• No results found

De lokale invloed van RWZI effluenten is beperkt en uit zich slechts in een daling voor één enkele parameter, nl. de natuurlijke rekrutering. Deze

parameter blijkt dan ook zeer gevoelig voor de waterkwaliteit en fungeert alzo als een vroeg noodsignaal bij lichte chronische vervuiling, die op lange

termijn echter een veel grotere impact op de biotische integriteit kan hebben. Dit resultaat onderstreept nog eens het belang van de individuele parameters, ze zijn in staat om veel bijkomende informatie te geven, ook wanneer men geen effect vindt voor de totale Visindexscore.

Verschillen in habitatkwaliteit komen duidelijk tot uiting in de Visindexscore, dit levert het bewijs dat de Visindex in staat is om verschillende vormen van menselijke verstoring te detecteren. Zowel de parameters ‘trofische samenstelling’ en ‘totale biomassa’ als de totale Visindexscore zelf worden significant positief beïnvloed door de

habitatkwaliteit. Over het algemeen zijn de habitatscores vrij laag, hetgeen duidelijk naar voren komt in de lage Visindexscores.

Uit de temporele analyse blijkt dat de inspanningen die de laatste jaren geleverd zijn ter verbetering van de waterkwaliteit van onze

oppervlaktewateren duidelijk resulteren in een stijging van de Visindexscore. Deze stijging blijft echter beperkt en voor wateren die voorheen een hoge Visindexscore haalden zien we een duidelijke achteruitgang.

De bouw van een RWZI kan lokaal ook een verslechtering van de biotische

integriteit met zich meebrengen, zeker op locaties met een hoge Visindexscore. Wanneer een plaats die voorheen een goede score voor de Visindex haalde, plots onder de invloed komt van een RWZI effluent kan dat een negatieve impact

hebben op de visgemeenschap. Hoewel deze impact beperkt is, enkel een invloed op de rekrutering, dient men hierbij toch voorzichtig te zijn. Onze resultaten zijn bekomen voor wateren met gemiddeld een redelijke kwaliteit en het is dan ook mogelijk dat wateren met een hoge biotische integriteit een relatief grotere invloed ondervinden van de RWZI effluenten. Vooral de invloed op

pollutiegevoelige soorten zoals o.a. beekprik en rivierdonderpad, zou voor een daling kunnen zorgen van de biotische integriteit voor de ‘goede wateren’. In wateren met een matige waterkwaliteit zal deze invloed op dergelijke soorten niet meetbaar zijn daar deze er reeds verdwenen zijn. Tevens kunnen tijdelijke lozingen, die het gevolg kunnen zijn van de werken voor de bouw van

collectoren en RWZI’s, een sterke invloed hebben op de biotische integriteit van ‘goede wateren’. In dit opzicht zou de Visindex een belangrijke

richtinggevende functie kunnen vervullen tijdens de planningsfase van een nieuw RWZI.

Waterzuiveringwerken, die een combinatie zijn van het opheffen van lozingspunten, het aanleggen van collectoren, het realiseren van

rioleringswerken en de implantatie van RWZI’s, zijn essentieel in het herstel van de biotische integriteit van onze waterlopen, maar zonder de aanpak van andere menselijke verstoringvormen zullen ze niet leiden tot een volledig herstel. Indien men de evolutie in ecologische kwaliteit, die onze waterlopen ondergaan, wil sturen naar een hoger niveau van biotische integriteit, kan ingespeeld worden op een aantal verschillende factoren. Een toename van de efficiëntie van de huidige RWZI’s, het oplossen van het probleem met

overstorten, een afname van de nutriëntenaanvoer, het oplossen van

migratieknelpunten, het herstel van de vrije meandering en de relatie van de rivier en haar vallei, enz… zullen allen een positief effect uitoefenen op de ecologische kwaliteit van de oppervlaktewateren. De fysisch-chemische

waterkwaliteit mag hierbij wellicht beschouwd worden als de meest bepalende factor. De biotische integriteit kan nooit hoger zijn dan de waterkwaliteit toelaat. In tweede instantie zal de structuurkwaliteit van de waterloop

91 bepalen of deze maat van biotische integriteit ook daadwerkelijk kan behaald worden.

Onze resultaten geven duidelijk aan dat de 8 verschillende parameters elk instaan voor de detectie van welbepaalde verstoringvormen. De helft van de acht parameters wordt significant beïnvloed door de waterkwaliteit. We zien dat elk van deze parameters verschilt in gevoeligheid, zo zal bij toenemende graad van vervuiling eerst de natuurlijke rekrutering beïnvloed worden en achtereenvolgens zal de invloed tevens waargenomen worden door de gemiddelde tolerantiescore, de type soorten en tenslotte het aantal soorten. Hierdoor is de Visindex in staat om een goed indeling te maken naar waterkwaliteit.

