• No results found

HOUDING TEGENOVER ZWANGERSCHAPSAFBREKING

I. 1.4.1.2 Beperkt mosaïcisme van de placenta en uniparentele disomie

II.2 PSYCHOLOGISCHE GEVOLGEN VAN PRENATALE DIAGNOSTIEK

II.2.4 HOUDING TEGENOVER ZWANGERSCHAPSAFBREKING

De  houding  tegenover  prenatale  diagnostiek  en  zwangerschapsafbreking  is  verschillend  in  elke  cultuur  en  kan  bovendien evolueren.  In  Griekenland  bijvoorbeeld  leeft  de  aloude cultuur van schoonheid en  perfectie  nog  sterk  onder de mensen, waardoor het hebben van een handicap geassocieerd wordt met stigma, negatieve houdingen  en overtuigingen, afstoting en uitsluiting. De Griekse bevolking stelt zich daarom doorgaans positief op tegenover  prenatale screening en de eventueel daarop volgende zwangerschapsafbreking. 23 

In het Verenigd Koninkrijk is de situatie anders. Hier verzetten personen met een handicap zich tegen de culturele  en  sociale  druk  voor  het  onderbreken  van  zwangerschappen  van  foetussen  met  eenzelfde  handicap.  Bovendien  staat men er zeer sceptisch tegenover “eugenetica”. 20  

Enerzijds hebben ouders met een hoog risico op een kind met een afwijking nu de kans om toch een gezond kind  ter wereld te brengen. Anderzijds mag men de psychologische gevolgen van een beslissing over leven of dood van  een ongeboren kind niet onderschatten. Prenatale diagnostiek heeft vele gezichten… 17 

Een  andere  bedenking  die  men  maakt,  is  dat  men  de  fondsen  die  men  heeft  voor  genetica  beter  zou  gebruiken  voor verbeteringen en aanpassingen die het leven van een persoon met een handicap gemakkelijker maken… 20  II.2.5 DE BESLISSING 

De  ouders  doorlopen  een  driedelig  traject  voor  de  beslissing  valt,  waarbij  ze  zich  eerst  grondig  informeren.  Ze  vormen zich een beeld over de toestand van de foetus, de bijkomende aandoeningen, het isolement en het sociale  stigma. Vervolgens evalueren ze of hun huwelijk en gezin sterk genoeg is, en of ze een flexibele, sociale omgeving  rondom  hen  hebben.  Ten  slotte  evalueren  ze  vooral  hun  eigen  beperkingen  om  de  zorg  voor  een  kind  met  een  handicap aan te kunnen. 18 Er zijn verschillende factoren die de beslissing beïnvloeden: 

 

• Foetale factoren 

‐ Ernst en aard van de afwijking: Hoe ernstiger de afwijking, hoe vaker de zwangerschap beëindigd wordt. 18 Dit is  een  van  de  belangrijkste  factoren,  al  is  de  perceptie  van  de  ernst  onderworpen  aan  individuele,  subjectieve  interpretatie. 17 

Deel II  II.2 Psychologische gevolgen van prenatale diagnostiek  Anke Van Dijck  22 

‐ Impact van de afwijking: De impact op het kind zelf, op hen als ouders en op familie‐ en gezinsleden speelt een  grote rol. 19 Als er bijvoorbeeld weinig financiële en sociale steun is, zou dat leiden tot een hoge druk van kosten en  zorg.  Dit  kan  een  schadelijke  impact  hebben  op  het  huwelijk  en  de  mogelijkheden  om  de  eventuele  andere  kinderen groot te brengen. 18 Vooral de impact op de onafhankelijkheid van de moeder telt de laatste jaren steeds  meer mee. 17 

‐ Levensvatbaarheid: Wanneer de anomalie letaal is, zijn vrouwen eerder geneigd tot zwangerschapsafbreking dan  wanneer het om een niet‐letale aandoening gaat. 18 

‐  Zichtbaarheid  van  de  afwijking  in  het  latere  leven:  Na  een  diagnose  van  trisomie  21  wordt  vaker  gekozen  voor  zwangerschapsonderbreking  dan  bijvoorbeeld  bij  Klinefelter‐syndroom,  omdat  ondanks  dezelfde  mentale  achterstand, er meer uiterlijk zichtbare “afwijkingen” zijn. 20 

 

