• No results found

Uit bovenstaand onderzoek bleek dat er geen seizoenale schommelingen in het visbestand of de visindex werden aangetroffen. Nochtans was de onderlinge variatie in de visvangst van een beek tussen verschillende periodes wel sterk variabel. Dit laat vermoedens rijzen dat de

mogelijkheid bestaat dat de gestandaardiseerde 100 m afvissingen

misschien geen volledig beeld geven van het aanwezige visbestand in het bemonsterd beektraject. De mogelijkheid bestaat dat door plaatselijke visbewegingen bepaalde vissoorten bij een volgende afvissing niet meer worden aangetroffen, maar toch nog wel in het beekecosysteem aanwezig zijn. Dit gedeelte van het onderzoek tracht de representativiteit van een 100 m bemonstering ten opzichte van het totale visbestand weer te geven.

Tabel 4.27. toont aan dat 3 à 4 afvissingen nodig zijn om 80

respectievelijk 90% van de aanwezige soorten in deze 1000 m te vangen. Als we de beken onderling vergelijken zien we wel een duidelijk

onderscheid tussen de Desselse Nete, waar na 1 vangst reeds 90% van de soorten gevangen werd, en de overige 3 beken. Dit zou verklaard kunnen worden doordat in een zeer heterogene of meanderende beek, zoals de Desselse Nete, binnen de afgeviste 100 meters steeds verschillende habitatstructuren voorkomen, waardoor voor alle aanwezige vissoorten binnen elk afgevist traject de optimale habitat kan worden

teruggevonden. In homogene beken zijn vissen echter gebonden aan eerder toevallig aanwezig habitatdiversiteitverhogende situaties of objecten zoals de aanwezigheid van diepere kuilen, overhangende struiken of takken, een omgevallen boomstam, enz. waardoor de vissen zich

voornamelijk rond dergelijke structuren zullen concentreren en dus ook door verschillende vissoorten opgezocht zullen worden. In homogene

beken is de toevallige aanwezigheid van dergelijke situaties dan ook een cruciale factor en verschillen tussen opeenvolgende trajecten

kunnen dan ook een bepalende rol spelen voor de vangst en het aanwezige visbestand. Bij de selectie van heterogene beken werd de IJse ook in beschouwing genomen, maar tijdens de bemonsteringen bleek deze beek niet zo heterogeen te zijn als oorspronkelijk werd aangenomen, waardoor elke afzonderlijke 100 m niet alle habitatkenmerken bevatte die

voorkwamen op het 1000 m traject. Hierdoor kan het grote verschil met de Desselse Nete verklaard worden en leunt ze eigenlijk dichter bij aan de resultaten van de homogene beken, hoewel ze veel minder homogeen is dan de andere twee waterlopen. Hieruit kan besloten worden dat het aantal staalnames in een beek gedeeltelijk afhankelijk is van de habitatstructuur.

Tabel 4.27. geeft een overzicht van het aantal gevangen soorten voor 2 homogene (Kleine Gete en Kleine Nete) en 2 heterogene beken (Desselse Nete en IJse) met de weergave van het percentage gevangen soorten / totaal aantal soorten gevangen op de 1000 m, waarbij bovendien het aantal visvangsten wordt weergegeven voor de vangst van 80 en 90% van het totaal aantal gevangen soorten.

Tabel 4.27. Aantal gevangen soorten per beek. percentage van het aantal gevangen soorten per 1000 m na x aantal visvangsten met weergave van het aantal visvangsten nodig voor de vangst van 80 en 90% van het aantal soorten aanwezig op een traject van 1000 m

Beek Kleine Nete Kleine Gete Desselse Nete IJse Margijsbos

aantal soorten % van de soorten gevangen na x vangsten aantal soorten % van de soorten gevangen na x vangsten aantal soorten % van de soorten gevangen na x vangsten aantal soorten % van de soorten gevangen na x vangsten Vangst 1 11 79 3 25 10 91 6 40 Vangst 2 9 86 3 33 10 100 8 53 Vangst 3 9 86 7 58 9 100 8 67 Vangst 4 10 86 7 75 8 100 7 73 Vangst 5 11 93 6 83 9 100 6 73 vangst 6 13 100 4 83 9 100 7 93 Vangst 7 8 100 7 100 8 100 10 100 totaal # soorten 14 12 11 15

Aantal staalnames om 80-90% van de aanwezige soorten te vangen gemiddelde

90% 5 7 1 6 4

80% 2 5 1 6 3

Figuur 4.13. toont aan dat in alle 4 de beken variaties in ecologische beoordeling werden vastgesteld tussen de 7 opeenvolgende trajecten op basis van de IBI-klassen. Hieruit kan worden afgeleid dat meerdere afvissingen van 100 m moeten worden uitgevoerd om een juister en meer volledig beeld van het aanwezig visbestand te bekomen.