Twee parameters worden duidelijk significant beïnvloed door de

habitatkwaliteit. Hier blijkt de trofische samenstelling de meest gevoelige parameter. Ook de totale biomassa wordt sterk beïnvloed door de

habitatkwaliteit. Daar deze resultaten echter gebaseerd zijn op één enkele studie, waarbij dan nog locaties met een goede habitat kwaliteit ontbreken, kan men verwachten dat nog meer parameters door de habitatkwaliteit beïnvloed worden.

De parameters ‘gewichtspercentage exoten’ en ‘typische soorten waarde’ worden noch door de habitatkwaliteit noch door de waterkwaliteit significant

beïnvloed. Deze parameters zijn dan ook ontwikkeld voor de detectie van andere verstoringvormen. Wat bij deze parameters echter wel opvalt zijn de vaak hoge scores, die dan dikwijls leiden tot een overwaardering. Dit zou eventueel op te lossen zijn door de parameters ‘gewichtspercentage exoten’ samen te voegen met de parameter ‘totaal aantal soorten’ tot een nieuwe parameter ‘totaal aantal inheemse soorten’. Voor de parameter ‘typische soorten waarde’ is gebleken dat ze bijna steeds score 4 of 5 behaalt behalve dan voor de

‘soortarme’ locaties. Hieruit zou men kunnen concluderen dat deze parameter niet meet wat ze zou moeten meten en ze derhalve beter als parameter geschrapt kan worden. Verder onderzoek zou deze hypothesen kunnen bevestigen en samen met de eventuele aanpassing van andere parameters kunnen leiden tot een verdere optimalisatie van de Visindex.

'HHORSGUDFKW6HL]RHQDOHIOXFWXDWLHV

,QOHLGLQJ

Dit onderdeel van de studie beoogde een verdere optimalisatie en

verfijning van de visindex voor Vlaamse beken en rivieren (Belpaire HW DO, 2000) en de verdere wetenschappelijke onderbouw van deze IBI via de

analyse van seizoenale fluctuaties in het visbestand en de mogelijke effecten van deze fluctuaties op de visindex.

Hiertoe werden vanaf november 1999 tot en met mei 2001 8 wekelijkse visbestandopnames uitgevoerd op verschillende beken verspreid over Vlaanderen. Een spin-off van deze studie was het onderzoek naar de spatiale variatie van het visbestand binnen een zelfde waterloop en naar de mogelijke korte termijn variaties in het visbestand. De analyse van de visgemeenschap gebeurde steeds op gemeenschapsniveau.

Om verschillen beter te kunnen interpreteren en de ecologische kwaliteit in zijn globale context te kunnen beschrijven, werden de analysen van de visgemeenschap in relatie gebracht met de fysisch-chemische waterkwaliteit en andere omgevingsfactoren.

Uiteindelijk zullen de resultaten moeten uitwijzen welke frequentie van bemonsteringen nodig zullen zijn om een volledig beeld te krijgen van de aanwezige visgemeenschap en of de voorgestelde 100 m afvissingen waarrond de IBI werd opgebouwd effectief een adequaat beeld geven van het monsterpunt nodig voor de opzet van monitoring studies.

Voor de uitbouw van deze monitoringssystemen is het echter belangrijk om weten of het tijdstip van bemonsteren een belangrijke rol zal spelen in de uiteindelijke indexscore, wat belangrijke consequenties kan

hebben naar de interpretatie van de gegevens en mogelijke lange termijn evoluties.

:DDURPNXQQHQVHL]RHQDOHYHUVFKLOOHQYHUZDFKWZRUGHQ"

Vele zoetwatervissen, niet alleen katadrome of anadrome vissoorten, maar ook standvissoorten vertonen in meer of mindere mate een

migratiegedrag. Deze migraties kunnen verschillende oorzaken hebben; ze kunnen in verband staan met het zoeken naar geschikte voedsel-, paai-en schuilgebiedpaai-en, ze kunnpaai-en seizopaai-ens- of leeftijdsgebondpaai-en zijn, of ze kunnen veroorzaakt worden door ongunstige omstandigheden zoals

watervervuiling of verdroging. Meestal neemt men enkel het gebeuren waarbij vissoorten zich verplaatsen over een lange afstand in

beschouwing wanneer men het over vismigratie heeft. Vismigratie kan echter ook plaats vinden in kleinere watersystemen. Hierbij is de afstand van de migratiewegen veel kleiner. Bovendien kan een

onderscheid gemaakt worden tussen soorten die over grote afstanden trekken en vissoorten die enkel plaatselijke migraties uitvoeren.