• Maternele en paternele factoren 

‐  Het  “tentatief”  beschouwen  van  de  zwangerschap:  Sommige  studieresultaten  suggereren  dat  beslissen  makkelijker  is  als  vrouwen  erin  slagen  hun  zwangerschap  te  beschouwen  als  “voorlopig”,  tot  de  test  duidelijk  aantoont dat hun kind op het eerste zicht in orde is. 17, 19 

‐  De  wens  om  een  vroege  diagnostische  test:  Vrouwen  die  een  vroege  diagnostische  test  willen,  zouden  al  meer  nagedacht hebben over zwangerschapsbeëindiging, mogelijk al een tentatieve beslissing in hun hoofd hebben en zo  vaker kiezen voor zwangerschapsonderbreking. 20 

‐  Eerder  standpunt  tegenover  zwangerschapsbeëindiging:  Bij  een  afwezige  voorgeschiedenis  hebben  sommige  ouders  voor  de  zwangerschap  al  nagedacht  over  zwangerschapsbeëindiging,  anderen  hebben  er  totaal  nog  niet  over nagedacht. De vraag is of men zich kan “voorbereiden” op een dergelijke beslissing. Het is wel belangrijk om er  voor de test al eens met de moeder over gepraat te hebben. 

‐ De huidige verschillende perspectieven van elke partner 19   

• Obstetrische factoren 

‐  Zwangerschapsduur:  Vrouwen zouden  later  in  de  zwangerschap  meer gehecht  zijn  aan  de  baby,  en  dus  minder  geneigd om de zwangerschap te beëindigen. 18  

‐ Zichtbaarheid op echo: Als de afwijking zichtbaar is op echo, wordt de zwangerschap ook vaker beëindigd. 17, 18   

• Demografische factoren 

‐ Leeftijd van de moeder: Oudere moeders vragen vaker en vroeger prenatale diagnostiek , ook is dat met een zeker   miskraamrisico. Mogelijk hebben ze al dieper nagedacht over het mogelijk beëindigen van de zwangerschap indien  een diagnose gesteld wordt. 18 

‐ Culturele en politieke normen en waarden: Als men de hulp aan personen met een handicap zou verbeteren, het  stigma zou verminderen zowel voor handicap als voor abortus en meer supportieve counseling en rouwbegeleiding  zou voorzien, zouden mogelijk minder ouders voor zwangerschapsafbreking kiezen. 17‐19 

‐  Opleidingsniveau  van  de  ouders:  Hoger  opgeleiden  kiezen  sneller  voor  zwangerschapsbeëindiging  na  een  prenatale diagnose, terwijl lager geschoolden vaker voor abortus kiezen terwijl er geen afwijking aanwezig is. 19 Het  blijkt ook dat hoog opgeleide vrouwen, met een hoog inkomen en van het blanke ras, vaker prenatale testen laten  doen en dus ook vaker zwangerschapsbeëindiging, vooral bij een kind met cognitieve defecten. 18 

‐ Religie 18: zie III.1.6.2   

• Sociale factoren 

‐  De  houding  van  artsen,  vrienden  en  familie:  sommigen  vinden  het  vanzelfsprekend  dat  een  zwangerschap  afgebroken moet worden na een prenatale diagnose van een afwijking, terwijl anderen de ouders verzekeren dat  ze hen altijd zullen steunen na de geboorte van het kind.17, 19 

‐ Houding van de maatschappij: een maatschappij die geen adequate faciliteiten voorziet voor personen met een  handicap, leidt ouders indirect in de richting van zwangerschapsafbreking. 17 

‐  Beroep  van  de  counselor:  De  zwangerschap  wordt  vaker  beëindigd  wanneer  een  verloskundige  counselt  dan  wanneer een geneticus de counseling doet. Verloskundigen zijn naar eigen zeggen meer “sturend”. 17, 19 

 

Al  deze  factoren  maken  een  beslissing  moeilijker  of  makkelijker,  maar  duwen  de  ouders  evenwel  niet  in  een  bepaalde  richting.  Diverse  studies  komen  tot  verschillende  bevindingen,  maar  de  vraag  is  of  het  nemen  van  een 

