• No results found

De situatie in Nederland in de jaren vijftig en zestig en de veranderende houding van de Nederlandse bevolking

De Koude Oorlog was diep doorgedrongen in het dagelijkse leven van de Nederlandse burger. Propagandafilms werden vertoond, voorlichtingsbrochures werden verspreid en de dreiging was continue aanwezig. Toch ondernam de Nederlandse bevolking geen stappen: men legde geen schuilkelders aan of nam geen deel aan de civiele verdediging. De culturele en maatschappelijke veranderingen in jaren vijftig en zestig waren cruciaal voor een verklaring voor deze afstandelijke of sceptische houding van de Nederlandse bevolking.

Naast ontwikkelingen op het internationale terrein maakte de Nederlandse maatschappij ook vele veranderingen door in de jaren na de oorlog. Eind jaren veertig had Nederland last van naweeën van de oorlog en hield de Nederlandse maatschappij zich voornamelijk bezig met de wederopbouw en de uitbouw van sociale zekerheid dan met defensie en een nieuwe opkomende dreiging.80 Men begon veel waarde te hechtten aan privézaken zoals familie en het gezinsleven, maar ook maatschappelijke thema’s als de welvaart en de woningnood begonnen een belangrijke rol te spelen.81 Moesten de Nederlanders nu kiezen tussen zich overgeven aan een continue angst voor een eventuele aanval en zich volledig richten op het abstracte gevaar of moest men zich bezighouden met de wederopbouw van het land? Beiden sluiten elkaar naar mijn idee niet uit en kunnen naast elkaar bestaan, omdat men niet te kiezen had en stagnatie door angst geen optie was om het land na de oorlog er weer bovenop te helpen.

In de jaren vijftig en zestig begon de Nederlandse samenleving en de politiek sterk te veranderen en te moderniseren. Een nieuwe tijd was aangebroken en de bevolking begon eisen te stellen en werden mondiger, werden kritische consumenten, wilden betrokken worden bij de publieke zaak en droegen thema’s als solidariteit met de derde wereld, het milieu en vrede aan voor op de politieke agenda. Mede door de opkomst van de televisie, de invloed van de reclamebranche en het consumentisme werden burgers snel en gemakkelijk beïnvloedt.82 De

verzorgingsstaat deed haar intrede, de ontzuiling begon in te zetten, de individuele ontplooiing

80 J.C.H. Blom, ‘Maatschappij en krijgsmacht in de jaren vijftig. Een nabeschouwing’ in: J. Hoffenaar ed., De Koude Oorlog

(1992) 221.

81 H.A. Schaper, ‘Het Nederlandse Veiligheidsbeleid 1945-1950’ (1981) 282.

~

31

~

en eigen vrijheid werd geleidelijk belangrijker en ontkerkelijking trad op.83 Het tempo in de maatschappij ging omhoog, maar ging de BB hierin mee?

In deze roerige tijden deed de BB er alles aan om een succesvolle en populaire vereniging voor de gehele bevolking te zijn. Niets was belangrijker dan het overtuigen van de bevolking van het belang van de BB. De civiele verdediging stond of viel met de medewerking van de burgers, want de burger moest immers het werk verzetten en ten tweede zou zonder vertrouwen in de BB de ‘morele weerbaarheid’ ineenstorten en een eventuele oorlog verloren zijn. ‘De BB zou tonen dat, ondanks wijdverbreide somberheid over zich heen grijpend materialisme en individualisme, er nog genoeg van zulke burgers waren,’ aldus Van der Boom.84 Volgens de Coördinatiecommissie van de BB zag de mentale toestand van de

gemiddelde Nederlander er somber uit: er heerste een ‘apathische geestesgesteldheid’, weerzin tegen gepraat over oorlogsdreiging en ellende, de bevolking had nergens tijd en lust voor en zag het nut en de noodzaak van de BB niet in.85