116

Figuur 4.13. Overzicht van de IBI-klassen voor 7 opeenvolgende trajecten van 100 m in 2 homogene (Kleine Nete en Kleine Gete) en 2 heterogene (Desselse Nete en IJse) beken

.RUWHWHUPLMQYDULDWLHV

Tabel 4.28. Aantal gevangen exemplaren per soort, totaal aantal soorten, totaal aantal gevangen exemplaren en indexklasse van de 6 opeenvolgende afvissingen op de IJse (100 m)

datum

riviergrondel blankvoorn winde snoek beekforel 10D stekelbaars 3D stekelbaars baars totaal gewicht aantal exemplaren aantal soorten Indexklasse

22-jan-01 7 7 0 1 2 0 7 13 3646.5 37 6 3 25-jan-01 3 2 0 0 3 1 4 8 1489.6 21 6 3 29-jan-01 6 0 0 0 3 0 10 7 1114.7 26 4 3 1-feb-01 7 1 0 0 1 0 4 10 921.5 23 5 3 5-feb-01 3 0 1 0 4 0 2 3 3269.8 13 5 3 8-feb-01 3 1 0 0 2 0 9 5 926 20 5 3

Bij de 6 opeenvolgende afvissingen op de IJse, werd tijdens de eerste afvissing het hoogst aantal exemplaren gevangen. Voornamelijk het

1 2 3 4 5 Desselse Nete 1 2 3 4 5 6 7 IJse Kleine Gete 1 2 3 4 5 Kleine Nete 1 2 3 4 5 6 7 successive catches In tegr it y cl ass

aantal gevangen baarzen en blankvoorns lag hoger bij de eerste afvissing ten opzichte van de daaropvolgende vangsten.

Proefondervindelijk werd vastgesteld dat baars zeer gevoelig is aan elektrische stroom, waardoor we vermoeden dat een verhoogd

sterftecijfer de voornaamste oorzaak is voor de afname van het aantal gevangen baarzen. Een bijkomende stressfactor vanwege het veelvuldige afvissen kan anderzijds ook voor de andere vissoorten een belangrijke oorzaak zijn van een verminderde visvangst.

Als we de gevangen biomassa van de 6 afvissingen met elkaar vergelijken valt ons op dat deze in afvissing 1 en 5 duidelijk hoger ligt dan in de overige 4 staalnames. Dit is te verklaren doordat er tijdens de eerste afvissing één snoek gevangen werd van 1878 g, die in de overige

vangsten niet meer werd teruggevangen en doordat er één winde van 822 g en 2 beekforellen van ongeveer 800 g in de vijfde afvissing gevangen werd. Dit toont aan dat het vangen van grote vis een duidelijke impact heeft op de biomassa van één afvissing, vooral als het aantal gevangen exemplaren beperkt is. Het aantal gevangen soorten schommelt echter weinig binnen de 6 afvissingen en volgens de IBI krijgt dit traject 6 keer dezelfde ecologische beoordeling.

Hieruit kan men besluiten dat men na enkele dagen geen identieke visvangst kan verwachten in éénzelfde beektraject. Het is echter moeilijk na te gaan of dit voornamelijk het gevolg is van de stress en/of verstoring door enkele dagen voordien reeds te bemonsteren of eerder te wijten is aan andere variabelen of louter aan het toeval. Waarschijnlijk is het een combinatie van de verschillende factoren. Toch kunnen we besluiten dat de 6 visvangsten sterk vergelijkbaar waren en dezelfde biotische index klasse op basis van deze afvissingen werd berekend.

Op basis van de gelijkaardige resultaten voor wat betreft de

uiteindelijke waardebeoordeling van de waterloop die werden bekomen in deze deelstudie, kunnen de resultaten van de seizoenale variaties op het visbestand op basis van een eenmalige bemonstering gebruikt worden voor de bespreking van seizoenale variaties in het visbestand.