Deel II  II.2 Psychologische gevolgen van prenatale diagnostiek  Anke Van Dijck  23  beslissing wel “ideale” criteria volgt. Beslissingen na prenatale diagnose worden immers niet zo rationeel genomen  als  het  soms  lijkt.  Er  speelt  veel  mee:  tijdsdruk,  meer  dan  één  individu  betrokken  en  de  extreem  hoge  inzet,  namelijk  een  mensenleven. 19  Vaak  is  de  situatie  gekarakteriseerd  door  haast.  De  wet  zegt  dat  de  ouders  de  tijd  moeten  nemen  die  ze  nodig  hebben  om  een  beslissing  te  nemen,  maar  doordat  er  een  legale  grens  bestaat,  ontstaat er tijdsdruk. 24 Een andere belasting is het gebrek aan begrip door de omgeving. Dit maakt het gevoel van  stigmatisatie en isolatie heel sterk. 22 

Bijzonder  is  dat  tot  1993  vrouwen  zelden  hun  eigen  levenskwaliteit  aangaven  als  factor  in  het  beslissingsproces. 

Sindsdien lijkt dit te veranderen, al blijft het moeilijk voor een moeder om toe te geven aan de “egoïstische” keuze  voor onafhankelijkheid en dus om het kind niet te willen. 17 

Uiteindelijk kan de vrouw zelf het best de optelsom maken van de voor‐ en nadelen. Een betekenisvol gesprek dat  lang  genoeg  duurt,  met  een  lid  van  het  zorgteam,  kan  een  hulp  zijn. 18  Vele  ouders  volgen  ten  slotte  hun 

“buikgevoel”, hun intuïtie… 19   

Er blijven altijd vele vragen hangen. Wat is een goede beslissing? Is een goede beslissing één die geïnformeerd is? 

Veranderen  de  gevolgen  in  de  loop  van  de  tijd,  is  er  voldoening  of  spijt?  Het  blijkt  dat  ouders  achteraf  meestal  weinig spijt hebben van hun beslissing, ondanks alle emoties die ermee gepaard gaan. 19 

II.2.6 PSYCHOLOGISCHE RESPONS NA DE DIAGNOSE EN DE ZWANGERSCHAPSAFBREKING  II.2.6.1 Na de diagnose 

Onmiddellijk  na  de  diagnose  voelen  de  ouders  zich  “verdoofd”  en  ervaren  ze  meestal  een  diepe  schok  door  het  verlies  van  de  zwangerschap  van  een  normale  foetus. 19, 20  Er  is  acuut  verdriet  dat  zich  uit  in  angst,  woede,  wanhoop,  schuldgevoel,  een  gevoel  van  ontoereikendheid,  slaap‐  en  eetproblemen. 19, 25  Het  is  moeilijk  om  het  verdriet over het niet‐gezonde kind te onderscheiden van het verdriet voor zwangerschapsonderbreking. 20 

II.2.6.2 Na de zwangerschapsafbreking 

Kort  na  de  zwangerschapsafbreking  is  de  psychologische  spanning  hoog.  Zo  goed  als  alle  vrouwen  vertonen  een  acute  verdrietrespons. 19  De  eerste,  acute  respons  zal  getemperd  worden  door  de  beschikbare  opties  voor  de  ouders,  o.a.  postnatale  behandeling  of  mogelijke  zwangerschapsbeëindiging. 20  Na  verloop  van  tijd  daalt  de  psychologische spanning meestal, al kan het bij sommigen duren tot twee jaar na de zwangerschapsafbreking. 25, 26  Het is noodzakelijk om een normale emotionele reactie te onderscheiden van een pathologische reactie, te kunnen  onderscheiden  welke  verloskundige,  persoonlijke  en  sociale  situaties  sneller  resulteren  in  ongunstige  psychologische effecten en ook om te bepalen welke interventies deze stress en ongunstige effecten bij kwetsbare  individuen kunnen verminderen. Men streeft ernaar  om de risicofactoren voor een pathologische psychologische  respons te herkennen. 19 

II.2.6.3 Predictieve factoren voor verdrietrespons 

Er worden vele mogelijke factoren genoemd die predictief kunnen zijn voor de aard van een verdrietrespons, maar  meestal  zijn  er  nog  geen  bewijzen  voor  gevonden  en  heerst  er  nog  discussie  over. 19  Men  spreekt  over  de  verloskundige  karakteristieken  van  de  afbreking,  de  socio‐demografische  karakteristieken  van  de  moeder  en  de  familie, en de karakteristieken van de zorg gegeven aan de moeder. 25 