Pelz (1985 in Riemersma & Quak 1991) maakte hier een onderscheid tussen vismigraties en visbewegingen. Van het eerste is sprake wanneer de trek min of meer dwangmatig gebeurt, of wanneer er een duidelijk verschil in habitat te zien is, zoals bij de seizoenswisseling (wisseling

94

winterverblijf en paai- en opgroeigebieden). Men spreekt van een

visbeweging wanneer de trek over een kortere afstand gebeurt, zoals de dagelijkse standplaatswisseling of een wisseling tot uitbreiding van het leefgebied (zoals overstroomde oevers) (Semmekrot, 1993).

Vismigratie is sterk afhankelijk van de vissoort en van het

levensstadium waarin de vis zich bevindt. De verplaatsingen voor de vis zijn functioneel voor de overleving van de soort. Vissen trekken om een geschikt paaihabitat te vinden, om plaatsen met een beter of groter voedselaanbod te zoeken of om zich te verschuilen tegen predatie (Raat, in OVB 1994). Soms treden migraties op bij ongunstige omstandigheden zoals bij waterverontreiniging of bij het droogvallen van beekdelen. Ook tijdelijke variaties in de leefomgeving kunnen een impact hebben op de groei, overleving en migratie van vissoorten. Zo zullen hoge

watertemperaturen, lage zuurstofconcentraties, lage afvoeren en piekdebieten hierop een directe invloed hebben (Quack, in OVB 1994). Wanneer er veranderingen optreden in de habitat of binnen de

migratieroute van de populatie kan het gevaar bestaan dat de vissoort zijn levenscyclus niet kan voltooien. In dergelijke omstandigheden zullen vissen dan ook trachten te migreren naar meer gunstige plaatsen. Vanuit visbiologisch oogpunt gezien kunnen dus seizoenale verschillen optreden in het visbestand, maar anderzijds kunnen deze vismigraties of -bewegingen ook veroorzaakt worden door antropogene invloeden zoals variaties in de waterkwaliteit of habitatkwaliteit. Daarnaast kunnen ook seizoenale verschillen een invloed hebben op de visgemeenschap. Zo zal de parameter temperatuur een belangrijke rol spelen in de

activiteitscyclus van vissen. Anderzijds is het echter ook mogelijk dat eventuele (seizoenale) verschillen in de visbestandopname veroorzaakt worden door omgevingsfactoren en daardoor variaties in de

vangstefficiëntie, waarbij dus niet zozeer verschillen in het visbestand (visbewegingen of vismigratie) de oorzaak zijn van

wijzigingen in de vangsten dan wel de mogelijkheid tot het waarnemen van de vis.

Figuur 4.1. geeft een duidelijk overzicht van de mogelijke seizoenale verschillen in het visbestand en hun oorzaken.

Figuur 4.1. Overzicht van de mogelijke oorzaken van een wisselende visvangst

De rood omcirkelde parameters hebben een invloed op de vangst efficiëntie. De andere hebben een invloed op de vissamenstelling. De vangstefficiëntie zal immers afhankelijk zijn van een drietal

factoren zoals de leeftijdsdistributie van de aanwezige vissoorten, de activiteit van de vissen en de plaatselijke omgevingsfactoren zoals de waterdiepte, de stroomsnelheid en de turbiditeit. Afhankelijk van de lengte van de vis en het daaruit voortvloeiende potentiaalverschil zijn de vissen in meer of mindere mate gevoelig voor de elektrische stroom. Grotere vissen hebben een groter potentiaalverschil tussen kop en staart waardoor ze het elektrisch veld van op een grotere afstand kunnen waarnemen. Kleinere vissen of vissoorten zullen dan weer minder snel op het elektrisch veld reageren, maar eens in de nabijheid van de anode worden ze dan weer gemakkelijker verdoofd en gevangen. Ook het activiteitsritme van de aanwezige vissoorten is een bepalende factor. Sommige vissoorten gaan in de winter over in een lethargische toestand, waardoor de vangstkans zal verlagen in deze periode. Een aantal andere vissoorten vertonen dan weer in de zomerperiode een hogere activiteit zodat in deze maanden de vangstkans dan weer zal toenemen. Het spreekt voor zich dat ook omgevingsfactoren een belangrijke invloed kunnen hebben op de visvangst. De directe waarneming en het opscheppen van de verdoofde vissen is immers rechtstreeks gerelateerd aan de turbiditeit of doorzicht van het water en de diepte of stroomsnelheid van de

waterloop. Anderzijds kunnen zowel seizoenale als antropogene invloeden een impact hebben op de beschikbaarheid aan voedsel, die een bepalende of sturende rol kan spelen in de samenstelling van de vispopulatie.

Temperature

Fish