Vermits deze studie slechts op één locatie werd uitgevoerd onder sterk gelijkaardige weersomstandigheden, is het ons inziens echter

noodzakelijk om verder onderzoek naar de korte termijnvariaties uit te voeren onder verschillende weersomstandigheden of in verschillende beeksystemen om duidelijke en eenduidige conclusies te kunnen trekken.

118

$DQEHYHOLQJHQHQFRQFOXVLHV

(IIHFWHQRSGHYLVJHPHHQVFKDS

Uit onze gegevens bleek dat er voor wat betreft de vissamenstelling een slechts beperkt aantal aanwijzingen zijn voor seizoenale schommelingen in het visbestand. Toch werden enkele significante resultaten gevonden. Voor wat betreft het aantal gevangen exemplaren, was er een tendens naar schommelingen in biomassa, maar er werden geen verschuivingen in de vissamenstelling vastgesteld. Zo werden voor 3 vissoorten

significante verschillen vastgesteld in vangstaantallen tussen de 8 afvissingsperioden, wat enerzijds verklaard kan worden door rekrutering en de aanwezigheid van grote hoeveelheden 0+-exemplaren, maar anderzijds ook te maken kan hebben met een verhoogd activiteitsritme. Toch merken we niet alleen voor deze vissoorten een zeer grote variatie op in de vangstaantallen, ook voor de andere soorten werden grote schommelingen waargenomen. Deze konden echter niet gelinkt worden met seizoenale variaties. Ook wat betreft het aantal gevangen vissoorten werd voor de meeste beken in de verschillende perioden, een wisselend aantal soorten gevangen. Maar ook deze konden niet gerelateerd worden aan seizoenale schommelingen in het visbestand

Uit dit deel van het onderzoek kan voornamelijk worden geconcludeerd dat het tijdsbestek om seizoenale trends op te sporen te kort was, zodat niet met zekerheid sluitende conclusies kunnen getrokken worden. Er zijn slecht enkele indicaties dat de kans om in het voorjaar de meeste exemplaren aan te treffen het grootst is, waardoor afvissingen in deze periode de meeste informatie kan opleveren.

De oorzaak voor het verschil in aantal gevangen soorten per beek en per afvissing kon niet éénduidig geformuleerd worden, vermits ze niet

afhankelijk is van seizoenale schommelingen in het visbestand of verschillen in de vangstefficiëntie. Om toch met enige zekerheid een goed beeld te verwerven over het aanwezige visbestand gedurende het jaar, werd nagegaan hoeveel afvissingen gemiddeld dienen uitgevoerd te worden om 80-90% van het totaal aantal aanwezige vissoorten te vangen. Uit onze schattingen blijkt dat hiervoor respectievelijk 3 à 4

afvissingen nodig zijn.

Als algemene conclusie kan gesteld worden dat de periode van dit onderzoek naar de seizoenale invloed op het visbestand te kort was om sluitende conclusies te trekken over seizoenale schommelingen in het visbestand. In een periode van minimum 10 opeenvolgende jaren intensief onderzoek naar seizoenale variaties zou het eerder mogelijk zijn

jaarlijkse tendensen te kunnen detecteren.

(IIHFWHQRSGH,%,

Vermits we er vanuit konden gaan dat de ecologische situatie van de bemonsterde beken gedurende het onderzoek niet is gewijzigd, verwachten we in principe ook geen verschillen in de indexscores. De weliswaar niet seizoenale gebonden variaties in de vissengemeenschap zorgen

echter voor al dan niet kleine variaties in ecologische beoordeling van de beektrajecten. Dit impliceert dan ook dat de beektrajecten op basis van één bemonstering verkeerd kunnen worden beoordeeld doordat de

integriteitklasse voor verschillende beken in 1 of meerdere perioden toch verschilde van de andere bemonsteringen. Vermits in vorige topic werd aangetoond dat gemiddeld 3 à 4 afvissingen nodig zijn om 80% respectievelijk 90% van het totaal aanwezige soortenaantal te vangen, kan de berekening van de IBI misschien ook best gebeuren op basis van 3 of 4 afvissingen zoals toegepast voor de meeste fysico-chemische

indexen.