Zo zou er door sommigen een verband gezien worden met de zwangerschapsduur op het moment van de afbreking  en  de  verdrietrespons. 14  Andere  studies  zeggen  dan  weer  dat  het  moment  in  de  zwangerschap  geen  rol  speelt,  want dat de ouders nog altijd zelf een beslissing moeten nemen waar ze hun hele leven mee moeten omgaan. 17, 19  Gebrekkige  sociale  steun,  stressvolle  gebeurtenissen  in  het  leven  voor  de  beëindiging  of  een  psychiatrische  voorgeschiedenis  zou  geassocieerd  worden  met  stemmingsstoornissen  na  de  onderbreking. 19, 20 17  Vrouwen  die  kiezen  om  geen  begrafenisrituelen  of  herinneringen  aan  de  baby  te  hebben,  lijken  minder  kans  te  hebben  op  depressie.  Over  de  invloed  van  de  maternele  leeftijd  is  nog  twijfel;  jongere  vrouwen  zijn  mogelijk  meer  vatbaar  voor verdriet. 19, 20 

Men  weet  dat  vrouwen  na  een  zwangerschapsonderbreking  na  prenatale  diagnose  van  een  foetale  afwijking  het  slechter  doen  na  16  tot  20  maanden  dan  vrouwen  die  met  doodgeboorte  te  maken  krijgen  of  met  dood  van  de  neonaat  met  een congenitale  afwijking. 19  Deelname  aan een  studie was over het  algemeen  een  steun,  vrouwen 

Deel II  II.2 Psychologische gevolgen van prenatale diagnostiek  Anke Van Dijck  24  waren minder  depressief. Er  was ook een  verband  met  de  toegang  tot informatie  kort  nadien  en met de manier  waarop de diagnose verteld werd en vooral de woordkeuze achteraf. 17, 20 Als een moeder bijvoorbeeld vraagt of  haar kindje pijn zou lijden en of het nog zou leven na de bevalling, en de dokter antwoordt dat het maar over een 

“hoopje cellen” gaat dat tijdens de arbeid wel zou doodgaan, komt dat enorm hard aan. Ook als ze vraagt of haar  kindje begraven kan worden, en de verantwoordelijke zegt dat ze eerst moet kijken “of het nog niet weggegooid  is”, is dat voor haar een slag in het gezicht. 16 

De  ernst  van  de  malformatie  leek  geen  verband  te  hebben  met  de  stemming  na  de  beëindiging 19,  en  ook  de  gebruikte methode leek geen rol te spelen. 17, 19 Waar een “abnormale verdrietrespons” werd geïdentificeerd, zag  men  geen verband met interventies  of  follow‐up. 20 Er zou  geen of een  twijfelachtig verband  bestaan  met  socio‐

economische klasse, religie en eerdere zwangerschappen. 13, 14 

De volgende zaken zijn nog onduidelijk en niet bewezen. De impact van vorige of volgende zwangerschappen op de  emoties na een zwangerschapsbeëindigingen, of verdriet sneller afneemt door counseling of door zelfhulpgroepen,  of  het  zien  van  de  baby  na  de  beëindiging  juist  helend  werkt  of  net  niet. 19  Sommige  studies  zeggen  dat  ouders  zelden spijt hebben dat ze de baby gezien hebben, en vaker spijt dat ze hun baby niet gezien hebben. 17 Er is geen  bewijs  over  wat  de  beste  tussentijd  is  voor  een  nieuwe  zwangerschap.  Opnieuw  zwanger  worden  voor  de  verwerking  van  het  eerdere  verlies  is  niet  goed  voor  de  mentale  gezondheid  van  de  moeder,  het  is  als  het  ware 

“vluchten in de toekomst”. 20 Een “vervangkind” i.p.v. rouw over het dode kind, heeft een belangrijke impact op de  relatie met het nieuwe kind. 16 

Een korte tijd tussen de doodgeboorte en een volgende zwangerschap wordt geassocieerd met depressie. Indien er  echter  een  verklaring  gevonden  wordt  voor  een  miskraam,  is  er  over  het  algemeen  een  betere  psychische  gezondheid. 20 Vrouwen lijken eerder een nieuwe zwangerschap te willen na zwangerschapsonderbreking dan na  een doodgeboorte of een miskraam. Vele vrouwen zijn snel opnieuw zwanger, vooral indien ze goed ondersteund  werden. 19 