De algemene stemming was dat de bevolking zich wilde richten op andere zaken dan de oorlog en niet continue over de schouder wilde kijken. De burgers waren oorlogsmoe en wilden een nieuw leven opbouwen waarbij het gezinsleven, de welvaart, de werkeloosheid en de woningnood centraal kwamen te staan. De overheid en de verzorgingsstaat moesten garant staan voor de basiselementen als veiligheid, vrijheid en de ontplooiing van het individu. Men wilde best bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van het leven, maar niet als het voor militaire doeleinden was.86 Nederlanders neutraliseerden dus al snel de dreigingen. Ten tijde van de Koude Oorlog bood de Nederlandse overheid, volgens Van der Boom, ‘een overbodige illusie van veiligheid’. De BB werd opgericht om de burgers effectief te beschermen tegen een eventuele atoomaanval en diende ertoe om de eensgezindheid van de Nederlandse staat en haar oorlogsbereidheid naar buiten uit te dragen. Nederlandse burgers begrepen echter maar al te goed dat enige bescherming tegen een atoomaanval onrealistisch was. In 1952 benadrukte een BB-voorlichter deze houding van de Nederlanders: ‘Bij een enkeling zal het voldoende zijn

83 M. Hooghe, ‘Een bewegend doelwit. De sociologische en historische studie van (nieuwe) sociale bewegingen in

Vlaanderen’, Belgisch tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis 34 (2004) 332 en A.C. Zijderveld, ‘Het krachtenveld tussen staat en burgers’, Bestuursforum (1989) 176 en 177.

84 B. van der Boom, Atoomgevaar? Dan zeker BB (2000) 55. 85 Idem, 55 en 56.

~

32

~

aan zijn saamhorigheidsgevoel en zijn verantwoordelijkheid te appelleren, maar de meeste Nederlanders zijn daartoe te nuchter en te egocentrisch ingesteld’.87

Deze nuchtere houding van de Nederlanders is interessant kijkende naar de internationale gebeurtenissen. Op internationaal terrein was de militaire paraatheid nog nooit voor zo lange tijd zo hoog als tijdens de Koude Oorlog. Vooral de gebeurtenissen in Praag en de blokkade van West-Berlijn in 1948 zorgden voor een sterke opleving van de vrees voor een Russische dreiging onder de Nederlandse bevolking.88 Ruim de helft verwachtte binnen tien

jaar een nieuwe oorlog. Deze angst werd snel minder doordat de burgers zich meer zorgen maakte om maatschappelijke problemen dan om defensie zoals uit een NIPO-enquête van 1951 naar voren kwam: Sociaaleconomische problemen stonden bovenaan de lijst en onderwerpen met betrekking tot de buitenlandse politiek of defensie werden vrijwel niet genoemd.89

Eveneens in de politiek leek de dreiging niet of nauwelijks een rol te spelen. Met name premier Drees achtte de wederopbouw en de woningnood als eerste prioriteit en zag de uitgaven aan defensie als geldverspilling. Daarnaast was hij niet overtuigd van de heersende angst dat de Russen zouden komen.90 De aanwezigheid van Amerikaanse troepen in Duitsland, het enorme verlies (van Russische mankrachten) tijdens de oorlog en het ontbreken van een eigen Bom (tot augustus 1949) waren belangrijke redenen waarom de angst toch beperkt bleef. De werkelijke Russische dreiging lag alleen op een economisch en psychologisch vlak, zo was de algemene gedachte.91 De verdediging van het land was geen prioriteit. Niet voor de bevolking, noch voor de regering. Drees was van mening dat de overheid wel iets moest doen (zij was ook onder druk gezet door de NAVO), omdat zij verplicht was de bevolking bescherming te bieden, maar het zou niet veel uithalen. Drees geloofde niet in een bescherming tegen een atoomaanval en plannen op dit gebied vond hij irreëel.92

Naar mijn idee is het evident dat men na de Tweede Oorlog en na de bommen op Japan en de beelden die hiervan vrijkwamen huiverig was voor een nieuwe oorlog en aan het eind van de oorlog tot aan de beginjaren van de jaren vijftig de burger toch behoefte had aan een

87 B. van der Boom, Atoomgevaar? Dan zeker BB (2000) 55 en 56.

88 H.A. Schaper, ‘Het Nederlandse Veiligheidsbeleid 1945-1950’ (1981) 293.

89 J.C.H. Blom, ‘Maatschappij en krijgsmacht in de jaren vijftig’ in: J. Hoffenaar ed., De Koude Oorlog (1992) 222. 90 B. van der Boom, ‘Een overbodige illusie van veiligheid. Nederland, de Bom en de BB’ in: M. de Keizer, ed., Staat van

veiligheid. De Nederlandse samenleving sinds 1900 (Zutphen 2007) 76 en 77.

