologie en het herhalingsrisico van doofheid binnen een familie te geven. Vooral mutaties in GBJ2 gen  kennen  veel  interesse  bij  de  clinici  die  samenwerken  met  dove  families,  daar  het  als  de  meest  voorkomende  oorzaak  van  niet‐syndromale  doofheid  wordt  beschouwd.  Momenteel  bieden  veel  genetische  centra  genetische  testen voor die mutaties aan. 45  

 

Een  ander  belangrijk  gevolg  van  de  identificatie  van  het  oorzakelijke  gen  is  de  mogelijkheid  tot  prenatale  diagnostiek,  waardoor  koppels  de  kans  hebben  om  het  herhalen  van  deze  aandoening  te  voorkomen.  Prenatale  diagnostiek voor sommige vormen van erfelijk gehoorverlies is technisch gezien mogelijk door de analyse van het  DNA, dat geëxtraheerd wordt uit de foetale cellen, die op hun beurt verkregen worden d.m.v. een amniocentese of  een vlokkentest. Vooraleer de prenatale test mogelijk wordt, dient het doofheid veroorzakende allel van een doof  familielid geïdentificeerd te zijn.44 

 

Aanvragen tot dergelijke prenatale testen zijn niet veelvoorkomend, daar het doel vaak niet het vaststellen van de  diagnose is, maar eerder, in geval van een bepaalde gehoorstatus, over te gaan tot een zwangerschapsafbreking. 

Die  mogelijkheid  is  problematisch  in  het  geval  van  doofheid,  aangezien  doofheid,  in  tegenstelling  tot  de  meeste  genetische  aandoeningen,  niet  levensbedreigend  is.  Daarnaast  bestaan  er  technologische  hulmiddelen,  zoals  hoorapparaten,  en  chirurgische  mogelijkheden,  die  doven  en  slechthorenden  in  staat  stellen  om  zich  goed  te  integreren  in  de  horende  maatschappij.  Hier  komen  de  verschillen  in  het  perspectief  rond  doofheid  tussen  de  medische wereld en de Dove gemeenschap tot uiting. 45 

III.2.3 DE HOUDING VAN DE DOVEN EN SLECHTHORENDEN TEN OPZICHTE VAN GENETICA  III.2.3.1 Medische wereld versus Dove gemeenschap 

Het diagnosticeren van specifieke vormen van recessieve doofheid d.m.v. moleculaire testen, zelfs in kleine families  met één doof lid, is een routine onderdeel geworden van de behandeling van dergelijke gevallen. Die onmiddellijke  en wijdverspreide mogelijkheid tot het genetisch testen van doofheid heeft geleid tot een aantal ethische vragen  en problemen in de Dove gemeenschap. 42 

 

De  verschillende  perspectieven  ten  opzichte  van  genetische  en  prenatale  testen  van  doofheid  kunnen  voor  een  deel te wijten zijn aan de culturele verschillen in de houdingen ten opzichte van gehoorverlies. De medische wereld  ziet doofheid aan als een fysieke handicap die genezen moet worden.  

Slechthorende  mensen  leunen  ook  meer  aan  bij  die  pathologische  definitie  van  doofheid,  omdat  ze  goed  geïntegreerd  zijn  in  de  horende  wereld.  De  doven  daarentegen  delen  die  mening  niet.  Zij  zien  zichzelf  en  hun  gebarentaal  eerder  als  specifieke  kenmerken,  die  hun  gemeenschap  definiëren.  Sociologen,  linguïsten  en  antropologen erkennen de Dove gemeenschap als een aparte, culturele en linguïstische gemeenschap, vandaar ook  die  hoofdletter.  De  leden  van  de  Dove  gemeenschap  delen  immers  dezelfde  identiteit,  waarden  en  normen  en  gebruiken vooral dezelfde taal, met name de gebarentaal. De Dove gemeenschap heeft traditioneel de neiging om  het  domein van  de  genetica  met  argusogen  te volgen. Dit is te  wijten  aan het  medicaliseren van doofheid  en  de  eugenetica, die in het verleden doofheid trachtte te eradiceren. Dove mensen zijn daarom minder bereid om deel  te  nemen  aan  genetische  counseling,  omdat  zij  vrezen  dat  er  hen  verteld  wordt  om  geen  kinderen  te  hebben. 

Bovendien  voelen  zij  zich  bedreigd  door  genetische  onderzoeken  of  cochleaire  implantatie,  wat  zij  als  pogingen  beschouwen om hen te genezen. 31, 35 

III.2.3.2 Studies 

Een  onderzoek  naar  de  houding  van  dove  en  slechthorende  mensen  ten  opzichte  van  genetische  onderzoek  en  prenatale  testen  van  doofheid  leidde  tot  een  aantal  resultaten  en  conclusies.  In  dit  onderzoek  wordt  er  een  onderscheid gemaakt tussen de drie verschillende groepen: de doven die sterk verbonden zijn met de Dove cultuur, 

Deel III  III.2 Doofheid  Imke Bytebier  41  de doven of slechthorenden die zowel betrokken zijn bij de Dove als bij de horende gemeenschap en tenslotte de  slechthorenden die volledig geïntegreerd zijn in de horende maatschappij. 42 

 

Zo wordt er aangetoond dat de Dove mensen 4 keer meer geneigd zijn om negatief te reageren ten opzichte van  genetische testen voor doofheid dan slechthorenden, die meer geïntegreerd zijn in de horende maatschappij. 42  De  meerderheid  van  de  Dove  gemeenschap  en  diegenen  met  gelijke  betrokkenheid  tot  de  Dove  als  de  horende  gemeenschap geeft aan geen voorkeur te hebben voor een doof, slechthorend of horend kind. De meerderheid van  slechthorenden, betrokken bij de horende maatschappij, geeft voorkeur aan een horend kind. 27% van de Doven  en  11%  van  diegenen  die  zowel  bij  de  Dove  als  bij  de  horende  gemeenschap  betrokken  zijn,  hebben  eerder  een  voorkeur voor het krijgen van een doof kind. 42 

Wanneer er gevraagd wordt of ze een prenatale test zouden ondergaan om te bepalen of het ongeboren kind doof,  slechthorend  of horend is, antwoordt  de meerderheid van de Doven en diegenen met een gelijke betrokkenheid  negatief. De meerderheid van de slechthorenden, die zichzelf identificeren met de horenden, antwoordt positief of  onzeker. 42 

Er  wordt  ook  gepeild  naar  hun  meningen  omtrent  een  zwangerschapsafbreking  omwille  van  een  doof  kind.  De  meerderheid  van  alle  deelnemers  vindt  een  dergelijke  abortus  omwille  van  een  doof  kind  illegaal.  42%  van  de 

Er  wordt  ook  gepeild  naar  hun  meningen  omtrent  een  zwangerschapsafbreking  omwille  van  een  doof  kind.  De  meerderheid  van  alle  deelnemers  vindt  een  dergelijke  abortus  omwille  van  een  doof  kind  illegaal.  42%  van  de