II.2.6.4 Schuldgevoel 

Het  schuldgevoel  dat  de  ouders  ervaren,  blijkt  niet  zozeer  te  gaan  over  de  beslissing  van  de  zwangerschaps‐

afbreking,  maar  wel  omdat  ze  niet  de  perfecte  persoon  waren  die  het  zou  aankunnen  om  een  kind  met  een  afwijking te laten geboren worden en zou kunnen grootbrengen. “I’m not a Saint”.18 

Ze  noemen  zichzelf  vaak  “egoïstisch”17  maar  willen  eigenlijk  iedereen  die  betrokken  is,  beschermen.  Vele  ouders  vinden het namelijk onverdraaglijk dat de maatschappij misbruik zou maken van hun kind. 18 

Sommige vrouwen lijden aan onbewuste schuldgevoelens, zelfs jaren na de zwangerschapsonderbreking. Psycho‐

analytici  brengen  deze  schuldgevoelens  in  verband  met  het  onderbewuste  dat  zegt  tegen  de  moeder  dat  ze  een  kindermoordenaar  is,  die  het  verdient  om  nooit  meer  gelukkig  te  zijn.  Dit  is  soms  de  reden  dat  een  vrouw  geen  pijnbestrijding wil tijdens de bevalling, alsof ze een soort van “straf” moet ondergaan van zichzelf. Ze heeft ondanks  de  prenataal  gestelde  diagnose  toch  het  idee  dat  ze  misschien  een  kind  dat  gezond  was,  heeft  laten  doden  en  weghalen.  Vooral  als  de  baby  er  na  de  bevalling  compleet,  intact  en  ongeschonden  uitziet.  Deze  onbewuste  gedachten  leiden  tot  ernstige  chronische  depressie,  slaapstoornissen,  angst  en  psychosomatische  symptomen. 

Prof.  Leuzinger‐Bohleber  noemt  dit  de  onderbewuste  “Medea‐fantasie”,  naar  de  tovenares  uit  de  Griekse  mythologie, die haar twee zoontjes vermoordde. Als dit fenomeen niet erkend en uitgewerkt wordt bij de vrouw,  zal  dit  ervoor  zorgen  dat  ze  de  psychologische  crisis  binnen  enkele  maanden  na  de  afbreking  niet  te  boven  kan  komen en dat ze psychosomatische of psychologische problemen zal ontwikkelen die jaren kunnen duren.  

Vanuit het psychoanalytisch perspectief gaat men ervan uit dat deze psychodynamische factoren gelden voor een  minderheid  van  de  vrouwen  die  lijden  aan  langdurige  psychosomatische  en  psychische  symptomen  na  de  zwangerschapsbeëindiging. 25 

II.2.6.5 Protectieve factoren voor de verdrietrespons 

Het  is  absoluut  noodzakelijk  dat  vrouwen  die  een  late  zwangerschapsafbreking  ondergaan,  een  tegenhanger  hebben  van  de  archaïsche  innerlijke  wereld  in  de  uitwendige  realiteit:  een  liefdevolle  relatie,  familie,  vrienden,  maar ook professionele medische zorg, om de tegenslag te boven te komen en het psychisch functioneren weer op  een  normaal,  goed  niveau  te  krijgen  na  een  korte  crisis.  Koppels  die  beschikken  over  meer  protectieve  factoren,  hebben meer kans om de moeilijke periode beter door te komen, zonder psychopathologie achteraf.  

Deel II  II.2 Psychologische gevolgen van prenatale diagnostiek  Anke Van Dijck  25  Deze protectieve factoren zijn bijvoorbeeld persoonlijke eigenheden, veerkracht, familiale en sociale steun, of ook  een publieke atmosfeer die openlijk debat over ethische dilemma’s toelaat. Zo’n open gesprek lijkt de koppels te  helpen die in de situatie zijn dat ze moeten beslissen over leven of dood van een foetus met een afwijking, om hun  verdriet  op  een  directe  manier  uit  te  drukken  en  erover  te  praten.  Het  neemt  het  taboe  weg,  wat  het  risico  op  latere psychopathologie achteraf vermindert. 25 

II.2.6.6 Conclusie 

Het psychologisch leed is aanzienlijk en blijft soms lang bestaan. Het lijkt op het leed van een spontane miskraam  (droefheid,  boosheid,  schuldgevoel),  maar  belangrijk  is  dat  het  verdriet  na  een  zwangerschapsonderbreking  gecompliceerd  wordt  door  de  rol  van  de  ouders  in  de  beslissing  en  bovendien  geassocieerd  wordt  met  zorgaspecten,  zoals  onwetendheid  dat  de  bevalling  ingeleid  zou  worden,  dat  er  lactatie  zou  zijn,  of  ontbrekende  herinneringen aan de baby. 17, 20 Er is geïndividualiseerde en delicate zorg nodig, op eender welk moment, voor alle  moeders die hun zwangerschap laten onderbreken.  