91 H.A. Schaper, ‘Het Nederlandse Veiligheidsbeleid 1945-1950’ (1981) 294.

~

33

~

burgerbescherming en de veiligheid die ze beloofde. Dit verslechterde echter al snel; vrijwilligers kwamen niet opdagen bij oefeningen, schreven zich uit en in 1954 was 30% al afgehaakt. Nederlanders hadden hun belangstelling verloren. Als belangrijkste reden werd de ongeloofwaardigheid en de slechte organisatie van de BB genoemd. Verder werd er duidelijk dat er geen oorlog zou komen en de dreiging afnam.93 De gebeurtenissen in Rusland

bevestigden dit gevoel: na het overlijden van Stalin in 1953 waaide er in het Sovjetrijk een nieuwe wind onder leiding van Nikita Chroesjtsjov (1894-1971). Chroesjtsjov was milder en ontpopte zich als een man die het voortouw nam bij grote veranderingen in de Sovjet-Unie. Bij een partijcongres van 1956 gaf hij aan een oorlog met het Westen te willen vermijden.94

Uit bovenstaande blijkt dat er geen oorlogsangt onder de Nederlanders was. Als tegenargument valt aan te halen dat er toch niet valt te generaliseren wat betreft de oorlogsangt en helaas is het niet helemaal na te gaan hoe hoog de angst was voor de Russen en later voor de Bom. De houding van de Nederlanders ten opzichte van een oorlogsangst en de geboden bescherming was ook niet consequent zoals blijkt uit de cijfers van de enquête uit 1959 van de Nederlandse Stichting voor Statistiek die in opdracht van de BB uitgevoerd werd.95 Met deze enquête wilde de BB weten hoe de bevolking over de organisatie dacht en wat de mening van de bevolking was over de voorlichting die zij verschafte.96 Uit deze enquête bleek dat op het Rode Kruis na de respondenten het meest behoefte hadden aan de Bescherming Bevolking. Nog meer dan bijvoorbeeld aan de brandweer97 en rond de 40% liet blijken dat ze meer van de BB wilden weten, maar ook 40% had hier geen behoefte aan.98 Daarnaast was het merendeel van de ondervraagden ervan overtuigd dat bij een atoomaanval de schade groot zou zijn, maar dat er wel overlevingskansen waren. Vooral vrouwen waren sceptisch en van mening dat een atoomoorlog geen overlevingskansen zou bieden (42,5%).99 Meer dan de helft van de

Nederlandse bevolking in 1959, volgens deze enquête, was daarnaast van mening dat de staat

93 B. van der Boom, Atoomgevaar? Dan zeker BB (2000) 60 en 61.

94 G.T. Witte, ‘In geval van oorlog. Voorbereidingen op een nieuwe bezetting’ in: J. Hoffenaar ed., De Koude Oorlog (1992)

126.

95 Deze gegevens zijn niet voor het publiek in te zien, maar staan gelukkig wel in de scriptie van M. Duijsings, ‘De les van

London’: een onderzoek naar de resultaten van de voorlichtingscampagne van de Stichting Bevordering Bescherming Bevolking (Rotterdam 1993).

96 Idem, 55.

97 Nederlandse Stichting voor Statistiek (1959), ‘Organisatie waaraan het meest behoefte is’. 98 Nederlandse Stichting voor Statistiek (1959), ‘Belangstelling voor BB’.