Het is belangrijk om in het achterhoofd te houden dat ouders die in shock zijn, vaak geen informatie in zich kunnen  opnemen. Men moet hen snel verwijzen voor bevestiging en verdere informatie en hen de kans geven om vragen  te stellen en na te denken over de opties. Om de respons op de diagnose te begrijpen, moet men rekening houden  met  individuele  karakteristieken  zoals  snelle  informatie  over  de  mogelijke  outcome,  de  individuele  copingstijl  en  het beschikken over sociale steun.  

Het  is  vooral  belangrijk  dat  artsen  en  ouders  erkennen  dat  een  verdrietrespons  heel  normaal  is. 20  Latere  psychopathologie kan voorkomen worden door het op tijd herkennen van predictieve en protectieve factoren en zo  op tijd professionele hulp aan te bieden aan de ouders. 25, 26 

II.2.7 ROUWPROCES 

Vroeger  werd  zwangerschapsonderbreking  geminimaliseerd  en  dacht  men  niet  aan  rouw.  Men  stelde  het  verlies  van een kind door zwangerschapsonderbreking niet gelijk aan andere vormen van verlies, zoals doodgeboorte. De  bijbehorende  afscheidsrituelen  en  zorg  werden  bijgevolg  niet  aangeboden.  Inleving  in  het  verlies  bestond  niet,  want  men  beschouwde  het  net  als  een  geluk  dat  de  afwijking  ontdekt  was.  De  moeder  liet  de  zwangerschap  onderbreken omdat ze het kind niet wilde, dus de verantwoordelijkheid lag volledig in haar handen. 24 Perinatale  sterfte werd niet erkend als traumatisch. 17 

Tegenwoordig  is  men  zich  meer  bewust  van  de  gevoelens  van  de  ouders  rond  perinataal  verlies,  en  wordt  het  koppel aangemoedigd om het verdriet toe te laten. De ouders worden beter op voorhand geïnformeerd over hoe  de afbreking uitgevoerd wordt of over het zien van hun baby. 19 Men dacht vroeger dat rouwen beter zou gaan als  de ouders de baby nog zagen, maar dat blijkt niet zo te zijn. Het is de keuze van de ouders om al dan niet afscheid  te nemen. 20 

Men kan drie soorten verlies onderscheiden. Ten eerste is er het verlies van “het gezonde kind”. Ten tweede volgt  er na de afbreking van de zwangerschap nog een afscheid, namelijk het fysieke verlies van de niet‐gezonde baby. 

Ten slotte is er een derde factor die het verlies uniek maakt, namelijk dat de ouders ervoor gekozen hebben om dit  verlies zelf te veroorzaken. De zwangerschapsafbreking is niet zomaar de wegname van een probleem, het is vooral  het leren leven  met de gevolgen van de pijnlijke beslissing om de foetus‐met‐een‐probleem te aborteren. 17  Een hiaat in de zorg na de afbreking, is dat specialisten de vrouwen niet helpen om zichzelf te zien in hun sociale  context en inzicht te krijgen in zichzelf en hun gevoelens. Artsen en genetisch counselors hebben vaak te weinig tijd  hiervoor. Daarom zijn er meer psychologen en maatschappelijk werkers nodig als deel van het team, om het gebrek  aan volledige zorgvoorziening voor de  vrouwen en koppels op te vullen. Indien de koppels hun beslissing op een  efficiëntere manier kunnen nemen, zou het rouwproces achteraf ook veel vlotter kunnen verlopen. 18 

In de begeleiding achteraf hebben de ouders vaak therapeutische zorg en aanvaarding nodig, niet alleen om hun  wanhoop, woede of schuldgevoel uit te drukken, maar ook om verdriet toe te laten en om de opluchting na intense 

In de begeleiding achteraf hebben de ouders vaak therapeutische zorg en aanvaarding nodig, niet alleen om hun  wanhoop, woede of schuldgevoel uit te drukken, maar ook om verdriet toe te laten en om de opluchting na intense