~

34

~

machteloos zou staan tegenover een atoomoorlog.100 Toch had ongeveer 40% de indruk dat door beschermende maatregelen te nemen de gevolgen aanzienlijk beperkt konden worden.101 Echter, opmerkelijk genoeg, bij de volgende grafiek is te zien dat meer dan 40% ervan overtuigd was dat er geen beschermende maatregelen mogelijk waren.102 Maatregelen die eventueel zouden helpen, zouden schuilplaatsen zijn. Al legden geen tot nauwelijks burgers thuis schuilkelders aan.103

Interessant is dat in de meeste grafieken vrouwen meer sceptisch waren dan mannen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat vrouwen meer dan mannen in contact kwamen met de verspreidde voorlichtingsbrochures van de overheid en daardoor makkelijker beïnvloed konden worden. Veel vraagtekens kunnen bij dit onderzoek gezet worden: waarom dachten de respondenten wel dat er overlevingskansen waren, maar dat de te nemen maatregelen eigenlijk niet mogelijk waren? Wie hebben deze enquête ingevuld? Waren dit BB’ers of niet? De enquête benoemt dit helaas niet. Om die reden is de enquête niet te beschouwen als een betrouwbare bron, maar het geeft wel een indicatie van het zeer ambivalente beeld en de wispelturige houding van de Nederlandse bevolking.

Toch is naar mijn mening de algemene strekking dat er in de jaren vijftig en zestig geen oorlogsangst heerste onder de bevolking of men was zich er van bewust dat niets hen zou redden bij een atoomaanval zoals in het volgende voorbeeld naar voren komt. Pas in 1961 riep de BB de bevolking op om zich serieus te verdiepen in de mogelijkheden tot (zelf)bescherming zoals: het aanleggen van voedselvoorraden, bunkers in de kelder te bouwen of de brochures aandachtig te bestuderen. Toch had slechts 20% van de huishoudens extra eten ingeslagen en een schuilbunker aanleggen had niemand gedaan (slechts 0,8% van de hoofdstedelijke bevolking was voorzien van een schuilplaats), niet de BB’ers en noch de verantwoordelijke minister Edzo Toxopeus.104

Uit het bovenstaande concludeer ik dat de Nederlandse burgers vlak na de oorlog en na de verschrikkingen in Japan, zich nog wel tot op zekere hoogte bezighielden met het treffen

100 Nederlandse Stichting voor Statistiek (1959), ‘Oordeel over houding van de Nederlandse regering ten aanzien van een

atoomoorlog’.

101 Nederlandse Stichting voor Statistiek (1959), ‘Oordeel over te nemen maatregelen bij atoomaanvallen’.

102 Nederlandse Stichting voor Statistiek (1959), ‘Oordeel omtrent de mogelijkheden thuis maatregelen tegen atoombommen

te nemen’.

103 Nederlandse Stichting voor Statistiek (1959), ‘Aard der maatregelen’.

~

35

~

van voorzorgsmaatregelen en ik mij kan voorstellen dat er een angst aanwezig was voor een nieuwe oorlog, maar dat dit snel omsloeg in scepticisme wat betreft de overlevingskansen bij een aanval en de twijfel over de bekwaamheid van de “hobbyisten” groot was. De Nederlandse civiele verdediging genoot geen populariteit en men stelde hogere prioriteiten aan sociale zekerheden. De maatschappij onderging vele veranderingen en de BB beging een grote vergissing door hier niet op in te spelen. Ten tweede waren er op internationaal terrein positieve gebeurtenissen waardoor de angst afnam. Alhoewel de wederopbouw van het land en de angst elkaar niet uitsluiten, was de angst nagenoeg - tot zover dat na te gaan is - niet merkbaar onder de Nederlandse bevolking. Vooral omdat deze angst voor het onbekende abstract was en ik mij kan voorstellen dat men niet precies kon inspelen op dit gevaar waarvan niemand wist wanneer het komen zou.

In de volgende paragrafen komt naar voren dat zowel Van der Boom als Leenders in hun onderzoek een andere benadering voor de afwezige oorlogsangst onder de Nederlandse bevolking hebben.